CRvB, 05-04-2011, nr. 09-127 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0509
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-04-2011
- Zaaknummer
09-127 WWB
- LJN
BQ0509
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0509, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑04‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering. Gezamenlijke huishouding. Hoofdverblijf in dezelfde woning. De stelling dat de wederzijdse hulp het karakter had van humanitaire bijstand, vormt geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak dat de omstandigheden die tot het voeren van de gezamenlijke huishouding hebben geleid en de motieven van betrokkenen niet van belang zijn. Het aspect duurzaamheid speelt geen rol bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan het criterium van wederzijdse zorg. Dat er geen sprake was van financiële verstrengeling laat onverlet dat andere feiten en omstandigheden voldoende waren om aan te nemen dat appellante en B. in elkaars verzorging voorzagen.
Partij(en)
09/127 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2008, 08/1147 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Voor appellante is verschenen mr. Boomstra. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellante heeft zich op 17 oktober 2007 als alleenstaande ouder gemeld bij het Centrum voor Werk en Inkomen te Amsterdam om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aan te vragen. Op het aanvraagformulier, gedagtekend 7 november 2007, heeft appellante vermeld dat zij op het opgegeven adres woont met een kennis en een eigen kind. In de omstandigheid dat op dat adres nog twee personen stonden ingeschreven, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (hierna: DWI) aanleiding gezien een onderzoek in te stellen naar de woonsituatie van appellante. In dat kader heeft appellante op 4 december 2007 ten kantore van de DWI een verklaring afgelegd en is aansluitend een huisbezoek afgelegd op het door haar opgegeven woonadres. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 december 2007.
- 1.2.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 11 december 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 maart 2008, de aanvraag van appellante af te wijzen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met mevrouw M. [B.] (hierna: [B.]).
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 maart 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
- 3.
Appellante heeft in hoger beroep tegen deze uitspraak aangevoerd dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding omdat niet is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Weliswaar wordt niet ontkend dat er sprake is van wederzijdse hulp, maar deze heeft het karakter van humanitaire bijstand en kan niet worden beschouwd als duurzame zorg voor elkaar, gebaseerd op wederzijdse verplichtingen, aldus appellante. Voorts is er volgens appellante geen sprake van financiële verstrengeling tussen haar en [B.].
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd uiteengezet op grond waarvan naar haar oordeel het na bezwaar gehandhaafde besluit tot afwijzing van de bijstandsaanvraag van appellante in rechte stand kan houden. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat appellante en [B.] ten tijde van belang op hetzelfde adres woonden en dat daarmee aan het eerste in artikel 3, derde lid, van de WWB genoemde criterium van hoofdverblijf in dezelfde woning is voldaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het College uit de door appellante op 4 december 2007 afgelegde verklaring en uit de bevindingen van het huisbezoek op die datum terecht heeft afgeleid dat ook aan het tweede in artikel 3, derde lid, van de WWB genoemde criterium van wederzijdse zorg is voldaan. De rechtbank is in dat kader ingegaan op de door appellante naar voren gebrachte stellingen, onder meer op de stelling dat [B.] op humanitaire gronden heeft besloten om appellante tijdelijk te helpen.
- 4.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd, dat ten tijde in geding werd voldaan aan de (twee) in artikel 3, derde lid, van de WWB neergelegde criteria voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding. In hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd en dat uitsluitend ziet op de wederzijdse verzorging, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. In het bijzonder ziet de Raad, naar aanleiding van de in hoger beroep ingenomen stelling dat de wederzijdse hulp het karakter had van humanitaire bijstand, geen aanleiding om af te wijken van zijn - ook door de rechtbank aangehaalde - vaste rechtspraak dat de omstandigheden die tot het voeren van de gezamenlijke huishouding hebben geleid en de motieven van betrokkenen niet van belang zijn. Met betrekking tot de stelling van appellante dat er geen sprake is van duurzame wederzijdse zorg, wijst de Raad erop, onder verwijzing naar zijn uitspraken van 1 juni 2010, LJN BM7383, en 7 december 2010, LJN BO6715, dat het aspect duurzaamheid geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan het criterium van wederzijdse zorg. Dat er geen sprake was van financiële verstrengeling laat onverlet dat in dit geval andere feiten en omstandigheden voldoende waren om aan te nemen dat appellante en [B.] ten tijde hier van belang in elkaars verzorging voorzagen.
- 4.3.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
- 5.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) I. Mos.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
HD