NJ 2012/690
Geen dwingende verhouding tussen art. 105 en 126nd Sv.
HR 31-01-2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7126, m.nt. M.J. Borgers
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31 januari 2012
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos, M.A. Loth
- Zaaknummer
S 11/00866 B
- Conclusie
A-G mr. G. Knigge Knigge
- Noot
M.J. Borgers
- LJN
BT7126
- JCDI
JCDI:ADS161579:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2012:BT7126, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2012
ECLI:NL:PHR:2012:BT7126, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2011
- Wetingang
Essentie
De wettelijke bepalingen inzake de inbeslagneming van een voorwerp en het vorderen van de uitlevering daarvan ter inbeslagneming, waaronder art. 105 Sv, geven niet de bevoegdheid om van degene bij wie beslag wordt gelegd of tot wie de vordering wordt gericht, te eisen dat hij opgeslagen of vastgelegde gegevens verzamelt, selecteert, bewerkt of aanlevert. Art. 126nd Sv geeft die bevoegdheid wel. Art. 105 en 126nd Sv betreffen derhalve verschillende bevoegdheden en tussen beide regelingen bestaat geen dwingende onderlinge verhouding. Een op art. 105 Sv gegronde, aan de R-C gerichte ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.