Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/3.5.4
3.5.4 Plaatsopneming en deskundigenbewijs sinds het Wetboek der Civiele Regtsvordering van 1811
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS447461:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Rv 1811, 'II Boek, Veertiende Tytel, Van berigt of verslag van des kundigen'.
Rv 1811, 'II Boek, Dertiende Tytel, Van geregtelijke plaatsopneming'.
Titel XXI, art. 1, Code Louis 1667.
Carré 1846, BI, p. 579.
De Pinto 1857, II -1, p. 352. Minder stellig: Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 41.
Jousse 1767, p. 324-325.
Berriat-Saint Prix/Van der Linden 1812, p. 221.
Vastgesteld bij wet van 29 maart 1828, Stb. 1828, 19.
Art. 24 van de wet van 29 maart 1828, Stb. 1828, 23.
Jousse 1767, p. 332.
Noordziek 1885, p. 407, 473, 491, 504, 521.
Lipman 1827, p. 86. In dezelfde bewoordingen Carré 1846, BI, p. 579.
Wet van 10 mei 1837, Stb. 1837, 26, in werking getreden op 1 oktober 1838 (Stb. 1838, 12).
Van den Honert 1839, p. 316.
Handelingen der Staten-Generaal 1836/37, 224; Van den Honert 1839, p. 315-316. Inhoudelijke gronden voor de splitsing, bijvoorbeeld gelegen in verschillen tussen plaatsopneming en deskundigenbericht, werden niet vermeld.
In vergelijkbare zin: Scheltema 1939, p. 466.
De Pinto 1857, II-1, p. 356.
Negatief Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 49-52, en Oudeman 1874, I, p. 260; (deels) positief De Pinto 1857, II-1, p. 353.
Van Boneval Faure 1893, W-1, p. 65.
BR 7 maart 1980, NJ 1980, 441, m.nt. PAS. Zie par. 6.4.2.6.
In het Wetboek der Civiele Regtsvordering van 1811 was in de bepalingen over de procedure bij de rechtbank een algemene regeling van deskundigenbewijs opgenomen.1 Deze werd voorafgegaan door een afzonderlijke titel over de gerechtelijke plaatsopneming.2 Het feit dat in het Wetboek der Civiele Regtsvordering van 1811, anders dan in de Code Louis van 1667, de regeling van de plaatsopneming en van de kosten daarvan in een afzonderlijke titel was opgenomen, is misschien een aanwijzing dat werd onderkend dat deskundigenbewijs een eigen functie vervulde en niet meer in hoofdzaak werd beschouwd als middel ter vervanging van een gerechtelijke plaatsopneming. De titel over de plaatsopneming begon desondanks met dezelfde bepaling als de regeling van de plaatsopneming in de Code Louis:3 een bevel tot gerechtelijke plaatsopneming mocht niet worden gegeven, als de rechter kon volstaan met een deskundigenadvies, tenzij een partij om een plaatsopneming verzocht. In de voorgestelde tekst van de Code de procédure civile van 1806 was deze voorwaarde niet opgenomen, maar in het Franse wetgevingsproces was besloten dat het nuttig was haar over te nemen uit de Code Louis, omdat de plaatsopneming voor partijen zeer kostbaar was en voorzorgsmaatregelen nodig werden geacht om te verhinderen dat zij zonder noodzaak zou plaatsvinden.4 Volgens De Pinto was de rechter onder het Franse recht in feite altijd vrij geweest in het bevel tot plaatsopneming, omdat nergens was bepaald in welke gevallen met een deskundigenbericht kon worden volstaan.5 Eind achttiende eeuw vermeldde Jousse in zijn commentaar op de Code Louis gevallen waarin de rechter geen plaatsopneming mocht doen en met een deskundigenbericht moest volstaan, bijvoorbeeld als in geschil was of bouwkundige werkzaamheden naar behoren waren uitgevoerd.6 Bij Berriat-Saint Prix/Van der Linden werd de voorwaarde ook omgekeerd uitgelegd: een plaatsopneming was vooral noodzakelijk wanneer men beducht was dat een rapport van deskundigen niet voldoende zou zijn om de rechtbank over het onderwerp van het geschil in te lichten, terwijl men in het tegenovergestelde geval de plaatsopneming alleen kon bevelen op verzoek van een partij.7 Dat duidt erop dat de rechter een ruime marge had in de beslissing dat een deskundigenbericht de plaatsopneming niet kon vervangen.
Deskundigenbewijs in het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging van 1828
De derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging van 1828 (Rv 1828)8 had betrekking op de wijze van procederen bij rechtbanken, gerechtshoven en Hoge Raad. Hierin waren de bepalingen over de gerechtelijke plaatsopneming en het deskundigenbericht nog in één afdeling verenigd (zevende afdeling). In de bepaling waarin de bepalingen uit de eerste aanleg van overeenkomstige toepassing werden verklaard in hoger beroep, werd zelfs volstaan met het noemen van de plaatsopneming.9
Anders dan het latere art. 219 Rv 1838, vermengde art. 186 Rv 1828 plaatsopneming en deskundigenbericht nog:
`Wanneer het Hof of de Regtbank het noodig oordeelen, zullen zij bij vonnis kunnen bevelen dat een of twee der leden welke over de zaak hebben gezeten, zich zullen begeven op de plaats welke in oogenschouw moet genomen worden, het zij om den staat en de gelegenheid dier plaats zelve op te nemen, en daarvan behoorlijke akte van bevinding uit te brengen, het zij om aldaar het berigt van deskundigen te ontvangen. (...).'
In dit geval zou echter geen deskundigenbericht worden uitgebracht op de voet van de bepalingen over het deskundigenbericht (art. 189-200 Rv 1828). De griffier zou proces-verbaal moeten opmaken 'der handelingen welke op de plaats zijn voorgevallen' (art. 187 Rv 1828). Jousse meldde in de achttiende eeuw voor de Code Louis nog het tegendeel: de bepalingen over deskundigenbewijs waren van toepassing als deskundigen buiten aanwezigheid van de rechter onderzoek deden én als zij de rechter vergezelden tijdens een plaatsopneming.10
Het verslag van de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer bevat geen opmerkingen over de 'terugkeer' naar de vermenging van plaatsopneming en deskundigenbewijs in één afdeling.11 Lipman beschouwde art. 186 Rv 1828 als zodanig eenvoudig en economisch, dat er geen enkele opmerking over te maken viel.12
Deskundigenbewijs in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838
Bij de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging van 182813 zijn de bepalingen over het deskundigenbericht (art. 222 e.v. Rv 1838) uitgebreid, doordat sommige bepalingen van het Wetboek der Civiele Regtsvordering van 1811 weer werden opgenomen die aanvankelijk waren weggelaten. Dit verklaart dat het Wetboek der Civiele Regtsvordering van 1811 en het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838 tekstueel in hoge mate met elkaar overeenstemmen. Ten opzichte van het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging van 1828 hebben in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering van 1838 voornamelijk redactionele wijzigingen plaatsgevonden.14 De afdeling over plaatsopneming en deskundigenbericht is (weer) gesplitst in twee afdelingen, waardoor men volgens de memorie van toelichting 'vertrouwt dat de netheid der orde bevorderd is en de bepalingen op elk dezer onderwerpen ook te duidelijker in het oog vallen'.15 Bij de plaatsopneming werd vermeld dat de rechter op verzoek van een partij of ambtshalve de plaats van het geschil kan bezoeken om de staat en gelegenheid daarvan op te nemen, hetzij alleen, hetzij met behulp van deskundigen (art. 219 Rv 1838). De bevoegdheid tot het gelasten van een deskundigenbericht werd gegeven voor het geval de rechter een 'onderzoek of opneming' door deskundigen nodig achtte (art. 222 Rv 1838), waarin de sporen van de gerechtelijke plaatsopneming door de deskundige als vervanger van de rechter te herkennen zijn.16 In de procedure bij de kantonrechter werd het deskundigenbericht uitsluitend vermengd met de plaatsopneming geregeld en niet als zelfstandig bewijsmiddel (art. 101 Rv 1838). De Pinto vond dat jammer, omdat deze onnauwkeurige redactie aanleiding kon geven tot de misvatting dat een deskundigenadvies alleen tegelijk met een plaatsopneming zou kunnen worden gelast.17
De wetgever van 1838 heeft de vraag opengelaten of de bijstand van de deskundige tijdens de plaatsopneming van art. 219 Rv 1838 moest geschieden overeenkomstig de bepalingen over het deskundigenbewijs. In de literatuur liepen de meningen hierover uiteen.18
Verwevenheid van deskundigenbewijs en plaatsopneming sinds 1838
Van Boneval Faure meende in 1893 nog dat plaatsopneming en deskundigenbericht nauw aan elkaar verwant waren, omdat de rechter in geval van de plaatsopneming zijn overtuiging verkrijgt uit eigen waarneming en een deskundigenbericht het zelf zien en zelfstandig oordelen door de rechter mogelijk maakt.19 Zijn gedachte dat de rechter mee kan kijken door de ogen van de deskundigen, illustreert dat in de negentiende eeuw de waarnemingen van deskundigen en de toepassing van hun vakkennis op hun waarnemingen niet heel gecompliceerd waren en de rechter ze door kennisneming van het deskundigenbericht voldoende kon visualiseren en volgen om te kunnen beslissen of ze het rechterlijk oordeel zouden kunnen dragen. Plaatsopneming en deskundigenbewijs staan nog steeds in elkaars kielzog in de wet. Sinds 1 april 1988 gaat het deskundigenbewijs echter vooraf aan de plaatsopneming. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet waarom de volgorde is omgedraaid. Wellicht wordt deskundigenbewijs door de wetgever niet meer gezien als een bewijsmiddel dat volgt uit de plaatsopneming en dient ter vervanging van de plaatsopneming door de rechter. Het bewijsrecht van de kantonrechter is per 1 april 1988 niet meer afzonderlijk geregeld, zodat de vermenging van plaatsopneming en deskundigenbewijs ook daar is verdwenen.
De fictie dat de rechter waarneemt door de ogen van de deskundige
Tegenwoordig worden deskundigenbericht en plaatsopneming als afzonderlijke bewijsmiddelen beschouwd. Met de wettelijke ontvlechting van plaatsopneming en deskundigenbewijs is de regiefunctie van de rechter tijdens de plaatsopneming in de wet gehandhaafd, maar in het deskundigenonderzoek vrijwel verdwenen. De plaatsopneming vindt nog altijd ten overstaan van de rechter plaats. Partijen krijgen gelegenheid daarbij aanwezig te zijn en met de rechter ter plaatse van gedachten te wisselen over ieders waarnemingen. Er is deskundigenonderzoek dat nog steeds veel weg heeft van een plaatsopneming, namelijk als het onderzoek in hoofdzaak bestaat uit eigen waarneming van een object. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij de taxatie van een onroerende zaak. Partijen mogen desgewenst bij dergelijk onderzoek door de deskundige aanwezig zijn om hun standpunten naar voren te brengen.20 In deskundigenonderzoek waarin het plaatsopnemingaspect minder is vertegenwoordigd, vinden belangrijke delen van het onderzoek zelden plaats in aanwezigheid van beide partijen en nog minder vaak ten overstaan van de rechter. Over de resultaten van de werkzaamheden van een deskundige wordt zelden anders dan schriftelijk door partijen, rechter en deskundige van gedachten gewisseld. Door de complexiteit van menig deskundigenonderzoek is het tegenwoordig vaker fictie dan werkelijkheid dat de rechter door kennisneming van een deskundigenbericht in staat is om zijn overtuiging zelfstandig te vormen door de waarnemingen van de deskundigen voor zich te zien alsof hij uit eigen waarneming oordeelt. Plaatsopneming en deskundigenbewijs hebben als gemeenschappelijk kenmerk eigenlijk alleen nog dat het bewijs wordt verzameld buiten het gerechtsgebouw. De definitieve ontvlechting van beide bewijsmiddelen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering per 1 april 1988 heeft er niet toe geleid dat door de wetgever onder ogen is gezien of beide bewijsmiddelen eigen processuele waarborgen behoeven. Bij de verkrijging en het gebruik van een deskundigenadvies wordt nog steeds gewerkt vanuit het beeld dat een deskundigenadvies dient ter vervanging van de waarneming van de rechter, zoals in hoofdstuk 4 en 5 nader naar voren zal komen. In werkelijkheid heeft het deskundigenadvies zich echter ontwikkeld tot een instructie- en bewijsmiddel van eigen aard en inhoud.