Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/5.4.3.1
5.4.3.1 Voorlopige hechtenisbeslissingen in strafzaken van volwassenen
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dit wordt onder meer aangeduid als ‘bail decision making’, ‘remand decision making’, ‘pretrial detention decision making’ of ‘pre-adjudicatory detention decision making’.
Zie o.m.: Goldkamp 1979; Goldkamp & Gottfredson 1979; Nagel 1983; Katz & Spohn 1995; Demuth 2003; Demuth & Steffensmeier 2004; Spohn 2009; Sacks 2011; Wooldredge 2012; Sacks, Sainato & Ackerman 2015; Pinchevsky & Steiner 2016.
Zie o.m.: Bamford, King & Sarre 1999; Allan e.a. 2005; King, Bamford & Sarre 2008; King, Bamford & Sarre 2009; Travers 2016.
Zie o.m.: Friedland 1965; Koza & Doob 1975; Kellough & Wortley 2002; Myers 2009; Sprott & Myers 2011; Deshman & Myers 2014; Myers 2016.
Zie o.m.: Clark 1975; King 1971; Hucklesby 1996; Raine & Willson 1996; Morgan & Henderson 1998; Dhami & Ayton 2001; Dhami 2002; Dhami 2004; Dhami 2005; Dhami 2010.
Niettemin wordt geconstateerd dat besluitvorming in de voorfase van het strafproces vergeleken met straftoemeting nog altijd relatief weinig aandacht krijgt in wetenschappelijk onderzoek. Zie o.m. McCoy 2007; Baumer 2013, p. 240.
Zie o.m.: Snacken e.a. 1999; Raes & Snacken 2004; Van Roeyen & Vander Beken 2014. Overigens zijn in België ook meerdere kwantitatieve studies verricht naar de rechterlijke besluitvorming over voorlopige hechtenis. Zie o.m.: De Coninck van Noyen & De Pauw 1989; Snacken e.a. 1997; Burssens, Tange & Maes 2015.
Zie ook. Sacks 2011; Travers 2016.
Zie o.m.: Nagel 1983; Sacks 2011; Van Roeyen & Vander Beken 2014.
Demuth & Steffensmeier 2004; Pinchevsky & Steiner 2016.
Demuth 2003; Demuth & Steffensmeier 2004; Wooldredge 2012.
Dhami 2004.
Hucklesby 1996; Bamford e.a. 1999; Dhami 2004, p. 40; Allan e.a. 2005.
Dhami & Ayton 2001; Allan e.a. 2005.
Raes & Snacken 2004; Van Roeyen & Vander Beken 2014, p. 508.
Travers 2016.
Zie o.m.: Kellough & Wortley 2002; McCoy 2007; Euvrard & Leclerc 2016.
King, Bamford & Sarre 2008, p. 341-342. Zie ook: Booth & Townsley 2009.
Raine & Wilson 1996, p. 258; Freiburg & Morgan 2004, p. 220; Edney 2007.
Hucklesby 2009; Myers 2009; Brown 2013; Meyers 2016.
Sprott & Myers 2011; Deshman & Myers 2014;
De notie van ‘inconsistency’ wordt gerelateerd aan willekeurige fluctuaties in aandacht, waarneming en stemming van de rechter in kwestie, terwijl de notie van ‘disagreement’ duidt op meer principiële individuele verschillen in interpretatie, opvatting en perceptie tussen verschillende rechters. Zie: Dhami 2005, p. 368. Zie ook: Raine & Wilson 1994; Hucklesby 1996; Dhami & Ayton 2001; Dhami 2002; Gupta, Hansman & Frenchman 2016.
Zie o.m.: Rankin 1964; Clark & Kurtz 1983; Snacken e.a. 1997; Kellough & Wortley 2002; Williams 2003; McCoy 2007; Edney 2007; Spohn 2009; Sacks 2011; Baumer 2013; Dobbie, Goldin & Yang 2016.
Zie o.m.: Goldkamp & Gottfredson 1979; Goldkamp 1993; Dhami 2004; Dhami 2005.
Onderzoek naar rechterlijke besluitvorming over de voorlopige hechtenis1 kent met name in Angelsaksische landen (lees: Verenigde Staten,2 Australië,3 Canada 4 en het Verenigd Koninkrijk5) reeds een rijke traditie, vooral als het gaat om besluitvorming over volwassen verdachten.6 Veel van dit onderzoek is kwantitatief van aard en gericht op het identificeren van factoren die een voorspellend effect hebben op de rechterlijke besluitvorming over voorlopige hechtenis, het in kaart brengen van de doelen die met voorlopige hechtenis en met de voorwaarden die worden verbonden aan de invrijheidstelling (‘bail conditions’) worden nagestreefd en/of op de mogelijke invloed van de rechterlijke beslissing over voorlopige hechtenis op de uiteindelijke uitkomst van de strafzaak. Daarnaast zijn er – bijvoorbeeld ook in België7 – kwalitatieve onderzoeken verricht waarmee door middel van onder meer interviews, observaties en analyses van dossiers inzicht wordt verkregen in het besluitvormingsproces van rechters over de voorlopige hechtenis.8
Uit dit internationale corpus aan onderzoek komt naar voren dat in de rechterlijke besluitvorming over voorlopige hechtenis niet alleen wettelijke factoren (‘legal factors’, ofwel factoren die voortvloeien uit de wettelijke criteria voor voorlopige hechtenis), maar ook buitenwettelijke factoren (‘extralegal factors’, ofwel factoren die geen basis hebben in de wet) een rol spelen.9 Zo is herhaaldelijk door middel van kwantitatieve analyses aangetoond dat niet alleen factoren, zoals de aard en ernst van het strafbare feit en het justitiële verleden van de verdachte, maar ook persoonlijke kenmerken, zoals het geslacht10 en de etniciteit11 van de verdachte, van invloed kunnen zijn op de beslissing van de rechter over de voorlopige hechtenis, alsook op de voorwaarden die aan invrijheidstelling worden verbonden.12 Verder volgt uit verschillende onderzoeken dat het standpunt van de officier van justitie, onafhankelijk van andere factoren, een sterke voorspeller is voor de uitkomst van de rechterlijke beslissing over de voorlopige hechtenis en invrijheidstelling onder voorwaarden.13 Dit wordt volgens sommige onderzoekers in de hand gewerkt door de beperkte – grotendeels door de politie en het Openbaar Ministerie aangeleverde – informatie waarover de rechter beschikt bij het nemen van de voorlopige hechtenisbeslissing en de grote tijdsdruk waarbinnen de rechter deze beslissing moet nemen.14 Voorts laten kwalitatieve onderzoeken zien dat ook de interpersoonlijke interacties tussen de rechter, de verdachte en de andere actoren tijdens de zitting doorwerken in het rechterlijke besluitvormingsproces over de voorlopige hechtenis.15 Ook illustreert etnografisch onderzoek dat rechters in hun besluitvorming over voorlopige hechtenis soms sterk afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van (alternatieve) voorzieningen.16
Uit onderzoek komt eveneens naar voren dat rechters de voorlopige hechtenis en de voorwaarden die aan de invrijheidstelling kunnen worden verbonden niet enkel inzetten om uit de wet voortvloeiende doelstellingen te verwezenlijken (in veel jurisdicties zijn dat: het afwenden van vluchtgevaar, recidivegevaar en collusiegevaar). Zo indiceren meerdere onderzoeken dat officieren van justitie en rechters de voorlopige hechtenis gebruiken om bekentenissen en andere belastende informatie te verkrijgen van de verdachte door in ruil daarvoor voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen (‘bail bargaining’).17 Ook zijn er aanwijzingen gevonden dat voorlopige hechtenis voor punitieve doeleinden wordt toegepast.18 Hetzelfde geldt voor de voorwaarden die rechters stellen aan de invrijheidstelling van de verdachte in de voorfase van het strafproces. Meerdere onderzoekers signaleren dat deze voorwaarden ruim worden toegepast, vaak een duidelijke verbinding met de gronden voor voorlopige hechtenis ontberen en soms een zodanig ingrijpend en punitief karakter hebben dat het onderscheid met een straf vervaagt.19 Ook wordt geconstateerd dat welhaast automatisch voorwaarden worden verbonden aan de invrijheidstelling van verdachten, omdat rechters terughoudend zijn om verdachten zonder enige vorm van toezicht of begeleiding in vrijheid te stellen, hetgeen wordt gerelateerd aan de tendens dat risico’s worden vermeden en rechters niet verantwoordelijk willen worden gehouden als een onvoorwaardelijk in vrijheid gestelde verdachte opnieuw in de fout gaat.20 In verschillende onderzoeken is evenwel vastgesteld dat een ruime toepassing van voorwaarden bij invrijheidstelling uit voorarrest leidt tot criminalisering van gedrag dat normaal gesproken niet strafbaar is en de kans vergroot dat de verdachte er niet in slaagt om zich aan de voorwaarden te houden en daardoor alsnog in hechtenis wordt genomen.21
In verschillende onderzoeken wordt geconcludeerd dat de omvangrijke discretionaire ruimte die rechters in de betreffende jurisdicties hebben bij het nemen van beslissingen over de voorlopige hechtenis en de voorwaardelijke invrijheidstelling ertoe leidt dat één en dezelfde rechter in identieke zaken tot verschillende beslissingen kan komen (‘inconsistency’) en dat verschillende rechters in een identieke zaak tot verschillende beslissingen komen (‘disagreement’).22 Deze verschillen worden door verscheidene onderzoekers vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid problematisch geacht, te meer omdat het gaat om ingrijpende beslissingen over de persoonlijke vrijheid van een verdachte, alsook omdat onderzoek in verschillende jurisdicties heeft aangetoond dat deze beslissingen in de voorfase van het strafproces zeer bepalend zijn voor het verdere verloop van de strafzaak en de uiteindelijke straftoemeting. Onderzoek laat zien dat toepassing van voorlopige hechtenis de waarschijnlijkheid verhoogt dat de verdachte (1) een bekennende verklaring zal afleggen, (2) schuldig wordt bevonden en wordt veroordeeld en (3) een vrijheidsstraf krijgt opgelegd.23 Een aantal wetenschappers pleit om deze redenen voor de inperking van de discretionaire ruimte van rechters door invoering van helder geformuleerde en gestructureerde wettelijke regels of richtlijnen die sturing geven aan de besluitvorming over de voorlopige hechtenis en de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachten in de voorfase van het strafproces.24