Ktg. Nijmegen, 03-11-2006, nr. 463679\06-1781-103JB
ECLI:NL:RBARN:2006:AZ1781
- Instantie
Kantongerecht Nijmegen
- Datum
03-11-2006
- Zaaknummer
463679\06-1781-103JB
- LJN
AZ1781
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AZ1781, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning van een vergoeding cfr. kantonrechtersformule op verzoek van de werknemer. Het CWI had reeds toestemming verleend tot beeindiging en de arbeidsovereenkomst was al opgezegd tegen een latere datum.
Beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Nijmegen
zaakgegevens 463679\06-1781-103 JB
uitspraak van 3 november 2006
Beschikking
in de zaak van
[werknemer]
wonende te Beek Ubbergen
verzoekende partij
gemachtigde mr. J. van de Hel
tegen
de stichting [werkgeefster]
gevestigd te Nijmegen
verwerende partij
gemachtigde mr. P.A.W. Eskens.
Partijen worden hierna [werknemer] en [werkgeefster] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties en de nagezonden productie;
- het verweerschrift;
- de pleitnota van de gemachtigde van [werknemer];
- de door de griffier van de mondelinge behandeling op 24 oktober 2006 gemaakte aantekeningen;
- het faxbericht van de gemachtigde van [werkgeefster] van 27 oktober 2006, waarin deze meedeelt dat partijen geen overeenstemming over een regeling hebben kunnen treffen.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
- [werknemer] is op 1 januari 1991 in dienst getreden van [werkgeefster] in de functie van Fitnesscoördinator.
- Het laatst verdiende salaris bedroeg € 2.059,61 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
- Bij brief van 24 mei 2006 heeft [werkgeefster] de CWI verzocht om toestemming de arbeidsverhouding te beëindigen. Ondanks verweer van [werknemer] heeft de CWI bij beschikking van 21 juli 2006 die toestemming verleend. [werkgeefster] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2006.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [werknemer] heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [werkgeefster] verzocht per 30 november 2006 wegens gewichtige reden, bestaande uit een verandering in de omstandigheden, onder toekenning aan hem van een vergoeding ten laste van [werkgeefster] van € 60.058,26. Hij heeft zich daartoe beroepen op de vaststaande feiten en verder, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ondanks zijn fel verzet heeft de CWI toch de toestemming voor de beëindiging verleend en heeft [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst opgezegd. [werknemer] heeft voor zijn indiensttreding al zeven jaar als vrijwilliger gewerkt en altijd prima gefunctioneerd. Ondanks zware financiële omstandigheden heeft hij altijd de boel draaiende weten te houden. Desondanks heeft [werkgeefster] in wezen al in 2001 besloten de fitnessactiviteiten te laten beëindigen. De redenen die zij heeft gemeend daaraan ten grondslag te leggen liggen geheel in haar risicosfeer.
[werkgeefster] heeft zich onvoldoende ingespannen een andere functie voor hem te vinden en heeft verder geweigerd ook maar enige financiële voorziening voor hem te treffen. Zij heeft daar jaren de tijd voor gehad, maar kennelijk niets gedaan. De beëindiging van het dienstverband zal [werknemer], gelet op zijn leeftijd en eenzijdige werkervaring, hard treffen. Een vergoeding op basis van de neutrale kantonrechtersformule is daarom op zijn plaats.
3.2. [werkgeefster] heeft verweer gevoerd. Op dit verweer gaat de kantonrechter hierna in.
4. De beoordeling
4.1. Ontvankelijkheid
Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging daarvan door [werkgeefster] tegen 1 december a.s. zal eindigen maakt, gelet op de tekst van artikel 7:685 lid 1 BW, nog niet dat [werknemer] niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. Het daartoe strekkende betoog van [werkgeefster] verwerpt de kantonrechter dan ook.
4.2. [werkgeefster] heeft verder de afwijzing van het verzoek bepleit. Zij heeft daartoe, samengevat, gesteld dat het [werknemer] alleen maar om een vergoeding is te doen. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst is immers een gegeven. [werknemer] bewandelt echter de verkeerde weg. Hij kan/moet een vordering uit kennelijk onredelijk ontslag indienen. Die procedure is ook met meer waarborgen omgeven dan de onderhavige procedure. Er bestaat nu geen gewichtige reden en [werknemer] heeft die ook niet aangevoerd.
De kantonrechter volgt het betoog van [werkgeefster] niet. Artikel 7:685 BW biedt nu eenmaal de mogelijkheid aan een werknemer om te allen tijde beëindiging van de arbeidsovereenkomst te verzoeken onder toekenning van een vergoeding ten laste van de werkgever. Het streven de door het schrappen door [werkgeefster] van de fitnessactiviteiten onvermijdelijke (overigens door [werknemer] bij de CWI bestreden) beëindiging van het dienstverband op voor hem passende voorwaarden te laten plaats vinden levert naar het oordeel van de kantonrechter de door [werknemer] gestelde gewichtige reden op.
Van misbruik van deze procedure, voorzover gesteld door [werkgeefster], is geen sprake. [werknemer] heeft een duidelijk en gerechtvaardigd belang bij de ontbindingsprocedure.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, in dit geval, ook niet valt in te zien waarom de procedure van 7:681 BW geschikter of passender zou zijn dan de ontbindingsprocedure. Het enige relevante geschilpunt betreft de vraag of er wel of niet een vergoeding betaald moet worden. Die vraag is niet zodanig ingewikkeld of moeilijk te beantwoorden, dat daarvoor uitgebreide bewijslevering (niet passend bij de ontbindingsprocedure) nodig zou zijn. Discussie over de inhoud van de door [werkgeefster] overgelegde financiële stukken is er tussen partijen ook niet.
De slotsom luidt dan ook dat het gegeven dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd door [werkgeefster] niet in de weg staat aan het indienen van het verzoek van [werknemer] en dat dat verzoek gewoon beoordeeld moet worden aan de hand van de normen zoals die gebruikelijk zijn bij de beoordeling van verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen.
4.3. Vast staat dat [werkgeefster], al dan niet daartoe gedwongen/gebracht door de opstelling van de subsidieverlenende instanties ten aanzien van de onwenselijkheid van de financiering van de fitnessactiviteiten uit het cultuurbudget, heeft besloten die activiteiten te doen eindigen, waardoor de arbeidsplaats van [werknemer] komt te vervallen. In wezen is er dus sprake van een reorganisatie op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Deze omstandigheden liggen, zoals [werknemer] terecht heeft betoogd en overigens ook niet door [werkgeefster] is bestreden, geheel in de risicosfeer van [werkgeefster]. In beginsel past daar dan ook vergoeding bij op basis van de correctiefactor 1.
4.4. [werkgeefster] heeft zich er op beroepen dat zij geen financiële ruimte heeft voor het betalen van enige vergoeding. De kantonrechter passeert ook dat betoog. Niet valt in te zien waarom [werkgeefster], bij wie (zo blijkt uit de stukken) in 2001 al bekend was dat zij met de fitnessactiviteiten wilde gaan stoppen, in de jaren tot nu toe niet maatregelen voor het treffen van een financiële voorziening voor [werknemer] (of voor het vinden van vervangend werk) had kunnen nemen. Dat daartoe geen enkele mogelijkheid is geweest heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Van een zorgvuldig handelend werkgeefster mag verwacht worden dat zij, zeker als zij daarvoor al die jaren de tijd had, daar moeite voor had gedaan. Dat zij dat heeft gedaan is niet gebleken. Overleg met subsidieverlenende instanties, specifiek gericht op het treffen van een financiële regeling voor [werknemer], heeft kennelijk (zo leidt de kantonrechter af uit antwoorden van de directeur van [werkgeefster] ter mondelinge behandeling) niet plaats gevonden. Dat dat overleg op voorhand als zinloos (want kansloos) zou moeten worden beschouwd, neemt de kantonrechter bij gebreke van daartoe strekkende verifieerbare informatie niet aan. Dit betekent dat, ook al zou [werkgeefster] wellicht op dit moment niet meteen beschikken over liquide middelen, die omstandigheid, mede gezien de evident grote financiële gevolgen van de beëindiging van het dienstverband voor [werknemer], voor haar rekening en risico moet blijven.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [werknemer] zal worden toegewezen en dat een bedrag van € 60.058,26 (waarvan de berekening door [werknemer] door [werkgeefster] niet is bestreden) bruto aan vergoeding zal worden toegekend ten laste van [werkgeefster].
4.6. Aan [werknemer] behoeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen gelegenheid meer te worden geboden tot intrekking van zijn verzoek.
4.7. [werkgeefster] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter,
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [werkgeefster] en [werknemer] met ingang van
30 november 2006;
bepaalt dat [werkgeefster] een vergoeding aan [werknemer] moet betalen van € 60.058,26 bruto;
veroordeelt [werkgeefster] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 105,00 aan vastrecht en € 500,00 aan salaris gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.I.M.W. Bartelds, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken te Nijmegen op 3 november 2006.