Hof 's-Hertogenbosch, 30-09-2021, nr. 200.289.287, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:2985
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-09-2021
- Zaaknummer
200.289.287_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2985, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑09‑2021; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 253a Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑09‑2021
Inhoudsindicatie
artikel 1:253a BW. De verzoeken betreffen kwesties die de verzorging en opvoeding van de kinderen weliswaar raken, maar het betreffen praktische, concrete aangelegenheden. Het systeem van de wet biedt geen wettelijke grondslag om op de verzoeken te beslissen.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 september 2021
Zaaknummer: 200.289.287/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/367252 FA RK 19-6905
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.E.M. Edelmann.
Deze beschikking gaat over:
[minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2004, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2005, hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2007, hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
[minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009, hierna te noemen: [minderjarige 4] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 17 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2021, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, behoudens het besluit dat er geen sprake meer zal zijn van een structureel vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, maar dat de contacten tussen de vader en de kinderen in onderling overleg zullen plaatsvinden en in zoverre opnieuw rechtdoende te bepalen:
- -
dat de moeder wordt opgedragen om ervoor te zorgen dat de kinderen dagelijks op tijd op school zijn;
- -
dat de moeder het toelaat dat de vader een bureau met stoel aanschaft voor [minderjarige 1] en deze in de woning van de moeder plaatst;
- -
dat de moeder zorgt voor voldoende gezonde etenswaren, waaronder fruit en kaas;
- -
dat de moeder in huis aanwezig is voor de kinderen;
met daarbij te bepalen dat de moeder alle bovengenoemde verplichtingen zal nakomen onder last van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer en iedere dag dat daaraan niet wordt voldaan, een en ander kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021, heeft de moeder verzocht
de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft de kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 23 september 2021 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vader, bijgestaan door mr. S.E.C. Segeren, kantoorgenoot van mr. Gulickx;
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Edelmann en de heer L. Warsame, tolk in de Somalische taal (tolknummer 4002);
- -
mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 oktober 2020;
- -
het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 februari 2021;
- -
het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 11 maart 2021.
3. De beoordeling
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- -
[minderjarige 1] geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2004;
- -
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2005;
- -
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedatum] 2007;
- -
[minderjarige 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009.
3.2.
De ouders hebben de Nederlandse nationaliteit.
Zij hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - de verzoeken van de vader met betrekking tot het op tijd op school zijn van de kinderen, het bureau met stoel, het zorgen voor voldoende gezond eten en de daaraan te verbinden dwangsomregeling, afgewezen, omdat de rechtbank met de voorzieningenrechter in het vonnis in kort geding van 20 november 2019 van oordeel is dat dit praktische zaken in en rond de woning van de moeder betreffen en niet de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zodat de rechtbank geen wettelijke grondslag heeft om daarover te beslissen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte zijn de verzoeken van de vader afgewezen, omdat het volgens de rechtbank praktische zaken in en rond de woning van de moeder betreffen, en niet verzoeken omtrent de uitoefening van het gezag, waardoor er volgens de rechtbank geen wettelijke grondslag is.
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht om een kind te verzorgen en op te voeden, zodat er wel degelijk sprake is van zaken die het gezag betreffen.
Het raadsonderzoek heeft niet zorgvuldig plaatsgevonden. De vader wil de moeder graag respecteren, maar hij maakt zich zorgen over het welbevinden van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder. Hij krijgt zorgsignalen van de kinderen en van school. De moeder intimideert en slaat de kinderen. Een dochter heeft aangifte bij de politie gedaan. De kinderen zijn bang voor de moeder en kunnen niet vrijuit praten. De moeder is niet op tijd wakker, de kinderen maken hun ontbijt zelf, komen te laat op school, worden niet gebracht, sporten niet en er is onvoldoende gezond eten in huis. De moeder is niet thuis en houdt geen toezicht op de kinderen of zij hun online lessen volgen. Verder stuurt zij geld naar haar moeder in Somalië, waardoor er onvoldoende geld voor de kinderen is en zij daardoor zelf geld moeten bijverdienen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Van belang is of genoemde feiten en omstandigheden een aangelegenheid betreffen als bedoeld in artikel 1:253 lid 1 BW. Hetgeen de vader opsomt zijn niet onderbouwde feiten en betreffen praktische zaken in en rondom de woning van de moeder. Van een wettelijke grondslag is geen sprake. De bezorgdheid van de vader is geen aangelegenheid betreffende het gezag.
De moeder ontkent bovendien de aantijgingen. Na onderzoek door de raad is gebleken dat de moeder goed voor de kinderen zorgt. De kinderen doen het goed op school.
[minderjarige 4] is erg boos, hetgeen bij de instanties, zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin en school, bekend is. De vader heeft [minderjarige 3] gemanipuleerd. De moeder is teleurgesteld dat [minderjarige 3] zonder haar toestemming naar de vader is gegaan, maar zij is niet boos op haar. [minderjarige 3] reageert als een normale puber. De kinderen weten goed wat ze tegen wie moeten vertellen. Het is juist dat enkele kinderen een bijbaantje hebben, hetgeen niet ongebruikelijk is. De prioriteit ligt echter bij school.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
Beide ouders hebben in affectief opzicht de kinderen iets te bieden, maar er is geen enkele samenwerking mogelijk. Er zijn al veel instanties betrokken geweest, maar de ouders hebben nog steeds geen enkel vertrouwen in elkaar en het lukt niet om het gedrag van de ouders te veranderen. De raad ziet geen verdere mogelijkheden. Een ondertoezichtstelling is overwogen, maar de verwachting bestaat dat nog meer hulpverlening over de vloer enkel gedoe zal geven en niet tot enige positieve verandering zal leiden.Het enige dat nu nog mogelijk is, is om deze kinderen sterker te maken om met deze ouders, die elkaar ondermijnen, om te gaan. De kinderen zijn best slim, waardoor ze het op praktisch gebied wel redden. Op emotioneel gebied is de huidige situatie echter een enorme last voor de kinderen.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is al jarenlang bij dit gezin betrokken en de school is ook goed op de hoogte van de situatie. De raad verwacht dat het CJG met de ouders in gesprek zal gaan over het feit dat [minderjarige 3] heeft besloten om (tijdelijk) bij de vader te gaan wonen. Indien zij nadere hulpverlening noodzakelijk achten, dan komt deze informatie vanzelf bij de raad terecht en kan de raad desgewenst nadere stappen nemen. Voor één van de meisjes is al weleens therapie ingezet.
De raad wil aan de ouders (en in het bijzonder aan de vader) nog meegeven dat de kinderen de ouders tegen elkaar zullen uitspelen. Als zij iets van de moeder niet mogen, dan schakelen zij de vader in. Dit is het gevolg van het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW, de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
3.8.2.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de kinderrechter die tot de bestreden beslissing hebben geleid. Hieraan voegt het hof nog het volgende toe.
Weliswaar betreffen de verzoeken die de vader doet kwesties die de verzorging en opvoeding van de kinderen raken, maar dat neemt niet weg dat dit praktische, concrete zaken betreffen. De wet biedt op de wijze die de vader voorstelt geen mogelijkheid om de moeder iets op te dragen. Voor zover er sprake van zou zijn dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen niet naar behoren op zich kan nemen, dan biedt artikel 1:255 BW en de daarin genoemde gronden de mogelijkheid om de kinderen onder toezicht te stellen. Een dergelijk verzoek ligt niet (in hoger beroep) aan het hof voor en het hof kan daar derhalve ook niet over oordelen.
Voor de verzoeken van de vader biedt (het systeem van) de wet geen grondslag, zodat de verzoeken van de vader dienen te worden afgewezen.
3.8.3.
Dit laat onverlet dat het hof zich over de kinderen wel zorgen maakt.
Tijdens de gesprekken van de voorzitter van het hof met de kinderen is naar voren gekomen dat de kinderen duidelijk klem zitten tussen de ouders en dat zij last hebben van de huidige situatie, terwijl zij niet dan wel onvoldoende in staat zijn om hun gevoelens met elkaar, met de ouders of met een derde, te delen. Hierdoor worden de kinderen mogelijk in hun ontwikkeling bedreigd.
[minderjarige 4] wil op dit moment geen contact met de vader, maar hij heeft zichtbaar last van de situatie en hij lijkt veel boosheid en verdriet met zich mee te dragen.
Van [minderjarige 3] heeft het hof begrepen dat zij bij de vader is gaan wonen, omdat zij onder meer ervaart dat zij als meisje weinig vrijheid van haar moeder krijgt. Zij voelt daarnaast bij de moeder geen ruimte om te praten over hetgeen haar dwars zit of om bij haar broers en zus op bezoek te gaan. Uit hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verklaard komt eveneens naar voren dat zij last hebben van de problemen die er tussen de ouders spelen, maar dat zij hier nauwelijks over praten.
Het hof acht het op grond van het voorgaande van belang dat er voldoende zicht op de kinderen blijft en dat er in het vrijwillige kader zo nodig, maar in ieder geval voor [minderjarige 4] , de juiste hulpverlening en/of therapie wordt ingezet. Aan de raad wordt derhalve meegeven om datgene te doen wat de raad in het belang van de kinderen noodzakelijk acht.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 17 november 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.L. Schaafsma-Beversluis enP. Vlaardingerbroek en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2021 doormr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.