Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/2
2 Art. 14 van de IE-Handhavingsrichtlijn
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS576615:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 14 van de Richtlijn 2004/48/EG bepaalt: ‘De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.’
Krans 2010, p. 93 e.v.; Vrendenbarg 2015, p. 259-268. Zie hierna hoofdstuk 3.
HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:611, C-57/15, BIE 2016/35, m.nt. C.J.J.C. Van Nispen, IER 2016/54, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (United Video Properties/Telenet).
Zie bijv. Sluijter 2011, p. 250 e.v.; Huydecoper 2006, p. 130 e.v. Dat de kostenproblematiek met name in IE-zaken complex kan zijn werd reeds geconstateerd door Lord Justice Jackson, die in 2009 werd belast met de taak om wetswijzigingen voor te stellen teneinde de kosten van (IP) litigation in Engeland tot een aanvaardbaar niveau te brengen: ‘The creation and use of IP plays a crucial role in economic activity and in the achievement of many social goals, such as effective health care or renewable energy. The background to any IP regime must be a civil justice system which enables parties to assert or defend their IP rights (…). Such a civil justice system must deliver correct judgments at affordable cost in the complex field of IP. This is no easy task.’ Jackson 2010, p. 248. Zie hierna paragraaf 7.3.
Zie hierna hoofdstuk 4.
Tegen deze achtergrond wekt het geen verbazing dat de EU regels voorschrijft over de proceskostenveroordeling en -vergoeding in IE-zaken. Art. 14 van de IE-Handhavingsrichtlijn (‘Hrl’) verplicht de lidstaten te zorgen voor regelgeving op grond waarvan de redelijke en evenredige kosten door de verliezende partij worden vergoed, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.1 Daarmee is de richtlijn een uniek instrument te noemen, nu nationale regels over procesrecht en proceskosten voordien ongemoeid werden gelaten.2 Het doel van de bepaling is weer tweeledig. Enerzijds moet de rechthebbende een substantiële kostenvergoeding in het vooruitzicht worden gesteld, zodat de kosten van een procedure hem er niet van zullen weerhouden zijn rechten te handhaven. Anderzijds zou van het risico van een substantiële kostenveroordeling een afschrikkend effect op inbreukmakers moeten uitgaan. Het risico te worden veroordeeld in de kosten van de rechthebbende zou hen moeten ontmoedigen inbreukmakende activiteiten te ontplooien.3
Waar de keuze voor bepaalde regelgeving is ingegeven door een beoogd en gewenst effect, mag worden verwacht dat die keuze steunt op bewijs van de effecten. De Europese wetgever heeft de effectiviteit van de proceskostenbepaling echter verondersteld, zonder daarbij in te gaan op mogelijke neveneffecten en praktische gevolgen. Regels over proceskostenveroordeling en -vergoeding en de effecten daarvan vormen echter bij uitstek een complex vraagstuk, waarover nog veel onduidelijk is.4 Het is voorstelbaar dat een partij wordt ontmoedigd op te treden tegen inbreuk, als de kosten van de procedure vervolgens niet verhaald kunnen worden op de inbreukmaker. Maar de vraag is, of een substantiële proceskostenvergoeding als regel het probleem oplost. In dat geval is het risico zelf in de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld immers steeds aanwezig. Dat risico kan met name ontmoedigend werken indien men er niet zeker van is, dat men van de rechter gelijk zal krijgen. Het mes snijdt dus aan twee kanten.
In Nederland – maar ook bijvoorbeeld in België – is daarom bewust gekozen voor een eenvoudig en voorspelbaar systeem van lage proceskostenvergoedingen op basis van forfaitaire tarieven (het zogeheten liquidatietarief). Men is vrij zich te laten bijstaan door een dure advocaat of meerdere advocaten, maar daarvoor heeft men in beginsel zelf te betalen. Uitgangspunt is dat hoge (buiten)gerechtelijke kosten zich niet verhouden met de toegang tot de rechter. De kosten waarin men bij verlies wordt veroordeeld zijn daarom beperkt.5 Deze benadering vormt het spiegelbeeld van de overwegingen die ten grondslag liggen aan de proceskostenbepaling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn, dat omwille van de toegankelijkheid van de rechter juist een reële, redelijke vergoeding van de advocaatkosten in het vooruitzicht stelt. Aldus breekt de Europese proceskostenbepaling met de bestendige praktijk van forfaitaire kostenvergoeding in IE-zaken.
In dit boek worden de verschillende vraagstukken aan de orde gesteld die zijn opgekomen rond de implementatie, uitleg en toepassing van de proceskostenbepaling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn in de Nederlandse IE-praktijk. In de eerste plaats wordt getracht inzicht te verkrijgen in de werking van de bijzondere proceskostenbepaling in de IE-praktijk, en in de gevolgen daarvan voor de toegankelijkheid van de rechter in geschillen over intellectuele eigendom. Via een analyse van de specifieke Europese en verschillende nationale regelingen op het terrein van proceskosten wordt daarnaast beoogd meer inzicht te verkrijgen in het verband tussen proceskostenregelingen en de toegankelijkheid van de rechter in civiele procedures in het algemeen.