Bij akte van 19 maart 2015 is het cassatieberoep partieel ingetrokken, zodat het niet langer is gericht tegen de deelvrijspraak aangaande het witwassen van geld onder feit 1 en de gehele vrijspraak van feit 2.
HR, 15-03-2016, nr. 14/04145
ECLI:NL:HR:2016:400
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-03-2016
- Zaaknummer
14/04145
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:400, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:93, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:93, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:400, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0149
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. Uit de bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte behoorde tot een op de handel van verdovende middelen gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk en derhalve in de in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft “deelgenomen” in de hiervoor bedoelde betekenis.
Partij(en)
15 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04145
AGE/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2014, nummer 21/000027-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Blijkens de daarvan opgemaakte akten is het beroep niet gericht tegen "de partiële vrijspraak ten aanzien van het witwassen van geld onder feit 1 en de vrijspraak ten aanzien van feit 2". Aan de beperking ten aanzien van de partiële vrijspraak moet evenwel, gelet op HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, worden voorbijgegaan.
Namens de verdachte heeft M. Berndsen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring ten aanzien van het "deelnemen aan een criminele organisatie" ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, welke gedeeltelijk zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 12.
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk (vgl. HR 10 februari 2015, ECLI: NL:HR:2015:264).
2.4.
Uit de bewijsvoering kan naar de kern genomen niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte als (voormalig) leidinggevende of baliemedewerker betrokken is geweest bij een coffeeshop en dat hij in familierelatie staat tot medeverdachten van de handel in hennep en hasjiesj. Daaruit kan evenwel nog niet volgen dat de verdachte behoorde tot een op die handel gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk en derhalve in de in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft "deelgenomen" in de hiervoor bedoelde betekenis. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen -;
wijst de zaak terug het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. Ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016.
Conclusie 05‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht. Deelneming aan een criminele organisatie, art. 140 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264. Uit de bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte behoorde tot een op de handel van verdovende middelen gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk en derhalve in de in de bewezenverklaring vermelde periode aan die organisatie heeft “deelgenomen” in de hiervoor bedoelde betekenis.
Nr. 14/04145 Zitting: 5 januari 2016 (bij vervroeging) | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 14 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, (i) partieel vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft het witwassen van geld, (ii) geheel vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en (iii) veroordeeld tot het verrichten van 180 uren taakstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”. Voorts is een bedrag van in totaal € 5.230,- verbeurd verklaard.1.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de rolnummers 14/03679, 14/03815, 14/03911, 14/03912, 14/04141, 14/04142 en 14/04145. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. M. Berndsen, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Blijkens de bewijsvoering van het Hof draait het in deze zaak in het kort om het volgende. Verzoeker is, evenals zijn medeverdachten en broers [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] baliemedewerker c.q. leidinggevende in coffeeshop [A] in Utrecht. Broer en medeverdachte [medeverdachte 1] is beheerder, terwijl broer en medeverdachte [medeverdachte 7] naast beheerder ook eigenaar van de coffeeshop is. Medeverdachte [medeverdachte 6] wordt gezien als afnemer van grote hoeveelheden softdrugs.
5. Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring onder 1. van verzoekers deelneming aan een criminele organisatie, en valt in twee klachten uiteen. De eerste klacht luidt dat het Hof niet (afdoende) heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging strekkende tot vrijspraak. De tweede klacht houdt in dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en meer in het bijzonder niet dat het opzet van verzoeker daarop gericht is geweest.
6. Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 19 juli 2012 tot en met 27 november 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem verdachte, en [medeverdachte 7] en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (grote hoeveelheden) hennep en/of hasjiesj (steeds meer dan 30 gram);”
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota. Deze pleitnota houdt ten aanzien van feit 1 onder meer in2.:
“Deelneming
Gedurende het onderzoek rees het vermoeden dat [verdachte] als medewerker van de coffeeshop een rol vervulde binnen de vermeende criminele organisatie.
Hij zou medeverantwoordelijk zijn voor de administratie van de coffeeshop. Dit wordt betwist.
Cliënt verzamelde alleen de bonnen welke in de shop aanwezig waren, nam deze mee naar huis en waar de bonnen, samen met z’n vrouw, gesorteerd werden.
Vervolgens worden de bonnen door cliënt naar de boekhouder gebracht.
Dit alles is door de boekhouder bevestigd.
Er kan niet gezegd worden dat [verdachte] de administratie deed en daarvoor verantwoordelijk was.
Dit zijn geen handelingen welke een aandeel of ondersteuning in de criminele organisatie vormen.
Er zijn aantekeningen in de woning van cliënt gevonden waaruit Justitie concludeert dat er een vergadering zou zijn geweest.
Client betwist dat er een dergelijke vergadering is geweest.
Dit is ook overigens op geen enkele wijze aangetoond.
Want dat de bedrijfsvoering verre van optimaal was is genoegzaam vanuit dit dossier bekend.
Cliënt werkt al 20 jaar bij deze werkgever en hij zag dat het niet goed ging.
Hij had na 20 jaar voldoende binding met het bedrijf, dat alleen al uit oogpunt van werkgelegenheid, hij er belang had bij het voortbestaan van het bedrijf.
Het op papier zetten in de eigen woning zonder dat anderen van de inhoud kennis hebben genomen, kan niet als een aandeel of ondersteuning van de criminele organisatie worden gezien.
De verklaring van [betrokkene 2] is al eerder in het kader van de Vidgen jurisprudentie aan de orde geweest hetgeen ook wederom bij de criminele organisatie aan de orde is.
De rechtbank zegt in haar vonnis dat;
"De deelname van de overige [medeverdachten] (waaronder [verdachte] ) en hun neef, volgt uit het feit dat zij naar eigen zeggen allen in vast dienstverband waren bij de coffeeshop en baliewerkzaamheden verrichten en voorts uit het feit dat in de woning van ieder van hen, met uitzondering van [verdachte] , aanzienlijke hoeveelheden softdrugs werden aangetroffen.
De verdediging betwist dat uit het enkele feit dat hij in vast dienstverband bij de coffeeshop was en voor die coffeeshop baliewerkzaamheden verrichtte de deelname aan een criminele organisatie zou voorvloeien.
Nu er bij cliënt geen hoeveelheden softdrugs zijn aangetroffen, toont dat maar weer eens aan dat cliënt blijkbaar een uitzonderingspositie binnen de familie [van medeverdachten] innam.
Dat cliënt heeft verklaard dat hij geld van de coffeeshop in zijn eigen zak zou hebben gestopt, is naar de verdediging een contra-indicatie voor het deelnemen aan een criminele organisatie.
Eveneens zijn er bij cliënt geen grote geldbedragen gevonden waarover hij kan beschikken en die op basis van legale inkomsten niet kunnen worden verantwoord.
Ook hierdoor wordt maar weer eens de uitzonderingspositie welke cliënt inneemt onderstreept.
(…)
Wordt bij de betrokkenheid van cliënt bij de criminele organisatie gesteld dat er opmerkelijke gesprekken waren.
Bij twee gesprekken (TC 05/128 en TC 15/91 neemt [verdachte] niet deel aan het gesprek.
Deze gesprekken zijn niet verbatim uitgewerkt.
Bij het gesprek TC 05/127 meldt iemand aan [medeverdachte 7] dat hij iets heeft afgegeven in de shop aan [verdachte] voor [medeverdachte 7] .
Bij TC 15/91 zegt [medeverdachte 7] tegen [medeverdachte 3] dat deze geld aan NN moet geven. Geld ligt blijkbaar in de kluis van de shop en dat zou [verdachte] dan moeten pakken.
De twee andere gesprekken waaraan [verdachte] zou deelnemen zijn eveneens niet verbatim uitgewerkt en onduidelijk waar deze overgaan.
Uit deze gesprekken is geen bijdrage te halen van deelname aan een criminele organisatie.
Dat brengt mij op het eerder aangehaalde arrest ECLO:NL:HR2012:BW 5132.
In genoemd arrest is uitgemaakt dat deelname aan een criminele organisatie ook kan bestaan uit het verrichten van hand- en spandiensten, waarbij van een aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen in dat arrest, te weten dat de verdachte in die zaak:
- meermalen bijeenkomsten heeft bijgewoond waarbij over de gewelddadige verspreiding van de islam werd gesproken.
- zich tijdens zulke bijeenkomsten en ook overigens heeft ingespannen om het door hem aangehangen gedachten goed betreffende is de islam en de verspreiding daarvan op anderen over te brengen.
- tijdens zulke bijeenkomsten om geld heeft gevraagd ter ondersteuning van gezinsleden van gedetineerde geestverwanten.
- voorts heeft het Hof vastgesteld dat dat in het pand dat de verdachte tezamen met anderen bewoonde, documenten en beeldmateriaal aanwezig was met betrekking tot de gewelddadige jihad.
Dan zegt de HR:
Uit deze gedragingen van de verdachte kan niet zonder meer worden afgeleid dat hij daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het binnen de organisaties bestaande oogmerk en aan die organisaties heeft “deelgenomen” in de hiervoor bedoelde betekenis.
Als ik dan de handelingen van cliënt zoals weergegeven in het dossier en in het bijzonder op blz. 189, waaruit zijn deelname aan een criminele organisatie zouden moeten blijken spiegel aan de handelingen zoals weergegeven in het voornoemde arrest kan ik tot geen ander oordeel komen dat [verdachte] geen handelingen heeft verricht waardoor hij daadwerkelijk een aandeel heeft gehad in, of heeft ondersteund, in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking voor het binnen de organisatie bestaande oogmerk en derhalve niet aan die organisatie heeft deelgenomen.
VRIJSPRAAK
Tot slot wil ik opmerken dat er dient te worden gewaakt dat [verdachte] wordt meegezogen omdat hij “ [achternaam verdachte] ” als achternaam heeft en in de coffeeshop 20 jaar heeft gewerkt en de vervolging door het OM een dubieuze premie wordt.”
8. Hetgeen door de raadsman van verzoeker ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht in relatie tot de tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie en het daarop betrekking hebbende opzet van verzoeker, kan naar mijn inzicht bezwaarlijk anders worden geduid dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, dat wil zeggen als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.3.
9. Het is evenwel de vraag of het Hof in het betoog van de raadsman een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft beluisterd. Het enige dat het Hof met betrekking tot het bewijs van feit 1 heeft overwogen is:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.”
10. Indien het Hof het aangevoerde niet heeft verstaan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en op die grond niet (expliciet) in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot het bestreden oordeel hebben geleid, is zulks naar mijn inzicht ten onrechte en treft de klacht om die reden doel.
11. Ook echter als het Hof de uiteenzetting van de raadsman wél als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft aangemerkt, en daar heeft het gelet op de hiervoor weergegeven bewijsoverweging enige schijn van, is het middel mijns inziens terecht voorgesteld. In dat geval is het Hof van dit standpunt afgeweken zonder – en zulks in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv - in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Dit is een verzuim dat ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg heeft, nu die redenen naar mijn beoordeling in onvoldoende mate blijken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
12. In mijn vervolg op het voorgaande betrek ik meteen de tweede klacht, kort gezegd inhoudende dat deelneming en opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid. Ik zie ervan af alle 40 voor het bewijs van feit 1 gebruikte bewijsmiddelen hier weer te geven. Daarin komt verzoeker of zijn naam nauwelijks voor. Laat ik hier volstaan met aanhaling van het weinige uit het door het Hof gebezigde bewijsmateriaal dat op verzoeker betrekking heeft:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1:
De verklaring van verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Ik was alleen werknemer van [A] , ik werkte daar sinds 1990. Ik was baliemedewerker. Het klopt dat ik te boek sta als leidinggevende. Er moest een leidinggevende aanwezig zijn van de politie. Daarom werd iedereen benoemd tot leidinggevende. [medeverdachte 7] is de baas.
1. Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 1, blz. 11 e.v.):
De coffeeshop [A] is sinds april 1995 gevestigd aan de [b-straat 1] te Utrecht. Echter op het pand van de coffeeshop is de aanduiding [A] . Als eigenaar van de onderneming is beschreven: [medeverdachte 7] (…). Als beheerders van de coffeeshop staan beschreven genoemde [medeverdachte 7] en zijn broer [medeverdachte 1] (…).
Daarnaast werden tot 5 oktober 2012 als leidinggevenden binnen de coffeeshop benoemd de broers:
- [verdachte] (…),
- [medeverdachte 4] (…),
- [medeverdachte 2] (…).
Op 5 oktober 2012 werd een nieuwe aanvraag bij de gemeente Utrecht ingediend. Hierop werden de navolgende personen als leidinggevenden opgevoerd:
- [betrokkene 10] (…),
- [medeverdachte 3] (…),
- [betrokkene 1] (…).
(…)
Op dinsdag 27 november 2012 vonden diverse doorzoekingen plaats in onder andere de hieronder genoemde woningen. Daarnaast vonden in een aantal bedrijfspanden te Utrecht doorzoekingen plaats.
Woningen
(…)
7. (…) Woning [verdachte]
In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Administratie, laptop, geld, usbstick
(…)
9. (…) Verblijfplaats [verdachte]
In deze woning werd onder andere in beslag genomen:
Administratie, garantiebewijs Rolex en geld.
(…)
4. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 29 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 736 e.v.):
(…)
V: Wie is de baas in de coffeeshop [A] aan de [b-straat 1] ?
A: [medeverdachte 7] . Het is zijn shop en hij beslist alles.
V: Wie regelt de spullen?
A: Hij regelt de spullen.
V: Hoe doet hij dat dan?
A: Hij doet dat met zijn broers.
V: Welke broers?
A: Hij heeft vier broers. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
V: Wat doen ze daar?
A: Zij werken daar in de shop.
V: [medeverdachte 7] is nu al een tijdje op vakantie wie is er dan verantwoordelijk?
A: Allemaal. Alle vijf maar met name [medeverdachte 1] want die is de oudste.
(…)
Zaakdossier E
19. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
V: Wie is [betrokkene 1] ?
A: lk ken een [betrokkene 1] , die werkt in de shop. Dit is een neef van [medeverdachte 7] . Ik weet niet wat zijn achternaam is.
V: Waar woont deze [betrokkene 1] ?
A: Volgens mij woont hij ergens in Breda.
V: Waar ken jij deze [betrokkene 1] van?
A: lk ken hem van de shop, [A] .
V: Wat voor werkzaamheden verricht [betrokkene 1] in de shop?
A: Gewoon hij staat achter de balie. Hij verkoopt.
V: Waar bestaat je contact met [betrokkene 1] uit?
A: Hij komt voor zijn ooms, [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] . Hij heeft mij een keer 5 Mis gebracht. Ik bedoel hiermee dat hij mij 5 kilo Mis heeft gebracht. Met Mis bedoel ik hash.
V: Op welke wijze kom je in contact met [betrokkene 1] ?
A: Via zijn oom [medeverdachte 7] .
Zaakdossier F
(…)
24. Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, gesloten op 6 december 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (ordner 2, blz. 757 e.v.):
EH: Dit is hetzelfde bewijsmiddel als bewijsmiddel 19.
(…).”
13. Wat het Hof bij de bewijsopbouw van feit 1 voor ogen heeft gestaan, is bij gebreke van een nadere motivering mij niet helder. Niet duidelijk is of naar het oordeel van het Hof reeds de familie [van medeverdachten] als een criminele organisatie dient te worden aangemerkt4., gebruikmakend van een natuurlijke structuur en hiërarchie met aan het hoofd [medeverdachte 7] , en het Hof in dat verband waarde heeft gehecht aan het feit dat verzoeker van deze familie deel uitmaakt en tevens binnen een bepaalde periode in de coffeeshop leiding gaf, óf dat in de visie van het Hof de criminele organisatie wordt gevormd door hetzij (de organisatie van) de coffeeshop, hetzij door een organisatie aan de ‘achterkant’ van die coffeeshop.5.Met betrekking tot dat laatste heb ik mij afgevraagd of verzoeker wellicht voldoende in verband kan worden gebracht met een georganiseerde vorm van handel in hasjiesj die los van de coffeeshop en het gedoogbeleid heeft plaatsgevonden. Uit bewijsmiddel 19 kan worden afgeleid dat neef [betrokkene 1] destijds een specifieke opdracht heeft uitgevoerd. Dat betreft een concrete levering van 5 kg “mis”, een handeling die evident niet valt binnen het gedoogbeleid. Deze levering zou de neef mogelijk in opdracht hebben gedaan “van zijn ooms”, waaronder verzoeker kan worden begrepen. Ook als van de juistheid van deze veronderstelling wordt uitgegaan6., is het voorgaande naar het mij voorkomt nog te mager om aan te nemen dat verzoeker deel uitmaakte van een criminele organisatie zoals tenlastegelegd.
14. Als ik de relevante bewijsmiddelen bezie, laat zich ten aanzien van verzoeker slechts het volgende vaststellen:
- tot 5 oktober 2012 was verzoeker één van de leidinggevenden binnen coffeeshop [A] (bewijsmiddel 1);
- [medeverdachte 7] regelde de spullen samen met zijn broers, onder wie verzoeker (bewijsmiddel 4);
- [betrokkene 1] stond achter de balie in de coffeeshop en komt voor zijn ooms, onder wie verzoeker (bewijsmiddelen 19 en 24);
- [betrokkene 1] heeft destijds een concrete opdracht uitgevoerd met betrekking tot 5 kilo hasjiesj;
- op 27 november 2012 is onder verzoeker wat administratie, geld en spulletjes in beslag genomen.
15. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, komt uit de bewijsmiddelen enkel naar voren dat verzoeker als voormalig leidinggevende (respectievelijk als baliemedewerker) van een coffeeshop te boek stond, hij een broer is van [medeverdachte 7] die samen met zijn broers de spullen regelde en dat [betrokkene 1] onder anderen voor verzoeker kwam. Welk doen en laten van verzoeker nu precies in verband kan worden gebracht met een criminele organisatie, die kennelijk onder leiding stond van [medeverdachte 7] , valt uit de bewijsvoering van het Hof niet af te leiden.
16. Het middel slaagt in beide onderdelen.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om opnieuw te worden berecht en afgedaan.7.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑01‑2016
Hier weergegeven zonder voetnoten.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
Vgl. HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8570.
De organisatie “achter de coffeeshop” bestaat niet zelden uit grootschalige hasjhandel, waarbij (uiteraard buiten de reguliere verkopen binnen de coffeeshop om) grote hoeveelheden softdrugs worden verkocht en geleverd aan afnemers. Een klein gedeelte van die handel kan, door het oprichten van een coffeeshop, onder het gedoogbeleid worden gebracht, maar de partijen softdrugs die buitenom worden geleverd gaan ver uit boven de geringe hoeveelheden die in de coffeeshop mogen worden verkocht. Het behoeft geen nadere toelichting dat (het runnen van) een coffeeshop in zulke gevallen slechts een dekmantel is voor het grotere en lucratieve geheel. De vraag is echter of het Hof dit op die manier heeft gezien.
De vraag rijst dan weer wel hoe bewijsmiddel 5 (feit 1) moet worden begrepen, inhoudende het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , waar deze een afgetapt telefoongesprek wordt voorgehouden tussen hem en [medeverdachte 7] en hij verklaart dat [medeverdachte 7] niet met zijn broers communiceert, hetgeen zou kunnen betekenen dat [medeverdachte 7] alles zelf besliste zonder enig vooroverleg met zijn broers.
Door de beperking van het cassatieberoep (zie mijn voetnoot 1), is alleen verzoekers veroordeling met betrekking tot de criminele organisatie voor zover deze betrekking heeft op de softdrugs nog aan de orde, en dat is al hetgeen waarvoor de straf is opgelegd.