Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).Het beroep moet worden ingesteld:- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Rb. Amsterdam, 30-03-2022, nr. C/13/708859 / FA RK 21-6655
ECLI:NL:RBAMS:2022:1540
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
30-03-2022
- Zaaknummer
C/13/708859 / FA RK 21-6655
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:1540, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 30‑03‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 30‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. De bijzondere omstandigheden van dit geval rechtvaardigen toekenning van een bijdrage voor de verblijfskosten van de minderjarige aan de niet-verzorgende ouder.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/708859 / FA RK 21-6655
Beschikking van 30 maart 2022 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.G. Ton te Almere,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw;
advocaat mr. O.F.X. Roozemond te Lekkerkerk.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift tot wijziging hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie alsmede omgangsregeling van de man, ingekomen op 20 oktober 2021;
- -
het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de vrouw van 21 december 2021;
- -
het verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man van 18 februari 2022;
- -
een verzoek vermeerdering / wijziging van eis met bijlagen van de vrouw van 18 februari 2022
- -
een F9-formulier met producties 9 tot en met 13 van de man van 24 februari 2022;
- -
een F9-formulier van de vrouw van 28 februari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn/haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt.
1.4.
Na de mondelinge behandeling zijn, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
een F9-formulier met bijlagen van de man van 4 maart 20212.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld is van de zijde van de vrouw geen reactie ontvangen op de nader ingediende stukken van de man.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 8 november 2017 in de registers van de burgerlijke stand op 1 december 2017.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
2.3.
Tussen partijen hebben zich meerdere procedures afgespeeld betreffende de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de kinderalimentatie. Bij beschikking van 8 november 2017 van de rechtbank Midden-Nederland onder meer bepaald dat de regeling die partijen hebben getroffen en die is vermeld in het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Voorts is in het ouderschapsplan bepaald dat de man maandelijks een bedrag van € 100,- aan kinderalimentatie zal betalen. Bij beschikking van 8 november 2018 van dezelfde rechtbank is het ouderschapsplan in zoverre gewijzigd dat het bedrag dat de man als kinderalimentatie dient te betalen, gewijzigd is in € 331,- per maand. Bij beschikking van 1 juli 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] afgewezen.
3. De verzoeken
3.1.
In de onderhavige procedure verzoekt de man wijziging hoofdverblijfplaats, wijziging van de kinderalimentatie en wijziging van de omgangsregeling.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
4. De standpunten en de beoordeling
Wijziging hoofdverblijf
4.1.
De man onderbouwt zijn verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] als volgt. [minderjarige] heeft inmiddels haar basisschool afgerond en volgt nu een opleiding in [plaats] . [minderjarige] woont met ingang van 1 augustus 2021 met instemming van de vrouw bij de man en staat ook op het adres van de man in [woonplaats 1] ingeschreven. Gegeven deze gewijzigde situatie verzoekt de man wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw ingestemd met de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] zodat de rechtbank het verzoek van de man om het ouderschapsplan op dit punt te wijzigen zal toewijzen.
Omgangsregeling
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen de volgende regeling overeengekomen:
Reguliere zorg:
- [minderjarige] zal eens in de veertien dagen, in de even weken, bij de vrouw zijn waarbij zij op vrijdagmiddag om 5 uur, of eerder als het rooster het toelaat, zal vertrekken vanuit huis en op zondagmiddag om vijf uur weer thuis zal zijn om vijf uur tot zondagmiddag 5 uur en waarbij de man en de vrouw afwisselend zullen halen en brengen van huis naar huis.
Vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden verdeeld als volgt:
- zomervakantie: [minderjarige] verblijft de eerste drie weken bij de vrouw en de overige weken bij de man;
- de overige vakanties verblijft [minderjarige] in een gelijke verdeling afwisselend bij de man en de vrouw waarbij tevens wordt verdeeld naar even en oneven jaren;
- vakanties langer dan een week worden gesplitst en verblijft [minderjarige] het eerste deel bij de vrouw en het tweede deel bij de man met het wisselmoment op zaterdag;
- Kerst brengt [minderjarige] in de even jaren door bij de vrouw en in de oneven jaren door bij de man;
- Oud & Nieuw brengt [minderjarige] in de even jaren door bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- bij alle vakanties geldt dat [minderjarige] op zaterdagochtend tussen 10 en 11 (of na het paardrijden als ze op zaterdag nog moet paardrijden) vanuit huis vertrekt en op zondagmiddag om 5 uur thuiskomt en waarbij het ritme van om en om halen en brengen wordt voortgezet.
De rechtbank zal bepalen dat het ouderschapsplan zal worden gewijzigd conform de getroffen regeling ter zitting.
4.4.
Concreet betekent dit dat [minderjarige] het komende jaar bij de vrouw zal verblijven gedurende de volgende weekenden en vakanties en met het volgende haal- en brengschema:
11 -13 maart 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
25 – 27 maart 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
8 - 10 april 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
Paasweekend 15 – 18 april 2022: conform het reguliere schema bij de man;
Mei vakantie van 23 april – 8 mei 2022 (twee weken):
vrouw haalt op zaterdag 23 mei 2022 [minderjarige] thuis op tussen 10 en 11 uur of na paardrijden, man haalt op zaterdag 30 april 2022 om 3 uur [minderjarige] bij vrouw op; [minderjarige] verblijft de tweede week van de vakantie bij de man;
20 - 22 mei 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
Pinksterweekend 3-6 juni 2022: conform het reguliere schema bij de vrouw:
vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op maandag tweede Pinksterdag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
17 – 19 juni 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
1. juli 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
Zomervakantie 16 juli tot en met 28 augustus 2022:
man brengt [minderjarige] op zaterdag 17 juli en vertrekt vanuit huis tussen 10 en 11 uur of na het paardrijden;
vrouw brengt [minderjarige] op zaterdag 6 augustus 5 uur thuis;
9 – 11 sept. 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
23 – 25 sept. 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
7 – 9 okt. 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
Herfstvakantie 15 – 23 oktober 2022 (een week vakantie in even jaar): [minderjarige] blijft bij de man;
4 – 6 nov. 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
18 – 20 nov. 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
2 – 4 dec. 2022: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
16 – 18 dec. 2022: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
Kerstvakantie 24 december 2022 – 8 januari 2023 (twee weken):
vrouw haalt op zaterdag 24 december 2022 [minderjarige] thuis op tussen 10 en 11 uur of na paardrijden, [minderjarige] viert kerst bij de vrouw, man haalt op zaterdag 31 december 2022 om 3 uur [minderjarige] bij vrouw op; [minderjarige] viert Oud en Nieuw bij de man en verblijft de tweede week van de vakantie bij de man;
13 – 15 jan 2023: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
27 – 29 jan 2023: vrouw haalt [minderjarige] op vrijdag om 5 uur of eerder als het rooster het toelaat thuis op;
man haalt [minderjarige] op zondag om 3 uur op bij de vrouw in [woonplaats 2] zodat [minderjarige] om 5 uur weer thuis is;
10 – 12 feb 2023: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
Voorjaarsvakantie 25 februari 2023 tot 5 maart 2023: (een week vakantie in het oneven jaar): [minderjarige] gaat naar de vrouw:
vrouw haalt op zaterdag 25 februari 2023 [minderjarige] thuis op tussen 10 en 11 uur of na paardrijden, man haalt op zondag 5 mart 2023 om 3 uur [minderjarige] bij vrouw op;
17 -19 maart 2023: man brengt [minderjarige] op vrijdag en vertrekt vanuit huis om vijf uur of eerder als het rooster het toelaat;
vrouw brengt [minderjarige] op zondag om 5 uur thuis;
En zo verder.
Overige bepalingen uit het ouderschapsplan
4.5.
De man verzoekt te bepalen dat gedurende de tijd dat [minderjarige] bij de betreffende ouder verblijft, deze ouder verantwoordelijk is voor de dagelijkse zorg en dat onderwerpen die behoren tot de dagelijkse verzorging zoals lichaamsverzorging, voeding, bedtijd, zakgeld e.d. door de ouders met elkaar zullen worden afgestemd en daarna aan [minderjarige] kenbaar gemaakt zullen worden.
4.6.
De vrouw verzoekt bij zelfstandig verzoek het ouderschapsplan te wijzigen althans aan te vullen met specifieke bepalingen over het telefonisch contact tussen [minderjarige] en de vrouw, de wijze waarop partijen overleg voeren bij en omgaan met medische aangelegenheden van [minderjarige] , schoolkeuzes van [minderjarige] en ouderavonden. Voorts verzoekt de vrouw te bepalen dat degene bij wie [minderjarige] ingeschreven staat haar ook verzekert tegen wettelijke aansprakelijkheid, zij elkaar informeren en consulteren en respectvol met het ouderschap zullen omgaan.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:253a, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Weliswaar betreffen de verzoeken die partijen doen kwesties die de verzorging en opvoeding van [minderjarige] raken, maar dat neemt niet weg dat het gaat om praktische zaken en geen geschillen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening. Naar het oordeel van de rechtbank biedt (het systeem van) de wet geen grondslag voor deze verzoeken, zodat de verzoeken worden afgewezen (Hof Den Bosch 30 september 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:2985).
Kinderalimentatie
4.8.
De man stelt dat hoewel partijen onderling overeengekomen zijn dat hij vanaf het moment dat [minderjarige] bij hem is gaan wonen geen bijdrage meer verschuldigd is aan de vrouw voor de kosten van [minderjarige] , hij belang heeft bij het officieel laten vastleggen van deze afspraak in een beschikking. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij met ingang van 1 augustus 2021 geen kinderalimentatie meer verschuldigd is aan de vrouw.
4.9.
De vrouw betwist dat de man geen bijdrage aan haar meer verschuldigd is in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Zij moet rondkomen van een bijstandsuitkering. Zij heeft tenminste een bijdrage in de brandstofkosten van de man nodig om [minderjarige] eens in de twee of drie weken te kunnen halen of brengen. Zij verzoekt de rechtbank om een alimentatieberekening te maken conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen en dan de uit de berekening voortvloeiende bijdrage van de ene ouder aan de andere ouder in de onderhavige beschikking vast te leggen. Dit, omdat dan volgens zal blijken dat de man een bijdrage in de verblijfskosten van [minderjarige] aan haar zal moeten betalen.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met het verzoek van de vrouw om de rechtbank een bijdrage te laten vast te stellen conform de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. Als gevolg daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
4.11.
Kinderalimentatie wordt doorgaans betaald aan de ouder bij wie het kind zijn of haar hoofdverblijfplaats heeft, in dit geval dus aan de man. Daarbij is uitgangspunt dat de man dan alle verblijfsoverstijgende kosten en de verblijfskosten van [minderjarige] bij hem betaalt, en dat de vrouw de kosten die samenhangen met het verblijf bij haar (de zogenaamde zorgkosten) voor haar rekening neemt. Voor de reiskosten die samenhangen met het contact tussen [minderjarige] en de vrouw geldt dat deze verdisconteerd zijn in de al dan niet te verzilveren zorgkorting. In beginsel wordt in de systematiek bij het berekenen van de kinderalimentatie niet afzonderlijk rekening gehouden met reiskosten.
In bijzondere omstandigheden kan er wel sprake zijn van het opleggen van alimentatie voor een kind aan degene bij wie het kind niet zijn/haar hoofdverblijf heeft. Die omstandigheden zijn het bestaan van een ruime omgangsregeling met de andere ouder alsmede een groot draagkrachtverschil tussen de ouders (een hoge draagkracht bij de verzorgende ouder en een lage draagkracht bij de niet-verzorgende ouder. Tot slot is van belang de vraag in hoeverre de ouders in de totale behoefte van het kind kunnen voorzien.
Afhankelijk van die omstandigheden kan er in bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om de verzorgende ouder te laten bijdragen in de zorgkosten van de andere ouder (Hof Amsterdam 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3310; Hof Den Bosch 16 december 2021, ECLI:NL:GHSHE: 2021:3746).
Deze criteria in aanmerking genomen oordeelt de rechtbank dat er gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak aanleiding is om een alimentatieplicht aan de man op te leggen. Zij licht dit aan de hand van de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening als volgt toe.
Behoefte
4.12.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in de beschikking van 8 november 2018 de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 428,- per maand in 2018. Nu geen der partijen de door de rechtbank Midden-Nederland vastgestelde behoefte ter discussie heeft gesteld zal de rechtbank hiervan uitgaan. Geïndexeerd naar 2022 is de behoefte van [minderjarige] € 470,- per maand.
4.13.
Tussen partijen is in geschil of de kosten van een kindercoach voor [minderjarige] van gemiddeld € 170,- per maand die de man betaalt bij de behoefte van [minderjarige] dienen te worden opgeteld. De rechtbank overweegt hierover dat in principe alle verblijfsoverstijgende kosten door de man dienen te worden betaald. Slechts in uitzonderlijke gevallen worden speciale kosten bij de behoefte van het kind opgeteld. Niet in geschil is dat [minderjarige] baat heeft bij begeleiding door een kindercoach. De vrouw heeft ook toestemming verleend om [minderjarige] naar een kindercoach te laten gaan. Hieruit mag echter niet worden afgeleid dat zij ook heeft ingestemd met het (pro rata) delen van de kosten, hetgeen wel gebeurt als de kosten van de kindercoach bij de behoefte van [minderjarige] worden opgeteld. De vrouw heeft juist aangegeven over dermate beperkte financiële middelen te beschikken dat zij [minderjarige] nauwelijks kan zien als de man haar niet tegemoet komt in haar haal- en brengkosten. Als zij moet meebetalen aan de kosten van een kindercoach, zou zij de keuze maken voor een veel goedkopere coach.
4.14.
De rechtbank meent dat begeleiding door de kindercoach, hoe belangrijk voor [minderjarige] dan ook, er niet toe mag leiden dat het contact tussen [minderjarige] en de vrouw vermindert. Dit, mede gelet op het feit dat kinderalimentatie voor de toekomst wordt opgelegd en niet te verwachten valt dat [minderjarige] voor een lange periode van een aantal jaren naar een kindercoach zal blijven gaan, leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de kosten van de kindercoach niet bij de behoefte van [minderjarige] dienen te worden opgeteld. De rechtbank zal uitgaan van de eerder vastgestelde een behoefte van [minderjarige] van € 470,- per maand.
Draagkracht.
4.15.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de hiervoor vastgestelde behoefte van [minderjarige] . Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van een minderjarige tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van ieders draagkracht. Daartoe dient eerst het meest recente netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij een NBI vanaf € 1.845,- per maand vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% [NBI – (0,3 NBI + € 1.140,-)]. Bij een NBI van minder dan € 1.845,- per maand zijn vaste bedragen van toepassing.
Draagkracht man
4.15.1.
Voor de berekening van de huidige draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een bruto jaarinkomen van € 30.633,-. Rekening houdend met een kindgebonden budget met alleenstaande ouderkop becijfert de rechtbank het NBI van de man op € 2.494,- per maand. De draagkracht van de man komt volgens de toepasselijke formule op € 508,- per maand.
Draagkracht vrouw
4.15.2.
De vrouw heeft een WIA uitkering van € 1.250,- per maand, zijnde € 15.000,- per jaar. Het NBI van de vrouw komt daarmee op € 1.027,- per maand. Haar draagkracht komt daarmee volgens de toepasselijke draagkrachttabel op € 25,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.15.3.
De totale draagkracht van partijen voor [minderjarige] is € 533,- per maand (€ 508,- + € 25,-). Gelet op het feit dat de behoefte van [minderjarige] € 470,- is hebben de ouders samen voldoende draagkracht om volledig in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank becijfert het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] op 508/533 x € 470,- = € 448,- .
Het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige] is 25/533 x € 470,- = € 22,-.
Zorgkorting
4.15.4.
Uitgaande van een zorgregeling waarbij de vrouw eens in de veertien dagen een weekend de zorg voor [minderjarige] heeft alsmede de helft van alle schoolvakanties, kan de vrouw aanspraak maken op een zorgkorting van 15% van de behoefte van [minderjarige] , zijnde een bedrag van 15% van € 470.- = € 70.-. Dit betekent dat de vrouw( in tegenstelling tot de man) voor een bedrag van € 48,- (€22,- - € 70,-) aan draagkracht tekort komt om in de (verblijfs)kosten van [minderjarige] te voorzien.
Bijzondere omstandigheden
4.15.5.
Als gesteld is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige situatie sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven te bepalen dat de man moet bijdragen in de kosten van het verblijf van [minderjarige] (inclusief reiskosten van het halen en brengen) bij de vrouw. Hoewel er geen sprake is van een ruime omgangsregeling, is het wel zo dat gebleken is dat de omgang tussen [minderjarige] en de vrouw te leiden heeft onder het tekort aan draagkracht bij de vrouw. Door het gebrek aan financiële middelen is de omgang tussen [minderjarige] en de vrouw geregeld niet doorgegaan. De rechtbank acht dit ongewenst. Dit, mede gelet op het inkomensverschil tussen de man en de vrouw dat nog vergroot wordt door het feit dat de man aanspraak kan maken op de toeslagen als ook gelet op het feit dat de ouders samen voldoende draagkracht hebben om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien, maakt dat de rechtbank onder deze bijzonere omstandigheden aanleiding ziet om de man een bijdrage op te leggen aan de vrouw in de (verblijfs)kosten van [minderjarige] van € 48,- per maand.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijzigt de artikel 2.1 van het ouderschapsplan en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2017 in zoverre dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zal worden bepaald;
5.2.
wijzigt artikel 4.1 van het ouderschapsplan en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2017 in zoverre dat de verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige] zal worden vastgesteld zoals bepaald onder randnummers 4.3 en 4.4 van de onderhavige beschikking;
5.3.
wijzigt de artikelen 5.1 en 5.5 van het ouderschapsplan en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2018 en bepaalt dat de man van 1 augustus 2021 tot de dagtekening van deze beschikking geen bijdrage verschuldigd is aan de vrouw en vanaf de dagtekening van deze beschikking een bedrag van € 48,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
5.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Overmars, griffier, op 30 maart 2022.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑03‑2022