Einde inhoudsopgave
Kernenergiewet
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
08-07-2020, Stb. 2020, 310 (uitgifte: 04-09-2020, kamerstukken: 34985)
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Energierecht (V)
1.
Op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 15 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing en zijn paragraaf 16.2.2 van de Omgevingswet, artikel 5.7, vierde lid, van de Omgevingswet en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat daarbij hetgeen in de artikelen 17a tot en met 20a van deze wet is bepaald, in acht wordt genomen.
2.
In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Omgevingswet en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een vergunning krachtens:
- a.
artikel 15, onder a, voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer, dan wel het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen;
- b.
artikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben van splijtstoffen in een inrichting of uitrusting, ten aanzien waarvan een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c, is vereist, dan wel voor het zich ontdoen van splijtstoffen die rechtstreeks afkomstig zijn uit een zodanige inrichting of uitrusting;
- c.
artikel 15, onder a, voor het voorhanden hebben of zich ontdoen van splijtstoffen in gevallen als bedoeld in het derde lid;
- d.
artikel 15, onder c, in gevallen waarin de uitrusting slechts buiten Nederland in werking zal worden gebracht of gehouden.
In gevallen als bedoeld in de eerste volzin is met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet, paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag om een vergunning.
3.
Gevallen als bedoeld in het tweede lid, onder c, zijn die gevallen:
- a.
waarin het voorhanden hebben van splijtstoffen of het zich daarvan ontdoen geschiedt:
- 1°
in een voertuig of aan boord van een vaartuig of van een luchtvaartuig;
- 2°
op steeds wisselende plaatsen, indien die gevallen behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangegeven categorie waarin het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren;
- 3°
indien al eerder een overeenkomstige vergunning met betrekking tot dezelfde plaats was verleend aan de aanvrager of aan degene wiens vergunning ingevolge artikel 70 voor hem geldt en de aangevraagde vergunning niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;
- b.
waarin bij algemene maatregel van bestuur aangegeven splijtstoffen op een daarbij aan te geven wijze hetzij zijn opgenomen in vaste stoffen die geen ioniserende straling uitzenden, hetzij zijn omgeven door een omhulsel;
- c.
behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, waarin, gezien de wijze waarop de daarbij aangegeven splijtstoffen worden toegepast, het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren.
4.
In afwijking van het eerste lid zijn de in dat lid genoemde onderdelen van de Algemene wet bestuursrecht, van de Omgevingswet en van de Wet milieubeheer niet van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen op de aanvraag om een wijziging van een vergunning krachtens artikel 15, onder b of c:
- a.
die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;
- b.
waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in afdeling 16.4 van de Omgevingswet;
- c.
die niet leidt tot een wijziging van de ontwerpbedrijfsduur van de inrichting; en
- d.
die niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.