NJ 2001, 575
Opvatting dat ontneming van voordeel op de voet van art. 36e, tweede en derde lid, Sr, ter zake van feiten waarvoor de betrokkene niet is veroordeeld is niet in strijd is met de in art. 6, tweede lid, EVRM beslotenliggende onschuldpresumptie. Toetsing ontnemingsvordering aan vervolgingsrichtlijn soft-drugs. Materieel Strafrecht
HR 22-05-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1763, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22 mei 2001
- Magistraten
Davids, Koster, Corstens, Orie, Van Buchem-Spapens
- Zaaknummer
0151599P
- Conclusie
A-G Jörg
- Noot
J.M. Reijntjes
- LJN
AB1763
- JCDI
JCDI:ADS48921:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB1763, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB1763, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2001
- Wetingang
Sr art. 36e lid 2; Sr art. 36e lid 3; Sv art. 511b; EVRM art. 6 lid 2
Essentie
Profijtontneming.
1. Vrijspraak van feiten staat er niet zonder meer aan in de weg dat die feiten in een ontnemingsprocedure als ‘soortgelijke feiten’ of ‘feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd’ cfm. art. 36e lid 2 Sr in aanmerking worden genomen (vgl. HR NJ 1999, 483).
2. Toepassing van art. 36e lid 3 Sr jegens een veroordeelde die voordeel heeft behaald uit feiten van derden kan zelfs bij verdachtes vrijspraak van die feiten niet in strijd komen met de onschuldpresumptie van art. 6 lid 2 EVRM.
3. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.