HR, 05-03-1996, nr. 101835
ECLI:NL:HR:1996:ZD0123
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-03-1996
- Zaaknummer
101835
- LJN
ZD0123
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1996:ZD0123, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑1996; (Cassatie)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1996, 734 met annotatie van G. Knigge
Uitspraak 05‑03‑1996
Inhoudsindicatie
Medeplegen mishandeling (art. 300.1 Sr) en medeplegen diefstal, meermalen gepleegd (art. 311.1.4 Sr). Vordering tul. 1. Niet-naleving algemene of bijzondere voorwaarde? 2. Toewijzing vordering tul in h.b., terwijl niet blijkt dat veroordeelde in e.a. is opgeroepen onder betekening van vordering tul ex art. 14h.3 Sr. 3. Verzuim aftrek inverzekeringstelling, art. 27.1 Sr. Ad 1. Beslissing tul is, v.zv. zij geen deel uitmaakt van uitspraak t.z.v. andere strafbare feiten, ex art. 14j.1 Sr niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen, terwijl alleen beslissing m.b.t. gegrondheid van vordering tul wegens niet-naleving van algemene voorwaarde deel kan uitmaken van uitspraak t.z.v. andere strafbare feiten (vgl. HR DD 1996.079), zodat een in geval van niet-naleving van bijzondere voorwaarde gegeven beslissing op vordering tul ex in art. 14j Sr vooropgestelde hoofdregel niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. Pr heeft in het midden gelaten of door OvJ tul is gevorderd o.g.v. niet-naleving van algemene dan wel van bijzondere voorwaarde, zodat in cassatie van beide mogelijkheden moet worden uitgegaan. Dit brengt mee dat tegen uitspraak Pr in haar geheel h.b. openstond, nu beslissing tul deel uitmaakt van vonnis dat tevens veroordeling inhoudt t.z.v. andere strafbare feiten, v.zv. uitgangspunt moet zijn dat het gaat om beslissing tul wegens niet-naleving van algemene voorwaarde. Ad 2. Ex art. 14h.3 Sr behoort OM veroordeelde tot bijwoning van onderzoek op te roepen, onder betekening van vordering tul of van conclusie aan veroordeelde. Die betekening moet geschieden met inachtneming van art. 586 e.v. Sv. Niet-nakoming van die bepalingen leidt ex art. 590 Sv tot nietigheid van betekening van vordering, behoudens art. 590.2 Sv. Stukken van het geding houden niets in waaruit kan blijken dat veroordeelde is opgeroepen tot bijwoning van onderzoek ttz. onder betekening van vordering tul. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat veroordeelde niet op tz. is verschenen en Hof niets heeft vastgesteld omtrent aanwezigheid van omstandigheid a.b.i. art. 590.2 Sv, is in bestreden uitspraak besloten liggend oordeel dat oproeping van veroordeelde t.z.v. behandeling van vordering tul geldig is, ontoereikend gemotiveerd. Dat brengt mee dat bestreden uitspraak voor wat betreft beslissing op vordering tul niet in stand kan blijven. HR verklaart betekening van oproeping en vordering tul nietig. Ad 3. Verdachte heeft 1 dag in verzekering doorgebracht. Hof heeft nagelaten art. 27.1 Sr in acht te nemen. HR beveelt dat op opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht tijd die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht. CAG: anders t.a.v. vordering tul.
Partij(en)
5 maart 1996
Strafkamer
nr. 101.835
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 1994 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 14 januari 1994 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1. primair telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. subsidiair "medeplegen van mishandeling" en 2. en 3. "diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 21 mei 1991 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden
.
2. Het cassatieberoep
Het beroep - dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voor zover het Hof daarbij voormelde last tot tenuitvoerlegging heeft gegeven en geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 27 Sr, en voorts de verdachte alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven last tot tenuitvoerlegging, en tevens zal bevelen dat de dag, die de verdachte ter zake van het onder 1 bewezene in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de door het Hof opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, en het cassatieberoep voor het overige zal verwerpen.
4. Beoordeling van de bestreden einduitspraak naar aanleiding van het tweede middel en ambtshalve
4.1.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld, dat een beslissing tot tenuitvoerlegging, voor zover zij geen deel uitmaakt van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten, ingevolge art. 14j, eerste lid, Sr niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen en dat alleen een beslissing met betrekking tot de gegrondheid van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens niet-naleving van de algemene voorwaarde deel kan uitmaken van een uitspraak ter zake van andere strafbare feiten (vgl. rov. 5.2.2 van HR
24 okt. 1995, DD 96.079), zodat een in geval van niet-naleving van een bijzondere voorwaarde gegeven beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging ingevolge de in art. 14j Sr vooropgestelde hoofdregel niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen.
4.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter, tevens inhoudende de aantekening van het mondeling vonnis, houdt voor zover thans van belang in, dat:
"(i) de Officier van Justitie met betrekking "tot de zaak onder parketnummer 068076/90 een "vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke "veroordeling overlegt en de tenuitvoerlegging "vordert van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, welke aan de ver-Machte is opgelegd bij inmiddels onherroepelijk "geworden uitspraak van de Politierechter van "21 mei 1991, als onder 1 bedoeld; "(ii) de Politierechter de tenuitvoerlegging "gelast van deze nog niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf, welke ingevolge het onder 1 verbelde vonnis aan de verdachte is opgelegd".
4.3.
De Politierechter heeft in het midden gelaten of door de Officier van Justitie de tenuitvoerlegging van voormelde straf is gevorderd op grond van niet- naleving van de algemene dan wel van een bijzondere voorwaarde, zodat in cassatie van beide mogelijkheden moet worden uitgegaan. Dit brengt mee dat tegen de uitspraak van de Politierechter in haar geheel hoger beroep openstond, nu de beslissing tot tenuitvoerlegging deel uitmaakt van het vonnis dat tevens een veroordeling inhoudt ter zake van andere strafbare feiten, voor zover uitgangspunt moet zijn dat het gaat om een beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf wegens niet-naleving van de algemene voorwaarde.
4.4.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een [- niet door de Officier van Justitie ondertekend en niet van een dagtekening als bedoeld in art. 14g, vijfde lid, Sr voorzien -] geschrift behelzende een vordering van de Officier van Justitie, gedateerd 19 november 1993, tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4.5.
Ingevolge het bepaalde in art. 14h, derde lid, Sr behoort het openbaar ministerie de veroordeelde tot bijwoning van het onderzoek op te roepen, onder betekening van de vordering tot tenuitvoerlegging of van de conclusie aan de veroordeelde. Die betekening moet dus geschieden met inachtneming van de art. 586 e.v. Sv. Niet-nakoming van die bepalingen leidt inge volge art. 590 Sv tot nietigheid van de betekening van de vordering, behoudens het bepaalde in het tweede lid van die bepaling.
4.6.
De stukken van het geding houden niets in waaruit kan blijken dat de veroordeelde is opgeroepen tot bijwoning van het onderzoek ter terechtzitting onder betekening van een vordering tot tenuitvoerlegging. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de veroordeelde niet op de terechtzitting is verschenen en het Hof niets heeft vastgesteld omtrent de aanwezigheid van een omstandigheid als bedoeld in evenbedoeld art. 590, tweede lid, Sv, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de oproeping van de veroordeelde ter zake van de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging geldig is, ontoereikend gemotiveerd. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging niet in stand kan blijven.
4.7.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het gegrond.
5. Beoordeling van het vijfde middel
5.1.
In het middel wordt erover geklaagd dat het Hof
heeft verzuimd bevel te geven om de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht in mindering te brengen op de opgelegde gevangenisstraf.
5.2.
De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 22 mei 1993 te 08.50 uur in verzekering is gesteld en op diezelfde dag te 21.00 uur weer in vrijheid is gesteld.
5.3.
Het Hof heeft nagelaten het in art. 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen. Voor zover het middel hierover klaagt is het derhalve terecht voorgesteld. In verband met het hierna door de Hoge Raad te geven bevel behoeft dit verzuim echter niet te leiden tot vernietiging en verwijzing.
5.4.
Voor zover het middel betrekking heeft op de door het Hof gegeven last tot tenuitvoerlegging, kan het gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen buiten bespreking blijven.
6. Slotsom
Uit het onder 4 overwogene vloeit voort dat de bestreden uitspraak voor wat betreft de last tot
tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet in stand kan blijven en dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de zaak in zoverre zelf afdoen.
De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest - voor zover aan 's Hogen Raads oordeel onderworpen -, doch uitsluitend voor zover het Hof daarbij de onder 1 vermelde last tot tenuitvoerlegging heeft gegeven;
Verklaart de betekening van de oproeping en de vordering van de Officier van Justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf nietig;
Beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering heeft doorgebracht, zijnde één dag.
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Keijzer, Schipper en Corstens in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op 5 maart 1996.
Mr Van Dorst Nr. 101.835 Conclusie inzake:
Zitting 19 december 1995 [verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verzoeker wegens het medeplegen van mishandeling en wegens gekwalificeerde diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. Tevens heeft het hof de tenuitvoerleg ging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Namens verzoeker heeft mr R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3. De middelen I t/m IV en een deel van middel V hebben betrekking op 's hofs last tot tenuitvoerlegging van na te melden voorwaardelijke gevangenisstraf.
4. Verzoeker is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam d.d. 21 mei 1991 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden met o.m. de bijzondere voorwaarde dat verzoeker binnen zes maanden na het ingaan van de proeftijd een bedrag van f 500,— zal betalen aan het Bureau Slachtofferhulp Voorne Putten.
5. Blijkens de zich bij de stukken bevindende "vordering na voorwaardelijke veroordeling" heeft de officier van justitie in eerste aanleg de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gevorderd om reden dat verzoeker deze bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Volgens het proces-verbaal der terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie aldaar volhard bij zijn vordering. Hoewel een bijzondere redengeving ontbreekt moet worden aangenomen dat ook de politierechter het reeds genoemde argument ten grondslag heeft gelegd aan zijn last tot tenuitvoerlegging.
6. Een beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging wegens niet-naleving van een bijzondere voorwaarde is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen (HR 24 oktober 1995, nr. 100.740 = DD 96.079; vgl. ook HR NJ 1994, 578 nt ThWW) .
7. Het hof had verzoeker derhalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren in zijn zonder enige beperking ingestelde hoger beroep, te weten voor zover dat appel was gericht tegen de door de politierechter gegeven last tot tenuitvoerlegging, in plaats van in verband met de niet-naleving der bijzondere voorwaarde (wederom) de tenuit voerlegging te gelasten. De Hoge Raad kan doen wat het hof had behoren te doen.
8. Dit leidt ertoe dat de middelen I t/m IV en middel V voor zover dat op de door het hof gegeven last ziet, onbesproken kunnen blijven aangezien zij zich richten tegen een beslissing die niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen is.
9. Middel V klaagt erover dat het hof art. 27 Sr niet heeft toegepast.
10. Het middel faalt voor zover het ziet op de inverzekeringstelling ter zake van een der feiten waarvoor verzoeker bij vonnis van 21 mei 1991 is veroordeeld. Uit hetsysteem van art. 27 Sr vloeit voort dat voor aftrek alleen in aanmerking komt de tijd die de verdachte gedetineerd is geweest voor de feiten waarvoor hij in de voorliggende (nieuwe) zaak wordt berecht (vgl. HR NJ 1994, 51 nt ThWvV). Daaronder valt niet de tijd die de verdachte eerder, namelijk in de zaak waarin nadien de tenuitvoerleggingsvordering is gedaan, heeft vastgezeten. Die detentie behoort te worden verrekend met de krachtens de tenuitvoerleggingslast te ondergane vrijheidsstraf (vgl. HR NJ 1990, 62). Aangezien de zaak waarop de tenuitvoerleggingsvordering betrekking heeft, niet aan het oordeel van het hof onderworpen was, heeft het hof terecht geen acht geslagen op de inverzekeringstelling in die zaak. Ik haast me overigens hieraan toe te voegen dat het dossier geen stukken bevat waaruit de juistheid van de geponeerde stelling zou kunnen blijken.
11. De klacht dat het hof de tijd die verzoeker ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde in verzekering heeft doorgebracht, in mindering had moeten brengen op de opgelegde gevangenisstraf, is daarentegen gegrond.
Uit de stukken blijkt dat verzoeker in verband met dat feit op 22 mei 1993 om 8.50 uur in verzekering is gesteld (zie het betreffende bevel) en dat hij diezelfde dag om 21.00 uur is heengezonden (zie het proces-verbaal van politie, blz. 1).
Naar de letter van art. 27 lid 2 Sr valt er in zo'n situatie niets af te trekken. De "eerste dag der inverzekeringstelling", die wel meetelt, valt immers weg tegen "de dag waarop zij is geëindigd", welke buiten beschouwing moet worden gelaten. Niettemin zou ik met NLR aant. 4 bij art. 27 de billijkheid willen laten prevaleren. Uit HR DD 93.291 meen ik te mogen afleiden dat ook Uw Raad die opvatting is toegedaan (in die zaak werd alsnog één dag afgetrokken in verband met de inverzekeringstelling van 3 uur en 40 minuten; uit het arrest -niet uit het uittreksel- blijkt dat die detentie op dezelfde dag aanving en eindigde). De Hoge Raad kan bedoeld bevel zelf geven (vgl. HR NJ 1984, 654).
12. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou behoren te maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak voor wat betreft de hoofdzaak ambtshalve in meer opzichten te vernietigen dan hierboven is aangegeven, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad
••
- de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voor zover het hof daarbij voormelde last tot tenuitvoer legging heeft gegeven en geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in art. 27 Sr, en voorts - verzoeker alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven last tot tenuitvoerlegging, en tevens
- -
zal bevelen dat de dag die verzoeker ter zake van het onder 1 bewezene in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, en
- -
het cassatieberoep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,