Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/12.3.3.1
12.3.3.1 Een op het individu georiënteerde benadering
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor deze redenen onder meer: paragraaf 11.5.1 en 11.6.
Zie ook hoofdstuk 11, i.h.b. paragraaf 11.5.2, 11.5.5 en 11.7.
Zie hoofdstuk 11, i.h.b. paragraaf 11.4.2.1.
Vgl. ook Gerards 2017, onder paragraaf 2.2 over de verplichting tot individualisering.
Zie hoofdstuk 10 en 11.
EHRM 3 oktober 2014, AB 2014, 433, m.nt. A.J.Th. Woltjer, EHRC 2014, 262, m.nt. M. den Heijer, JV 2014, 343, m.nt. P. Boeles (Grote Kamer) (Jeunesse t. Nederland).
Zie hoofdstuk 11, paragraaf 11.4.2.1.
Par. 121 van de uitspraak.
Zo merkte Nussberger op, zie eerder paragraaf 11.4.2.1 van hoofdstuk 11.
Illustratief voor en tegelijkertijd een bevestiging van de op het individu georiënteerde benadering of de beoordeling op maat van het EHRM, is in de eerste plaats de beoordelingspraktijk van het Hof in asielzaken. Klager beroept zich in deze categorie zaken op artikel 3 EVRM om de voorgenomen uitzetting te voorkomen. Bij het beoordelen van de 3 EVRM-claim van klager kijkt het Hof in de regel naar de nationale procedure. Wanneer het Hof de klacht echter toch zelfstandig inhoudelijk beoordeelt, is dit ingegeven door meerdere redenen.1 In dat geval kijkt het Hof in eerste instantie naar de algemene situatie in het land en de persoonlijke omstandigheden van klager. Het Hof kijkt naar de algemene veiligheidssituatie in het land, en op het moment dat deze zeer onveilig is, stelt het de bewijslast in het voordeel van de klager naar beneden bij. Dit betekent dat klager dan niet verplicht is om bewijs aan te dragen voor ‘further special distinghuising features’. Hieruit spreekt de beoordeling op maat van het Hof.2 In de gevallen waarin klager behoort tot een groep die structureel slecht wordt behandeld in het land waarnaar hij dreigt te worden uitgezet, kan het Hof dit verdisconteren in wat het nog meer aan speciale onderscheidende kenmerken van klager verlangt bij de onderbouwing van zijn claim. Het Hof zal in dat geval de hoeveelheid gevraagd bewijs naar beneden bijstellen.
In de tweede plaats wordt de nadruk op het individu in de jurisprudentie van het Straatsburgse Hof ook goed zichtbaar bij de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM in milieu- en leefomgevingszaken. Of artikel 8 EVRM van toepassing is, hangt af van de vraag of aan het ‘minimum level of severity’-vereiste is voldaan. Dit is onder meer afhankelijk van wat de Staat zoal aan maatregelen heeft getroffen om de ernst van de hinder voor betrokkene te beperken. Dit kan dan bijvoorbeeld gaan om het aanbieden van alternatieve woonruimte of het intrekken van vergunningen ten behoeve van de gezondheid.3 Indirect brengt dit de verplichting met zich om onder artikel 8 EVRM in de nationale procedure rekening te houden met de belangen van het individu.4 De nationale maatregelen die wel of niet zijn genomen om de hinder te beperken kunnen in Straatsburg bepalend zijn voor de toepasselijkheid van artikel 8 EVRM.
In de derde plaats wordt de nadruk die het Hof legt op de bescherming van de rechten van het individu goed zichtbaar in de jurisprudentie waarin het ‘beste belang van het kind’ een rol speelt. Niet alleen verlangt het Hof van de Staat dat binnen de nationale besluitvormings- en rechterlijke procedure voldoende gewicht toekomt aan het belang van het kind. Ook in de eigen toets krijgt het belang van het kind gewicht. Zoals een aantal keer is opgemerkt in voorgaande hoofdstukken beoordeelt het Hof primair de klacht aan de hand van het verloop van de nationale procedure.5 Toch weerhield dit het Hof er niet van om in de Grote Kamer uitspraak in de zaak Jeunesse6 zijn eigen belangenafweging in de plaats te stellen voor die van de Staat.7 Naar verwachting zal het Hof terughoudend zijn op dit punt. Tot slot heeft de Grote Kamer in deze zaak overwogen dat een beroep op algemene beleidsoverwegingen teneinde een individuele uitzetting te realiseren discutabel is gelet op de bijzondere omstandigheden waaraan dan voorbij wordt gegaan.8 Een gestandaardiseerde aanpak in de gevallen waarin de rechten van kwetsbare personen in het geding zijn, heeft dus niet de voorkeur van het Hof.
Hoewel de toets van het Hof ziet op het beoordelen van de vermeende mensenrechtenschending in het individuele geval, en de beoordeling op maat van het Hof dit bevestigt, lijkt het Hof niet in alle gevallen voor deze aanpak te kiezen. Het EHRM kan ook de voorkeur geven aan algemene regeltoepassing op basis van duidelijke criteria. Dit brengt immers rechtszekerheid met zich en dit is ook een belangrijk beginsel.9