NJ 2000, 546
Aanwezigheidsrecht in buitenland gedetineerde verdachte; proces-verbaal onder codenummer.
HR 11-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5440
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 april 2000
- Magistraten
Davids, Koster, Balkema
- Zaaknummer
112785
- Conclusie
wnd. A-G Keijzer
- LJN
AA5440
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2000:AA5440, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2000
ECLI:NL:HR:2000:AA5440, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑04‑2000
- Wetingang
Sv art. 280; Sv art. 344 lid 1 onder 2; Sv art. 344 lid 3; Sv art. 348; EVRM art. 6 lid 3
Essentie
1. Aanwezigheidsrecht van door Nederland aan Zwitserland uitgeleverde verdachte. De enkele omstandigheid dat verdachte niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in appel, betekent niet dat als gevolg van de uitlevering Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging en levert geen schending op van art. 6 EVRM (vgl. EHRM NJ 1999, 641). Oordeel dat de uitlevering niet tot niet-ontvankelijkheid leidt is niet onbegrijpelijk nu: 1. in eerste aanleg verdachte en diens raadsman tegenwoordig waren; 2. in de uitleveringsprocedure de raadsman niet aan de minister van justitie heeft verzocht toepassing te geven aan ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.