HR, 26-06-1990, nr. 2549

Correspondentie van vertrouwelijke aard tussen een advocaat en een derde, die niet behoort tot de kring dergenen aan wie cfm. art. 218 Sv een verschoningsrecht toekomt, gewisseld en bij een zijner clienten aangetroffen maakt geen deel uit van het vertrouwelijk verkeer tussen de client en zijn raadsman. Dit is niet anders indien die derde op advies van de advocaat in zijn hoedanigheid van raadsman is ingeschakeld om direct ten behoeve van zijn clienten over de noodzakelijke speciale deskundigheid te kunnen beschikken welke de raadsman zelf niet had.