Hof Amsterdam, 02-05-2023, nr. 23-001335-22
ECLI:NL:GHAMS:2023:1264
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-05-2023
- Zaaknummer
23-001335-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2023:1264, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑05‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1116
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1156
Uitspraak 02‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Bevestiging vonnis met vervanging bewijsoverweging ten aanzien van het steunbewijs. Ontucht met minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. Voldoende steun in verklaring van aangeefster en manier waarop disclosure plaatsvond.
zitting houdende te Amsterdam
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001335-22
datum uitspraak: 2 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van dit gerechtshof gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 09-177145-20 tegen
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank onder 3.3.3.3 ten aanzien van het steunbewijs vervangt door onderstaande overweging.
Bewijsoverweging
3.3.3.3 steunbewijs
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer01] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal, te weten in de verklaring van de aangeefster (de moeder van [slachtoffer01] ) en de manier waarop de disclosure plaatsvond.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
De aangeefster heeft – uit zichzelf en naar aanleiding van een open vraag van de politie – verklaard dat de verdachte het fijn vond om olie op zijn geslachtsdeel te doen en dan zijn geslachtsdeel tussen haar billen te doen of tegen haar vagina. Deze specifieke handelwijze heeft ook [slachtoffer01] uit zichzelf benoemd en beschreven bij de politie. De verklaring van de aangeefster bevestigt aldus dat de verdachte een specifieke handelwijze bij seksuele handelingen had, wat naar het oordeel van het hof steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer01] .
Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer01] steun in de wijze waarop zij de ontuchtige handelingen ten gehore heeft gebracht. [slachtoffer01] heeft haar moeder over het misbruik verteld toen zij met (onder meer) haar moeder en tante in de auto zat. [slachtoffer01] draaide zich naar haar moeder toe en vroeg haar of ze een geheimpje mocht vertellen. Zij fluisterde toen in haar moeders oor en vertelde over het misbruik. Dit deed zij vervolgens ook bij haar tante. Het hof stelt vast dat dit past bij de verklaring van [slachtoffer01] voor zover die inhoudt dat zij het eigenlijk niet mocht doorvertellen van verdachte, omdat hij anders heel erg boos zou worden. Zij heeft het uiteindelijk toch doorverteld omdat hij ging verhuizen, waardoor zij kennelijk niet meer bang hoefde te zijn voor de gevolgen hiervan, hetgeen past bij het vertellen van een geheimpje aan haar moeder en tante.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden, en aftrek van het voorarrest. Ook heeft de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden moet worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van het voorarrest met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij, evenals de rechtbank, in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich, tijdens het oppassen, schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de (naar schatting) vijfjarige dochter van zijn toenmalige vriendin, terwijl zij aan zijn zorg was toevertrouwd. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke en geestelijke integriteit van dit meisje ernstig geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk misbruik daar nog lange tijd hinder van kunnen ondervinden en dat dit in de weg kan staan aan een gezonde seksuele ontwikkeling. De verdachte heeft zijn eigen seksuele behoeftes voorop gesteld en is daarin compleet voorbij gegaan aan de impact die dit gedrag zou hebben op het slachtoffer.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt hoe groot de impact van het bewezenverklaarde feit op haar en haar dochter is geweest en nog steeds is.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 13 april 2023, waarin wordt geadviseerd om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Er is geen recente noch relevante delictsgeschiedenis zodat er geen aanwijzingen zijn voor een delictpatroon. Ook zijn er de afgelopen tweeënhalf jaar geen nieuwe relevante mutaties geweest. Uit het onderzoek van de reclassering komen geen aanwijsbare problemen naar voren die in relatie te brengen zijn met het delict. Het hof neemt het advies van de reclassering deels over en zal daarom niet de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden opleggen. Het hof ziet gelet op de ernst van de feiten echter wel aanleiding om als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en haar moeder en een locatieverbod op te leggen.
Voorts stelt het hof vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). De verdachte heeft op 29 december 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 2 mei 2023 uitspraak doet. Gelet op de geringe overschrijding en in aanmerking genomen dat op dit punt geen verweer is gevoerd, zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat deze inbreuk is gemaakt.
Ernstige strafbare feiten als het onderhavige rechtvaardigen, mede in aanmerking genomen de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden .
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden , niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] ([geboortedatum02] 2004) en/of [naam01] ([geboortedatum03] 1991).
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 250 meter van [adres02] .
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. F.A. Hartsuiker en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 mei 2023.
mr. V.M.A. Sinnige is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.