Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.10.60 [Plaatsing]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2010
- Bronpublicatie:
28-09-2009, Stcrt. 2009, 14990 (uitgifte: 06-10-2009, regelingnummer: CEND/HDJZ-2009/991)
- Inwerkingtreding
01-01-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-09-2009, Stcrt. 2009, 14990 (uitgifte: 06-10-2009, regelingnummer: CEND/HDJZ-2009/991)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Eisen | Wijze van Keuren | |
---|---|---|
1. | De mistvoorlichten moeten op een hoogte van niet minder dan 0,25 m boven het wegdek doch niet hoger dan de dimlichten zijn aangebracht. | Leden 1 tot en met 4: visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten. |
2. | De achteruitrijlichten moeten aan de achterzijde van het voertuig zijn aangebracht op een hoogte van niet minder dan 0,25 m en niet meer dan 1,20 m boven het wegdek. | |
3. | Het derde remlicht moet zodanig zijn aangebracht dat:
| |
4. | Het mistachterlicht of de mistachterlichten moeten op een hoogte van niet minder dan 0,25 m en niet meer dan 1,00 m boven het wegdek zijn aangebracht. Indien één licht is aangebracht, moet dit links van het midden van het voertuig zijn geplaatst. Indien het voertuig is uitgerust met één achterwiel, moet het mistachterlicht in het midden van het voertuig zijn geplaatst. De afstand tot het remlicht moet ten minste 0,10 m bedragen. |