Hof 's-Hertogenbosch, 14-10-2014, nr. HD 200.127.884/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:4228, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
HD 200.127.884/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4228, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑10‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:762
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:996, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHSHE:2014:762, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑03‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:996, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:4228
ECLI:NL:GHSHE:2013:3358, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑07‑2013
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Lease lcd-scherm door kleine ondernemer. Colportagewet van toepassing? Toepasselijkheid algemene voorwaarden.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.127.884/01
arrest van 14 oktober 2014
in de zaak van
[appellante]
h.o.d.n. Donna di Domani Boutique,
wonende te [woonplaats] , België,
appellante,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
[Finance] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. van Boxtel te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 maart 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Limburg onder zaaknummer 491248 CV EXPL 12-3790 gewezen vonnis van 27 februari 2013.
6. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 18 maart 2014 (waarin de nummering van de overwegingen per
abuis niet correct is vermeld);
- het proces-verbaal van de enquête van 23 mei 2014;
- -
de memorie na enquête tevens akte van [Finance] ;
- -
de antwoordakte van [appellante] .
Partijen hebben arrest gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1.
In het tussenarrest heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat eind november 2008 een telefoongesprek tussen haar en de heer [medewerker van geintimeerde] van [Finance] heeft plaatsgevonden waarin [appellante] heeft meegedeeld dat zij de leaseovereenkomst niet meer wilde en de heer [medewerker van geintimeerde] ermee heeft ingestemd dat het contract met wederzijds goedvinden geacht wordt niet tot stand te zijn gekomen.
7.2.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft zij zelf als partijgetuige een verklaring afgelegd en zij heeft de heer [medewerker van geintimeerde] voornoemd als getuige doen horen.
7.3.
[appellante] heeft als getuige verklaard dat zij, na aflevering bij haar van het Lcd-scherm, een opzeggingsbrief naar Boo5 heeft gestuurd en dat zij, omdat er niet gereageerd werd op haar brief, gebeld heeft naar [Finance] . Volgens [appellante] heeft zij toen contact gehad met de heer [medewerker van geintimeerde] en hem uitgelegd dat ze echt van het leasecontract af wilde omdat ze het te duur vond en niet wist wat ze destijds tekende. Volgens [appellante] heeft de heer [medewerker van geintimeerde] toen gezegd dat het goed was en dat hij het scherm zou laten ophalen.
De heer [medewerker van geintimeerde] heeft als getuige verklaard dat hij zich niet kan herinneren telefonisch contact te hebben gehad met mevrouw [appellante] , maar dat, als er telefonisch contact is geweest, het niet zo kan zijn dat hij tegen haar heeft gezegd dat er geen overeenkomst zou zijn of dat [Finance] afstand deed van de overeenkomst. Hij heeft verder verklaard dat, als er in een bepaald dossier sprake is van een mutatie, bijvoorbeeld een beëindiging, dit wordt genoteerd in het contract gebonden logboek. In het logboek van de onderhavige zaak is niets vermeld van het telefoongesprek met mevrouw [appellante] . Hij heeft tenslotte verklaard dat het uitgesloten is dat hij akkoord zou zijn gegaan met de beëindiging van het contract met mevrouw [appellante] omdat een dergelijke beëindiging niet tot zijn bevoegdheid behoort terwijl bovendien een dergelijk verzoek schriftelijk moet worden gedaan.
7.4.
[appellante] heeft als productie 6 bij haar memorie na enquête nog een kopie van een door haarzelf geschreven brief aan haar toenmalige gemachtigde d.d. 7 oktober 2009 in het geding gebracht. In die brief staat vermeld dat de heer [medewerker van geintimeerde] in november 2008 heeft gezegd het scherm te komen ophalen.
Naar het oordeel van het hof moet, ook wanneer deze laatste brief in de beoordeling wordt betrokken, de conclusie zijn dat [appellante] niet geslaagd is in haar bewijsopdracht. Zij is zelf de enige die verklaart dat de heer [medewerker van geintimeerde] telefonisch akkoord zou zijn gegaan met het doorhalen of beëindigen van het leasecontract en de heer [medewerker van geintimeerde] bestrijdt dit.
7.5.
Het voorgaande betekent dat de vierde grief van [appellante] faalt.
7.6.
In het tussenarrest heeft het hof in rechtsoverweging 4.3.3 overwogen dat [appellante] nog niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op het onder 4.3.2 weergegeven verweer van [Finance] en haar in de gelegenheid gesteld dat alsnog te doen.
[appellante] heeft in haar memorie na enquête aangevoerd dat het haar vrijstond om pas in haar memorie van grieven het verweer te voeren dat haar aanbod om een leaseovereenkomst aan te gaan niet tijdig door [Finance] is aanvaard. Verder stelt zij dat [Finance] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij zich jegens [Finance] heeft willen verbinden. In dit verband wijst zij erop dat het haar niet bekend was dat [Finance] de factuur voor de aankoop van het Lcd-scherm aan Boo5 had voldaan. Voorts wijst zij erop dat zij op 21 november 2008 aan Boo5 een brief heeft gestuurd met de mededeling dat zij van de overeenkomst af wilde en dat zij vervolgens aan de heer [medewerker van geintimeerde] van [Finance] via de telefoon dezelfde mededeling heeft gedaan.
Wat betreft het beroep van [Finance] op artikel 6:223 lid 2 BW heeft [appellante] aangevoerd dat zich in dit geval niet de situatie voordoet dat het voor [Finance] niet duidelijk was dat zij het aanbod van [appellante] te laat heeft aanvaard en evenmin de situatie dat [appellante] zulks begreep dan wel had behoren te begrijpen, zodat aan [Finance] geen beroep op artikel 6:223 lid 2 BW toekomt.
7.7.
[Finance] bepleit in haar antwoordmemorie na enquête tevens akte dat het hof terugkomt op het oordeel dat tussen partijen géén leaseovereenkomst is tot stand gekomen. Dit verzoek berust op een verkeerde lezing van het tussenarrest: een definitief oordeel op dit punt is in het tussenarrest niet gegeven.
7.8.
Tussen partijen staat vast dat het aanbod van [appellante] om met [Finance] een leaseovereenkomst aan te gaan niet tijdig is aanvaard. Immers: het door [appellante] ondertekende aanvraagformulier (productie 1 bij inleidende dagvaarding) bevat de uitdrukkelijke mededeling dat het om een aanvraag voor een leaseovereenkomst gaat en dat [appellante] gedurende vier weken na ondertekening aan dit aanbod gebonden bleef. De vervolgens door haar (bij afgifte van het Lcd-scherm) ondertekende afgiftebevestiging d.d. 22 oktober 2008 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) bevat de mededeling ”Onze/mijn bovengenoemde lease aanvraag wordt – voor zover deze nog niet geaccepteerd werd – hiermee opnieuw ingediend. Ik blijf/wij blijven nog drie weken vanaf ontvangst van deze afgiftebevestiging door de lessor gebonden aan het contractaanbod.”
Aanvaarding van het aanbod van [appellante] heeft pas plaatsgevonden bij brief van [Finance] d.d. 21 november 2008 (productie 4 bij inleidende dagvaarding), dus ná het verstrijken van de termijnen die in de door [appellante] ondertekende stukken staan vermeld.
7.9.
De brief van [Finance] d.d. 21 november 2008 houdt onder meer in: “Geachte Dames en Heren, Hartelijk bedankt voor uw leasingaanvraag. Hiermee bevestigen wij u dat, na levering van het lease object, het contract van kracht is en hopen wij op een prettige samenwerking. Wij verzoeken u om vragen met betrekking tot het contract met vermelding van bovenstaande contractnummer, schriftelijk aan ons te richten. U krijgt dan zo spoedig mogelijk antwoord. Voor het lopende contract kunt u, aan de hand van de bijgevoegde leasefactuur, zien wanneer er welke bedragen, conform de overeenkomst, per automatische incasso van uw rekening worden afgeschreven.”
Naar het oordeel van het hof behoorde [appellante] op grond van de inhoud van de brief te begrijpen dat [Finance] ervan uitging dat zij het aanbod van [appellante] om een leaseovereenkomst aan te gaan rechtsgeldig had aanvaard. Zij had, indien zij de totstandkoming van de overeenkomst had willen voorkomen, onverwijld aan [Finance] moeten meedelen dat zij haar in tijd gelimiteerde aanbod als vervallen beschouwde. Haar stelling dat zij een dergelijke mededeling wél heeft gedaan, namelijk telefonisch na ontvangst van de brief van 21 november 2008, kan niet worden aanvaard, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen met betrekking tot de aan [appellante] gegeven bewijsopdracht op dit punt. Evenmin kan de brief van [appellante] aan Boo5 d.d. 21 november 2011 als een mededeling in de zin van artikel 6:223 lid 2 BW worden aangemerkt, aangezien die brief niet aan [Finance] was gericht maar aan Boo5 en bovendien, gelet op de inhoud, betrekking had op de met Boo5 gesloten overeenkomst voor informaticaprestaties.
7.10.
Hetgeen partijen overigens omtrent het al dan niet tot stand gekomen zijn van de leaseovereenkomst hebben aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven. De kantonrechter is terecht uitgegaan van het bestaan van een leaseovereenkomst tussen partijen. Dit betekent dat grief I van [appellante] faalt.
7.11.
Het hof ziet in hetgeen door [appellante] in haar memorie na enquête is aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op hetgeen onder 4.4. van het tussenarrest is overwogen en beslist met betrekking tot grief II.
7.12.
Het hof ziet in hetgeen door [appellante] na het tussenarrest is aangevoerd of in de inhoud van de getuigenverklaringen evenmin aanleiding om terug te komen op het voorlopig oordeel onder 4.5 van het tussenarrest ten aanzien van grief III. Het hof oordeelt thans definitief op dit punt conform de inhoud van het tussenarrest.
Dit betekent dat ook grief III faalt.
7.13.
De beslissing op de vraag of de Algemene Voorwaarden waar [Finance] zich op beroept onderdeel uitmaken van de tussen partijen gesloten overeenkomst, is door het hof in het tussenarrest aangehouden.
Na het tussenarrest is gebleken dat – anders dan door [Finance] was gesteld – op de achterzijde van de door [appellante] ondertekende aanvraag leaseovereenkomst de Algemene Voorwaarden van [Finance] niet zijn vermeld.
Desondanks meent [Finance] dat de Algemene Voorwaarden wel van toepassing zijn en zij beroept zich op de passage in de door [appellante] ondertekende aanvraag leaseovereenkomst waarin staat vermeld: ”Algemene leasingvoorwaarden. De lessee wordt uitdrukkelijk gewezen op de toepasselijkheid van de Algemene Leasingvoorwaarden(ALV) die zich op de keerzijde en daarnaast nog op een bijgevoegd dubbelzijdig bedrukt blad bevinden, waarmee de lessee zich akkoord verklaart.”.
Nu vaststaat dat de inhoud van deze passage onjuist is, kan [Finance] hieraan geen bewijs ontlenen. Ander bewijs voor de toepasselijkheid van haar Algemene Voorwaarden is door [Finance] niet geleverd en evenmin concreet door haar aangeboden.
Dit betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de Algemene Voorwaarden niet van toepassing zijn op de tussen partijen tot stand gekomen leaseovereenkomst.
7.14.
[Finance] heeft haar vordering tot betaling van de maandelijkse leasetermijnen ná de ontbinding van de overeenkomst op 14 oktober 2009 primair gebaseerd op artikel 15 lid 1 van haar Algemene Voorwaarden. Nu niet is komen vast te staan dat die Algemene Voorwaarden van toepassing zijn, vervalt daarmee de primaire grondslag voor de leasetermijnen na ontbinding.
7.15.
Subsidiair heeft [Finance] haar hier bedoelde vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking: [appellante] heeft na de ontbinding van de leaseovereenkomst het Lcd-scherm in bezit gehouden en pas op 21 augustus 2012 geretourneerd. Volgens [Finance] is [appellante] hierdoor verrijkt ten koste van [Finance] en [appellante] dient de door [Finance] geleden schade te vergoeden.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van [Finance] op deze subsidiaire grondslag toewijsbaar. Vast staat dat [appellante] pas op 21 augustus 2012 het Lcd-scherm heeft geretourneerd. Zij stelt weliswaar dat afgesproken zou zijn dat het scherm door [Finance] opgehaald zou worden, maar die stelling is door [Finance] betwist. [Finance] heeft in dit verband verwezen naar haar brief van 14 oktober 2009 (productie 15 inleidende dagvaarding) waarin [appellante] wordt gesommeerd om het scherm te retourneren, aan welke sommatie niet is voldaan. [appellante] erkent dit laatste weliswaar maar zij stelt dat nadien door [Finance] telefonisch aan haar te kennen zou zijn gegeven dat retournering niet meer mogelijk is. Bewijs van deze stellingen van [appellante] ontbreekt echter, evenals een concreet bewijsaanbod, zodat het hier bedoelde verweer van [appellante] niet opgaat.
De omstandigheid dat [appellante] niet daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het Lcd-scherm is een omstandigheid die voor haar rekening en risico komt en staat aan toewijzing van de vordering van [Finance] op de subsidiaire grondslag niet in de weg.
7.16.
Vanaf 21 augustus 2012 is er geen grondslag meer voor de vordering van [Finance] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van de overeengekomen leasetermijnen zodat haar vordering vanaf die datum moet worden afgewezen.
7.17.
Het voorgaande betekent dat grief V van [appellante] slechts gedeeltelijk slaagt.
7.18.
Grief VI hoeft, na hetgeen in het voorgaande is overwogen en beslist, geen bespreking meer.
7.19.
Grief VII slaagt: wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar over een vordering tot betaling van schadevergoeding. Vanaf 14 oktober 2009 is door [appellante] over het door haar verschuldigde de gewone wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd.
7.20.
Op grond van het hiervoor overwogene is de hoofdvordering van [Finance] toewijsbaar tot de volgende bedragen:
- leasetermijnen tot aan de ontbinding van de overeenkomst: € 1.816,10
- wettelijke handelsrente over voormeld bedrag € 45,06
- schadevergoeding vanaf de ontbinding tot 21 augustus 2012 € 4.067,11
totaal € 5.928,27
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen behoudens de beslissing met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Het hof zal opnieuw rechtdoende de vordering van [Finance] toewijzen met inachtneming van het voorgaande en de vordering voor het overige afwijzen.
[appellante] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
8. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.044,- en ten aanzien van proceskostenveroordeling;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om aan [Finance] een bedrag te betalen van € 5.928,27, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 oktober 2009 tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [Finance] op € 683,- voor verschotten en op € 1.896,- voor salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, N.J.M. van Etten en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.
Uitspraak 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Lease lcd-scherm door kleine ondernemer. Colportagewet van toepassing? Toepasselijkheid algemene voorwaarden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.127.884/01
arrest van 18 maart 2014
in de zaak van
[de vrouw] h.o.d.n. Donna di Domani Boutique,
wonende te [woonplaats], België,
appellante, hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
[Finance] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde, hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Boxtel te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 juli 2013 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Limburg onder zaaknummer 491248 CV EXPL 12-3790 gewezen vonnis van 27 februari 2013.
5 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 23 juli 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 augustus 2013;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
7. De beoordeling
7.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.
[appellante] exploiteert in [vestigingsplaats] aan het [pand] een eenmanszaak (een winkel in dameskleding) onder de naam Donna di Domani Boutique. In oktober 2008 is zij benaderd door een zekere [vertegenwoordiger van Boo5] van Boo5 B.V. (hierna: Boo5) over de mogelijkheid om in haar winkel een Lcd-scherm voor reclamedoeleinden te plaatsen. De heer [vertegenwoordiger van Boo5] heeft [appellante] een contract voorgelegd (productie 1 bij inleidende dagvaarding) inhoudende de aanvraag voor een leaseovereenkomst met betrekking tot een Lcd-scherm, merk Samsung, voor een periode van 60 maanden tegen een huurprijs van € 119,- per maand inclusief btw. Als partijen zijn in het contract vermeld: [appellante] als lessee en [geïntimeerde] als lessor.
In de aanvraag voor het leasecontract is onder meer vermeld:
“Algemene voorwaarden. De lessee wordt uitdrukkelijk gewezen op de toepasselijkheid van de Algemene Leasingvoorwaarden (ALV) die zich aan de keerzijde en daarnaast nog op een bijgevoegd dubbelzijdig bedrukt blad bevinden, waarmee de lessee zich akkoord verklaart. (…)
Aanvraagverklaring van de lessee. Ik ga/wij gaan akkoord met de algemene leasevoorwaarden zoals hierboven en op de keerzijde beschreven en met de voor het koopcontract tussen de lessor en de leverancier geldende garantievoorwaarden (zie artikel 7). Ik vraag/wij vragen bij [geïntimeerde] de afsluiting van het leasecontract aan. Ik blijf/wij blijven 4 weken vanaf de dag van de ondertekening gebonden aan dit aanbod.”
Het Lcd-scherm is op 22 oktober 2008 door Boo5 bij [appellante] afgeleverd. Bij die gelegenheid heeft zij een afgiftebevestiging ondertekend die als productie 2 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd.
De voormelde aanvraag van [appellante] is op 21 november 2008 door [geïntimeerde] geaccepteerd en namens haar ondertekend.
7.1.2.
[appellante] heeft met Boo5 (welke vennootschap het Lcd-scherm aan [geïntimeerde] heeft verkocht en feitelijk bij [appellante] heeft afgeleverd) een “overeenkomst voor informaticaprestaties” gesloten, inhoudende de verplichting van Boo5 jegens [appellante] (kort samengevat) om tegen een maandelijkse vergoeding van € 49,- exclusief btw te zorgen voor installatie en onderhoud van het scherm alsmede (zo begrijpt het hof) de overige benodigde apparatuur en het verzorgen van de benodigde opleiding voor de bediening van de apparatuur.
7.1.3.
[appellante] heeft op 21 november 2008 per fax en aangetekende brief (productie 1 bij CvA) het volgende bericht aan Boo5 gezonden:
“Na ampele overwegingen heb ik besloten af te zien van uw overeenkomst voor informaticaprestaties.”
Boo5 heeft in reactie hierop bij brief van 24 november 2008 (productie 2 MvG) aan [appellante] laten weten dat zij [appellante] houdt aan de afgesloten overeenkomst.
7.1.4.Omdat [appellante], ook na aanmaning, weigerachtig bleef om de in de leaseovereenkomst vermelde maandtermijnen te betalen heeft [geïntimeerde] bij brief aan (de gemachtigde van) [appellante] d.d. 14 oktober 2009 meegedeeld dat de leaseovereenkomst buitengerechtelijk werd ontbonden.
[appellante] heeft het Lcd-scherm op 21 augustus 2012 aan [geïntimeerde] geretourneerd.
7.1.5.
[geïntimeerde] heeft [appellante] in rechte betrokken. Zij vorderde in eerste aanleg [appellante] te veroordelen bij vonnis - uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van:
- achterstallige huurtermijnen ten bedrage van € 1.816,10, alsmede de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW tot de datum van ontbinding ten bedrage van € 45,06;
- -
de verschuldigde huurtermijnen vanaf de ontbinding van de overeenkomst ten bedrage van € 4.286,97, te vermeerderen met 19% btw ad € 814,52;
- -
administratiekosten ten bedrage van € 75,-;
- -
wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de voormelde bedragen vanaf de datum van ontbinding zijnde 14 oktober 2009;
- -
buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.317,15;
- -
de kosten van de procedure en de nakosten.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de administratiekosten ten bedrage van € 75,- en met dien verstande dat dat de wettelijke handelsrente is toegewezen over een bedrag van € 6.917,59 en dat aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.044,40 is toegewezen. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
7.1.6.
[appellante] kan zich niet verenigen met het vonnis van de kantonrechter en is in hoger beroep gekomen.
4.2.
De grieven van [appellante] hebben betrekking op het volgende:
a. a) de kantonrechter is er ten onrechte van uit gegaan dat tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen (grief I);
b) de kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellante] geen bescherming kan ontlenen aan de Colportagewet (grief II);
c) het beding dat [appellante] gebonden is aan een overeenkomst van vijf jaar zonder tussentijdse opzegmogelijkheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (grief III);
d) ten onrechte heeft de kantonrechter het verweer van [appellante] verworpen dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden nimmer tot stand is gekomen (grief IV);
e) artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden (inhoudende dat ingeval van tussentijdse ontbinding van de leaseovereenkomst [geïntimeerde] recht heeft op betaling voor de totale lease-tijd) is vernietigbaar (grief V);
f) ingevolge artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden moeten door [geïntimeerde] bespaarde renten en andere ontbindingsgebonden voordelen worden verrekend (grief VI);
g) ten onrechte heeft de kantonrechter de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW toegewezen over de totale hoofdsom (grief VII).
Het hof zal deze punten hierna achtereenvolgens beoordelen.
4.3.
ad a) de kantonrechter is er ten onrechte van uit gegaan dat tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen (grief I)
4.3.1.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat het door haar in oktober 2008 ondertekende leasecontract (productie 1 bij inleidende dagvaarding) een aanbod van haar kant inhoudt tot het sluiten van een overeenkomst met [geïntimeerde]. In het contract is immers vermeld:
Aanvraagverklaring van de lessee. Ik ga/wij gaan akkoord met de algemene leasevoorwaarden zoals hierboven en op de keerzijde beschreven en met de voor het koopcontract tussen de lessor en de leverancier geldende garantievoorwaarden (zie artikel 7). Ik vraag/wij vragen bij [geïntimeerde] de afsluiting van het leasecontract aan. Ik blijf/wij blijven 4 weken vanaf de dag van de ondertekening gebonden aan dit aanbod.”
Zij stelt voorts dat haar aanbod pas op 21 november 2008 door [geïntimeerde] is geaccepteerd, nadat de termijn van vier weken, genoemd in haar aanbod, was verstreken. Op het moment van aanvaarding van het aanbod was dat reeds vervallen zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Dit geldt temeer nu [appellante] kort na de ondertekening door [geïntimeerde] van het contract heeft laten weten het contract niet meer te willen. Weliswaar heeft zij dit uitsluitend laten weten door middel van een brief aan Boo5 (productie 1 cva) maar zij wist op dat moment niet dat [geïntimeerde] en Boo5 verschillende bedrijven waren.
4.3.2.
[geïntimeerde] heeft er in haar reactie op deze grief allereerst op gewezen dat [appellante] het hier bedoelde verweer voor het eerst in haar memorie van grieven aanvoert; zij heeft niet eerder het standpunt ingenomen dat tussen partijen geen overeenkomst is tot stand gekomen.
[geïntimeerde] stelt voorts dat zij er, op grond van de ondertekening door [appellante] van zowel het leasecontract als de afgiftebevestiging en op grond van de omstandigheid dat [appellante] het LCD-scherm heeft behouden, op mocht vertrouwen dat [appellante] zich jegens haar heeft willen verbinden.
[geïntimeerde] betwist op zichzelf niet dat zij het aanbod van [appellante] pas na het verstrijken van de termijn van vier weken heeft aanvaard, maar zij beroept zich op het bepaalde in artikel 6:223 lid 2 BW: [appellante] heeft moeten begrijpen dat het voor [geïntimeerde] niet duidelijk was dat haar aanvaarding van het aanbod van [appellante] te laat plaatsvond en heeft vervolgens niet onverwijld aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij, [appellante], het aanbod als vervallen beschouwde.
[geïntimeerde] voert verder aan dat [appellante] weliswaar op 21 november 2008 een opzeggingsbrief aan Boo5 heeft gezonden, maar die brief betrof uitsluitend de met Boo5 gesloten overeenkomst voor informaticaprestaties en niet de met [geïntimeerde] gesloten leaseovereenkomst.
4.3.3.
[appellante] is nog niet in de gelegenheid geweest om op het onder 4.3.2. weergegeven verweer van [geïntimeerde] te reageren. Het hof zal haar in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen; zij heeft die gelegenheid na het hierna te bepalen getuigenverhoor (en eventuele tegengetuigenverhoor) in haar memorie na enquête.
De beslissing op de eerste grief wordt aangehouden.
4.4.
ad b) de kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellante] geen bescherming kan ontlenen aan de Colportagewet (grief II)
4.4.1.
De kantonrechter heeft het verweer van [appellante] dat de Colportagewet op de onderhavige overeenkomst van toepassing is omdat zij een kleine zelfstandige is, verworpen met de overweging dat naar vaste jurisprudentie een kleine zelfstandige geen bescherming kan ontlenen aan de Colportagewet nu die wet uitsluitend beoogt particulieren bescherming te bieden.
4.4.2.
[appellante] betoogt in de toelichting op haar tweede grief dat kleine zelfstandigen zoals zijzelf wel degelijk, middels de zogenaamde reflexwerking, een beroep kunnen doen op de Colportagewet. Zij verwijst in dit verband naar diverse rechtelijke uitspraken waarin die reflexwerking is aanvaard.
4.4.3.
[geïntimeerde] heeft dit standpunt van [appellante] bestreden. Zij heeft eveneens verwezen naar meerdere rechtelijke uitspraken, waaronder een uitspraak van dit hof van 12 november 2013.
4.4.4.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De vraag of een kleine ondernemer zoals [appellante] een beroep toekomt op de bescherming van de Colportagewet is eerder aan dit hof voorgelegd en heeft geleid tot het door [geïntimeerde] genoemde arrest van 12 november 2013 (ECLI:NL:GHSHE:2013:5307). In dat arrest heeft het hof overwogen:
Vast staat dat [(appellant)] de overeenkomst heeft gesloten in het kader van zijn bedrijf, omdat de door Proximedia aangeboden goederen en diensten in het kader van de bedrijfsvoering door [(appellant)] werden gebruikt. [(appellant)] kan dus niet worden gekwalificeerd als "particulier" als genoemd in artikel 1 lid 1, aanhef en onder d van de Colportagewet. Het hof ziet geen ruimte om ter bescherming van kleine ondernemers dit begrip "particulier" zo ruim uit te leggen dat daaronder ook wordt begrepen een natuurlijk persoon die handelt in het kader van zijn beroep of bedrijf. In de wetsgeschiedenis van de Colportagewet (welke wet in werking is getreden op 1 augustus 1975) is voor een ruime uitleg als door [(appellant)] bepleit geen steun te vinden.
“Juist is, zoals [(appellant)] aanvoert, dat in 1995 en in 2008 Kamervragen zijn gesteld naar aanleiding van rechterlijke uitspraken betreffende de reflexwerking van de Colportagewet en dat de Minister van Economische zaken in 1995 heeft geantwoord dat uitbreiding van de werkingssfeer van de Colportagewet niet in de rede lag. Onjuist is echter de stelling van [(appellant)] dat de betreffende ministers hebben overwogen dat de rechter aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval reflexwerking kan toekennen aan de Colportagewet ten behoeve van de kleine onderneming. De betreffende ministers hebben enkel geconstateerd dát de rechter van geval tot geval, rekening houdend met de concrete omstandigheden, beoordeelt of de kleine ondernemer al dan niet wordt beschermd door (reflexwerking van) de Colportagewet (vgl. onder meer Aanhangsel Handelingen II 2007/2008, nr. 1454). Duidelijk is dat de rechterlijke uitspraken waarop de betreffende ministers doelen, beperkt zijn tot uitspraken in eerste aanleg. In hoger beroep is tot nu toe geen enkel beroep van een kleine onderneming op reflexwerking van de Colportagewet gehonoreerd. Niet alleen omdat de betreffende gerechtshoven van oordeel zijn dat in de parlementaire geschiedenis van de Colportagewet voor een zo ruime uitleg geen steun is te vinden, maar ook omdat in andere, meer recente wetgeving (zoals de regeling consumentenkoop in artikel 7:5 e.v. BW) alleen bescherming wordt toegekend aan de consument zijnde de "natuurlijke persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf", terwijl een samenhangende bepaling met een open norm waarop reflexwerking bij de Colportagewet gebaseerd zou kunnen worden – zoals bij de regeling van de onredelijk bezwarende bedingen waar de open norm van artikel 6:233 onder a BW van invloed kan zijn op de toetsing van een beding in algemene voorwaarden bij een niet-consument die een met een consument vergelijkbare positie inneemt – er niet is. Dit hof onderschrijft deze overwegingen (…).”
Het hof ziet geen aanleiding om thans in de onderhavige zaak anders te beslissen. Dit betekent dat de tweede grief van [appellante] faalt.
4.5.
ad c) het beding dat [appellante] gebonden is aan een overeenkomst van vijf jaar zonder tussentijdse opzegmogelijkheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (grief III)
4.5.1.
[appellante] stelt (voor het geval tussen partijen een leaseovereenkomst is tot stand gekomen) dat een leasetermijn van zestig maanden zonder tussentijdse opzegmogelijkheid, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, dit gelet op de volgende feiten en omstandigheden:
- de contractvoorwaarden zijn eenzijdig door [geïntimeerde] opgesteld;
- [appellante] is een kleine ondernemer en heeft geen ervaring met contracten als het onderhavige;
- [appellante] heeft direct na ontvangst van het door [geïntimeerde] ondertekende contract laten weten dat zij van het contract af wilde.
4.5.2.
Het hof is vooralsnog van oordeel dat een leaseovereenkomst met betrekking tot een LCD-scherm voor een periode van zestig maanden zonder tussentijdse opzegmogelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit wordt niet anders door de omstandigheden dat de contractvoorwaarden eenzijdig door [geïntimeerde] zijn opgesteld en [appellante] als kleine ondernemer geen ervaring heeft met contracten als het onderhavige.
Een definitief oordeel omtrent deze grief zal het hof geven na de fase van het getuigenverhoor dat hierna zal worden bepaald.
4.6.
ad d) ten onrechte heeft de kantonrechter het verweer verworpen dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden nimmer tot stand is gekomen (grief IV)
4.6.1.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat eind november 2008 een telefoongesprek tussen haar en de heer [vertegenwoordiger van geintimeerde] van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden waarin [appellante] heeft meegedeeld dat zij de leaseovereenkomst niet meer wilde en de heer [vertegenwoordiger van geintimeerde] ermee heeft ingestemd dat het contract met wederzijds goedvinden geacht word niet tot stand te zijn gekomen.
4.6.2.
[appellante] heeft van voormelde stelling, die door [geïntimeerde] is weersproken, uitdrukkelijk bewijs aangeboden door het horen van [vertegenwoordiger van geintimeerde] en [appellante] zelf als getuigen.
Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen het aangeboden bewijs te leveren.
De beslissing op de vierde grief wordt aangehouden.
4.7.
ad e) artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden (inhoudende dat ingeval van tussentijdse ontbinding van de leaseovereenkomst [geïntimeerde] recht heeft op betaling voor de totale lease-tijd) is vernietigbaar (grief V)
4.7.1.
[appellante] betwist dat de algemene voorwaarden waar [geïntimeerde] zich op beroept, op de overeenkomst van partijen (indien deze al tot stand is gekomen) van toepassing zijn en aan haar ter hand zijn gesteld.
4.7.2.
Hieromtrent overweegt het hof het volgende. In het door partijen ondertekende leasecontract is het volgende opgenomen:
“Algemene voorwaarden. De lessee wordt uitdrukkelijk gewezen op de toepasselijkheid van de Algemene Leasingvoorwaarden (ALV) die zich aan de keerzijde en daarnaast nog op een bijgevoegd dubbelzijdig bedrukt blad bevinden, waarmee de lessee zich akkoord verklaart.”
Blijkens deze tekst zijn de toepasselijke algemene voorwaarden afgedrukt op de achterzijde van het leasecontract dat door partijen is ondertekend. Nu partijen het er kennelijk niet over eens zijn óf en zo ja welke algemene voorwaarden op de achterzijde van het contract zijn afgedrukt, dient [geïntimeerde] het originele leasecontract ter griffie van het hof te deponeren. Indien [appellante] meent dat het gedeponeerde exemplaar afwijkt van het bij haar in bezit zijnde exemplaar dan dient zij haar exemplaar eveneens ter griffie van het hof te deponeren.
De beslissing op dit onderdeel van de grief wordt aangehouden.
4.7.3.
In de toelichting op haar vijfde grief betoogt [appellante] verder dat artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden (indien van toepassing) moet worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 aanhef en ander a) BW.
4.7.4.
Artikel 15 lid 1 van de algemene voorwaarden luidt:
“Indien de lessor gebruik maakt van zijn recht op ontbinding of indien de lessee gebruik maakt van zijn opzeggingsrecht overeenkomstig artikel 12, dan heeft de lessor recht op betaling van de voor de totale leasetijd nog uitstaande leasetermijnen. De aftrek of verrekening van bespaarde renten en andere ontbindingsgebonden voordelen – inclusief eventuele verzekeringsuitkeringen en andere schadeloosstellingen (…) – ten gunste van de lessee geschiedt overeenkomstig de desbetreffende wettelijke bepalingen.”
4.7.5.
Naar het oordeel van het hof kan deze bepaling, mede gelet op de correctiemogelijkheid ingeval van “ontbindingsgebonden voordelen” niet als onredelijk bezwarend worden beoordeeld.
Bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld of gebleken.
Dit betekent dat dit onderdeel van grief V faalt.
4.8.
De grieven VI en VII wordt door het hof aangehouden tot ná de fase van de bewijslevering.
5. De uitspraak
Het hof:
laat [appellante] toe te bewijzen dat eind november 2008 een telefoongesprek tussen haar en de heer [vertegenwoordiger van geintimeerde] van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden waarin [appellante] heeft meegedeeld dat zij de leaseovereenkomst niet meer wilde en de heer [vertegenwoordiger van geintimeerde] ermee heeft ingestemd dat het contract met wederzijds goedvinden geacht word niet tot stand te zijn gekomen;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden april en mei 2014
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts , N.J.M. van Etten en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 maart 2014.
Uitspraak 23‑07‑2013
Mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer
Partij(en)
arrest van 23 juli 2013
in de zaak van
[appellante] h.o.d.n. [A],
wonende te [woonplaats], [land],
appellante,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P. van Boxtel te 's‑Hertogenbosch,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, Zittingsplaats Maastricht gewezen vonnis van 27 februari 2013 tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 491248 CV EXPL 12-3790)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Appellante heeft bij exploot van 23 mei 2013 aangezegd van genoemd vonnis in hoger beroep te komen met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof.
2.2.
Ter rolle van 11 juni 2013 is de zaak aangebracht en is geïntimeerde bij advocaat verschenen.
3. De beoordeling
3.1.
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het beproeven van een minnelijke regeling of de doorwijzing naar mediation. Voorts kan de comparitie worden benut om informatie uit te wisselen en om eventuele instructies met betrekking tot de zaak te geven. Het hof verwijst voor nadere algemene informatie over de comparitie naar www.rechtspraak.nl (deelsite Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, onder ‘Regels en procedures’).
3.2.
De geplande duur van de zitting is anderhalf uur. Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten. Hieronder wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak al dan niet aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
3.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon, als het om een rechtspersoon gaat deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is, op 23 augustus 2013 om [11:30] uur zullen verschijnen voor
mr. N.J.M. van Etten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch, met de hiervoor onder 3.1 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2013.
griffier
rolraadsheer