Hof 's-Hertogenbosch, 11-12-2014, nr. HV 200.138.190-01
ECLI:NL:GHSHE:2014:5221
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-12-2014
- Zaaknummer
HV 200.138.190-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:5221, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑12‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2013:5018, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:508, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHSHE:2014:492, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑02‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:508, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens
- Vindplaatsen
JBP 2016/39
Uitspraak 11‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Wbp
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 december 2014
Zaaknummer: HV 200.138.190/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/04/118985 / HA RK 12-147 en C/04/118986 / HA RK 12-
148
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.M.J. Saes,
tegen
Coöperatieve Rabobank [regio] U.A.,
gevestigd en (mede) kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
en
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] en (mede) kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: respectievelijk Rabobank [regio] en Rabobank Nederland, tezamen: de Rabobank,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer.
5. De beschikking d.d. 20 februari 2014
Bij die beschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten op de wijze en met inachtneming van de termijnen als onder 3.17.11. van die beschikking opgenomen en iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de heer [appellant 1] ;
- de heer [appellant 2] ;
- mr. Saes, advocaat van [appellanten] ;
- mevrouw [medewerker Juridische Zaken] , medewerker Juridische Zaken bij Rabobank Nederland;
- de heer [medewerker IBR] , medewerker IBR;
- mr. Brenninkmeijer, advocaat van de Rabobank.
Mevrouw [medewerker Juridische Zaken] en de heer [medewerker IBR] hebben ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij gemachtigd zijn om namens de Rabobank ter zitting in hoger beroep het woord te voeren. Dienaangaande zijn door mr. Brenninkmeijer vervolgens schriftelijke machtigingen overgelegd.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de akte houdende uitlating van de advocaat van [appellanten] , bij het hof binnengekomen op 19 augustus 2014;
- de akte uitlating van de advocaat van de Rabobank, bij het hof binnengekomen op 11 september 2014;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellanten] overgelegde en voorgedragen pleitnota;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van de Rabobank overgelegde en voorgedragen pleitnota.
7. De verdere beoordeling
7.1.
Op 17 juli 2014 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in antwoord op de gestelde prejudiciële vragen – in de gevoegde zaken – van de rechtbank Middelburg in zaak C-141/12 (Y.S. tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) en de Raad van State in zaak C-372/12 (Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen M. en S.).
7.2.
Voor een samenvatting van de gestelde prejudiciële vragen – voor zover hier van belang – verwijst het hof naar rov. 3.17.9. van zijn beschikking d.d. 20 februari 2014.
7.3.
Volgens het Hof van Justitie zijn de gegevens over de aanvrager van een verblijfstitel die in de ‘minuut’ zijn weergegeven, en in voorkomend geval die welke in de juridische analyse in die minuut zijn weergegeven, “persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, sub a, van de Richtlijn, maar kan die analyse als zodanig niet aldus worden gekwalificeerd (arrest van het Hof van Justitie, punten 38 en 39).
7.4.
Bijgevolg heeft het recht op inzage waarop deze aanvrager zich krachtens artikel 12, sub a, van de Richtlijn en artikel 8, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kan beroepen, uitsluitend betrekking op die gegevens (toevoeging hof: en niet op de juridische analyse als zodanig) (arrest van het Hof van Justitie, punt 59).
7.5.
Opdat aan dit recht op inzage wordt voldaan, volstaat het dat aan de aanvrager van de verblijfstitel een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, van al deze gegevens wordt gegeven, dat wil zeggen in een vorm die deze aanvrager in staat stelt kennis te nemen van die gegevens en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de(ze) richtlijn, opdat hij eventueel de hem bij die richtlijn verleende rechten kan uitoefenen (arrest van het Hof van Justitie, punt 59).
7.6.
De prejudiciële vraag met betrekking tot de mogelijkheid om het recht op inzage te beperken, heeft het Hof van Justitie niet beantwoord, nu de voorwaarde voor beantwoording van deze prejudiciële vraag – de juridische analyse in de ‘minuut’ dient als persoonsgegeven te worden aangemerkt – niet is vervuld.
7.7.
De raadslieden van partijen hebben desverzocht het hof schriftelijk in kennis gesteld van hun reactie op voormelde uitspraak van het Hof van Justitie in relatie tot hun respectieve standpunten in de onderhavige zaak.
7.8.
[appellanten] interpreteren de uitspraak van het Hof van Justitie bij akte houdende uitlating d.d. 18 augustus 2014 – kort weergegeven – aldus dat een recht op inzage bestaat in èlk stuk waarin persoonsgegevens zijn verwerkt. [appellanten] zijn dan ook van mening dat de Rabobank hen inzage moet geven in àlle in het verzoekschrift van [appellanten] genoemde bescheiden, de interne notities van medewerkers van de Rabobank daaronder begrepen, voor zover daarin persoonsgegevens zijn verwerkt.
[appellanten] stellen voorts dat stukken bestemd voor intern gebruik niet onder de uitzonderingsgrond genoemd in artikel 43, onder e, Wbp zijn begrepen, zodat ook daarin een recht op inzage bestaat.
7.9.
Ter zitting in hoger beroep d.d. 5 november 2014 is door en namens [appellanten] – kort weergegeven – nog het volgende gesteld.
Beslissend is niet de kwalificatie van een stuk, zoals bijvoorbeeld “juridische analyse”, “interne notitie” of “notulen van de kredietcommissie”, maar of in een dergelijk stuk persoonsgegevens zijn verwerkt en zo ja, hoe, waarom, wanneer en door wie. Het gaat dus niet om het etiketje van een stuk, maar om de inhoud daarvan. Dat betekent dat van geval tot geval moet worden nagegaan of een document persoonsgegevens bevat, waarna – indien dit het geval blijkt te zijn – een recht op inzage daarin bestaat. Daarbij volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2014 (NJB 2014/1528; ECLI:NL:RVS:2014:2594) dat beslissend is of gegevens geautomatiseerd zijn verwerkt.
Met de stelling van de Rabobank dat onder de juridische analyse tevens moeten worden begrepen de documenten, zoals interne notities waarop die analyse is gebaseerd, geeft de Rabobank (de uitspraak van) het Hof van Justitie onjuist weer.
Ingeval van een beroep van de zijde van de Rabobank op de uitzonderingsgrond zoals genoemd in artikel 43, onder e, Wbp, is het aan de Rabobank om ten aanzien van elk individueel stuk c.q. bescheid van de Rabobank nader te motiveren waarom deze
uitzonderingsgrond daarop volgens de Rabobank van toepassing is, aldus (de advocaat van) [appellanten]
7.10.
In de akte uitlating d.d. 10 september 2014 heeft de Rabobank – kort weergegeven – gesteld zich te kunnen verenigen met het oordeel van het Hof van Justitie dat een juridische analyse alsmede de documenten waarop die analyse is gebaseerd, zoals interne notities van dossierbehandelaars geen persoonsgegevens zijn.
De Rabobank betwist te beschikken over nadere of andere persoonsgegevens van [appellanten] dan de persoonsgegevens die reeds eerder door de Rabobank aan [appellanten] zijn verstrekt.
Gezien het arrest van het Hof van Justitie is er geen reden de binnen de Rabobank voorhanden zijnde interne notities aan [appellanten] te verstrekken c.q. [appellanten] daarin inzage te geven, aldus (de advocaat van) de Rabobank.
7.11.
Namens de Rabobank is ter zitting in hoger beroep d.d. 5 november 2014 – kort weergegeven – nog het volgende aangevoerd.
Juist is dat een ‘minuut’ naast een juridische analyse persoonsgegevens kan bevatten (en veelal zal bevatten). [appellanten] verbinden daaraan ten onrechte de conclusie dat dùs inzage moet worden gegeven in het gehele stuk. Het Hof van Justitie heeft expliciet aangegeven dat (alleen) van de persoonsgegevens een overzicht moet worden verstrekt. Inzage in de juridische analyse (geen persoonsgegeven) behoeft niet te worden gegeven, evenmin als inzage behoeft te worden gegeven in de door [appellanten] genoemde interne notities. De persoonsgegevens die in die interne notities staan, hebben [appellanten] reeds in andere vorm ontvangen, middels de reeds verstrekte stukken. Dit staat tussen partijen niet ter discussie.
Artikel 35 Wbp is niet bedoeld om beslissingen van bedrijven aan te vechten die (mede) op basis van de geregistreerde persoonsgegevens zijn genomen (i.e. een financieringsopzegging en het niet verstrekken van een substantiële financieringsuitbreiding). Dat aanvechten van die beslissingen dient in een normale bodemprocedure te gebeuren (die in casu ook loopt tussen partijen). Een eventuele belangenafweging op basis van art. 43 sub e Wbp dient in het voordeel van de Rabobank uit te vallen, aldus (de advocaat van) de Rabobank.
7.12.
Het hof overweegt het volgende.
7.12.1.
Ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-141/12 en
C-372/12 heeft het recht op inzage uitsluitend betrekking op de persoonsgegevens die in de betrokken stukken zijn weergegeven (arrest van het Hof van Justitie, punt 59).
7.12.2.
Bijgevolg kunnen [appellanten] aan artikel 35, eerste lid Wbp geen recht op inzage in de (afschriften van) de stukken van de Rabobank ontlenen.
7.12.3.
Teneinde aan het recht op inzage van [appellanten] te voldoen, volstaat het ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie (dan ook) dat de Rabobank aan [appellanten] een volledig overzicht, in begrijpelijke vorm, verstrekt van alle hen betreffende persoonsgegevens (arrest van het Hof van Justitie, punt 59).
7.12.4.
Het voorgaande betekent, zoals [appellanten] terecht hebben aangegeven, dat van geval tot geval moet worden nagegaan of een document van de Rabobank persoonsgegevens van [appellanten] bevat.
7.13.5.
Hierbij weegt mee de wijze waarop het petitum van de inleidende verzoekschriften door [appellanten] is geformuleerd. [appellanten] verzoeken immers letterlijk onder punt B. van dat petitum om de Rabobank te veroordelen om aan [appellanten] “kopieën en/of afschriften en/of uittreksels te verstrekken van alle (cursivering: hof) bescheiden waarop de persoonsgegevens van [appellanten] en/of hun vennootschappen voorkomen.”
7.12.6.
Het verzoek van [appellanten] heeft aldus betrekking op een groot aantal bescheiden, terwijl van meer dan een vermoeden dat de gevraagde bescheiden meer of andere persoonsgegevens van [appellanten] bevatten dan die reeds aan hen zijn verstrekt, geen sprake is.
7.12.7.
Deze formulering is zo weinig specifiek, dat de Rabobank gedwongen wordt alle bij haar aan te treffen (digitale) documenten, niet één uitgezonderd, te doorzoeken om daaruit die stukken te selecteren waarin (telkens) tenminste één van de persoonsgegevens van [appellanten] voorkomt en in dat verband kosten te maken.
7.12.8.
Hiermee is het hof van oordeel dat het kennisnemingsverzoek van [appellanten] zo weinig concreet is dat gesproken moet worden van een ontoelaatbare ‘fishing expedition’.
7.12.9.
Het voorgaande betekent dat, voor zover daar door de Rabobank nog niet aan was voldaan, de verzoeken” van [appellanten] vanwege de onbepaaldheid daarvan moeten worden afgewezen. Voor het overige heeft te gelden dat, mede in het licht van meergenoemde uitspraak van het Hof van Justitie, de rechtbank op goede gronden, welke gronden het hof overneemt en tot de zijne maakt, de verzoeken van [appellanten] heeft afgewezen. Voor het toewijzen van een dwangsom acht het hof derhalve evenmin termen aanwezig.
7.12.10.
[appellanten] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van de Rabobank gevallen. Deze veroordeling zal voorts, zoals verzocht, uitvoer bij voorraad worden verklaard.
8. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van de Rabobank gevallen en tot op heden begroot op € 704,-- wegens griffierecht en op € 2.682,-- wegens salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2014.
Uitspraak 20‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Wbp
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 februari 2014
Zaaknummer: HV 200.138.190/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/04/118985 / HA RK 12-147 en
C/04/118986 / HA RK 12-148
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.M.J. Saes,
tegen
Coöperatieve Rabobank [regio] U.A.,
gevestigd en (mede) kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
en
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] en (mede) kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: respectievelijk Rabobank [regio] en Rabobank Nederland, tezamen: de Rabobank,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 augustus 2013.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij (herzien) beroepschrift met producties, bij het hof binnengekomen op 28 november 2013, hebben [appellanten] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en hun inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten in beide instanties, een en ander, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
De Rabobank heeft een verweerschrift ingediend, bij het hof binnengekomen op 13 januari 2014. In principaal appel concludeert de bank tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. In voorwaardelijk incidenteel appel concludeert de bank tot vernietiging van die beschikking, waarbij [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen, althans de verzoeken van [appellanten] afgewezen dienen te worden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de heer [appellant 1] ;
- -
de heer [appellant 2] ;
- -
mr. Saes, advocaat van [appellanten] ;
- -
mevrouw [kredietbeoordelaar] , kredietbeoordelaar zakelijk bij Rabobank [regio] ;
- -
de heer [accountmanager bijzonder beheer] , accountmanager bijzonder beheer bij Rabobank Nederland;
- -
de heer mr. [adjunct directeur juridische zaken] , adjunct directeur juridische zaken bij Rabobank Nederland;
- -
mr. Brenninkmeijer, advocaat van de Rabobank.
Mevrouw [kredietbeoordelaar] heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij gemachtigd is om namens Rabobank [regio] het woord te voeren.
De heer [accountmanager bijzonder beheer] en de heer [adjunct directeur juridische zaken] hebben ten aanzien van Rabobank Nederland ter zitting in hoger beroep desgevraagd hetzelfde verklaard.
Dienaangaande zijn door mr. Brenninkmeijer machtigingen overgelegd.
3. De beoordeling
3.1.
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
3.2.
[appellanten] bankieren al jaren bij de Rabobank.
3.3.
Bij brief van 20 augustus 2012 hebben [appellanten] Rabobank Nederland verzocht hen mee te delen of Rabobank Nederland hun persoonsgegevens heeft verwerkt, en zo ja, hen daarvan een volledig overzicht te geven.
In ieder geval – zo geven [appellanten] in genoemde brief aan – wordt gedoeld op de navolgende gegevens:
- -
de complete dossiers van [appellanten] ;
- -
kopie van bankovereenkomsten en algemene bankvoorwaarden;
- -
cliëntenprofielen;
- -
inventarisatie van kredietwaardigheid;
- -
bandopnamen van gevoerde telefoongesprekken;
- -
schriftelijke uitwerkingen van gevoerde telefoongesprekken;
- -
interne fiatteringsstukken, waaronder ook te verstaan fiatteringen door de kredietcommissie en/of andere personen binnen de bank, en dergelijke;
- -
bankafschriften en -overzichten;
- -
en alle overige documenten en informatie die op [appellanten] van toepassing zijn.
[appellanten] verzoeken Rabobank Nederland de hierboven genoemde gegevens binnen vier weken na 20 augustus 2012 aan hen te verstrekken door middel van afgifte van afschriften, kopieën of uittreksels daarvan.
Daarnaast verzoeken [appellanten] Rabobank Nederland hen binnen de gestelde termijn te informeren over het doel waarmee de genoemde gegevens van [appellanten] door Rabobank Nederland zijn c.q. worden verwerkt, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Ter onderbouwing van hun verzoeken doen [appellanten] een beroep op artikel 35, eerste en tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), alsmede op artikel 7.1.1. van de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen (hierna: de Gedragscode).
3.4.
Aan Rabobank [regio] hebben [appellanten] op 20 augustus 2012 een brief met dezelfde inhoud verzonden.
3.5.
Op 14 september 2012 heeft Rabobank [regio] een deel van de informatie waar in de brief van [appellanten] van 20 augustus 2012 om is gevraagd, aan [appellanten] verstrekt. De betreffende stukken zijn afgeleverd ten kantore van de advocaat van [appellanten] Een inventarislijst van de verstrekte stukken is als productie 4 bij de verweerschriften in eerste aanleg overgelegd.
In de begeleidende brief van 12 september 2012 wordt aangegeven dat op verzoek van [appellanten] alsnog de navolgende stukken aan [appellanten] verstrekt kunnen worden:
- de (concept-)jaarcijfers van de B.V.’s van [appellanten] van 2005 t/m 2011 voor zover ontbrekend in de administratie van [appellanten] ;
- de dagafschriften van de rekeningen genummerd [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] voor zover ontbrekend in de administratie van [appellanten] ;
- de bijlagen bij de door Rabobank [regio] op 6 oktober 2011 van Arvalis ontvangen brief (deze brief is bij de stukken gevoegd);
- alsmede de producties behorende bij het conservatoir bewijsbeslag dat op 17 augustus 2012 in opdracht van [appellanten] is gelegd onder Rabobank [regio] .
Voorts wordt in de brief aangegeven dat de algemene bankvoorwaarden 2006 en 2008 direct
na ontvangst daarvan van Rabobank Nederland aan [appellanten] zullen worden verstrekt.
Ten slotte wordt in de brief aangegeven: “De stukken die betrekking hebben op interne
gedachtenvorming zijn niet bijgesloten.
Er zijn geen bandopnamen van gevoerde telefoongesprekken.”
3.6.
Bij brief van 14 september 2012 aan (de advocaat van) [appellanten] heeft Rabobank Nederland als volgt gereageerd op de brief d.d. 20 augustus 2012 van de zijde van [appellanten] :
“(…) Rabobank Nederland heeft geen gegevens van of omtrent uw cliënten die Rabobank [regio] niet heeft. Met de informatie die Rabobank [regio] u zal doen toekomen heeft u ook alle informatie omtrent uw cliënten die bij Rabobank Nederland aanwezig is. Met andere woorden, met de informatie die u van Rabobank [regio] ontvangt heeft ook Rabobank Nederland aan haar informatieplicht voldaan.”
3.7.
Bij brief van 24 september 2012 aan Rabobank [regio] hebben [appellanten] zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de bank niet (volledig) heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 35 Wbp en/of artikel 7.1.1. Gedragscode. [appellanten] hebben Rabobank [regio] in deze brief nogmaals verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, de door [appellanten] gevraagde informatie in complete vorm binnen twee weken na 24 september 2012 aan [appellanten] ter beschikking te stellen.
3.8.
Op 5 oktober 2012 heeft Rabobank [regio] een groot aantal stukken, voorzien van een begeleidend schrijven van dezelfde datum laten bezorgen ten kantore van de advocaat van [appellanten] Een lijst van deze stukken, opgesteld door de advocaat van [appellanten] is als productie 5 bij de inleidende verzoekschriften overgelegd.
3.9.
[appellanten] hebben geconstateerd dat de Rabobank niet integraal heeft voldaan aan de zijdens [appellanten] bij brieven van 20 augustus 2012 gedane verzoeken.
3.10.
Bij verzoekschrift d.d. 16 oktober 2012 hebben [appellanten] de rechtbank verzocht Rabobank [regio] te veroordelen:
A. om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, een volledig overzicht van de persoonsgegevens (een lijst van alle informatiedragers zoals niet limitatief brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts), een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens kenbaar te maken in een schriftelijke mededeling;
om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, kopieën en/of afschriften en/of uittreksels te verstrekken van alle bescheiden waarop de persoonsgegevens van [appellanten] en/of hun vennootschappen voorkomen, waaronder in elk geval (niet limitatief) begrepen:
1. de complete dossiers van [appellanten] ;
2. kopieën van bankovereenkomsten;
3. cliëntenprofielen;
4. inventarisatie van kredietwaardigheid;
5. bandopnamen van met [appellanten] gevoerde telefoongesprekken;
6. transcripties van met [appellanten] gevoerde telefoongesprekken;
7. interne fiatteringsstukken, waaronder ook te verstaan fiatteringen door de kredietcommissie en/of andere personen binnen de bank, en dergelijke;
8. bankafschriften en -overzichten;
9. stukken die betrekking hebben op interne gedachtenvorming;
10. persoonsgegevens van strafrechtelijke aard;
11. de bijlagen die in de diverse Krediet commissie verslagen worden genoemd maar niet waren bijgesloten;
12. de contacten tussen Rabobank [regio] en de AID en/of het Openbaar Ministerie (waaronder mr. [bertrokkene] ), waaraan in de ontvangen gegevens wordt gerefereerd, maar die niet zijn bijgesloten;
13. de besluitvorming alsmede aanverwante gegevens omtrent de verhoging van de CDD status, de daartoe gebruikte informatie, de eventuele verlaging van de status en de in dat kader toegepaste overwegingen en besluitvormingen;
14. verslaglegging in interne registers (waaronder het incidentenregister) en externe registers (waaronder EVA);
15. verslaglegging van de afwerking van de in december 2007 gesloten overeenkomst inzake de verhoging van de financiering naar € 20.000.000,-, de verslaglegging van het bezoek van de bank aan Polen etc.;
16. e-mailverkeer: intern en extern.
om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, schriftelijk mede te delen of [appellanten] en/of hun vennootschappen betreffende persoonsgegevens uit het bestand aan derden zijn verstrekt, en zo ja, aan wie;
tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat Rabobank [regio] met de gehele of gedeeltelijke nakoming van een van de onder A tot en met C verzochte bevelen in gebreke blijft;
in de kosten van het onderhavige geding.
3.11.
Een tegen Rabobank Nederland gericht verzoekschrift met dezelfde inhoud is door [appellanten] (eveneens) op 16 oktober 2012 bij de rechtbank ingediend.
3.12.
De verzoekschriften zijn door de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers C/04/118985 / HA RK 12-147 en C/04/118986 / HA RK 12-148. Gezien de verknochtheid van de beide zaken heeft de rechtbank op verzoek van Rabobank Nederland de zaken gevoegd, teneinde deze gezamenlijk te behandelen en daarop gezamenlijk te beslissen.
3.13.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
- het verzochte onder A. toegewezen voor zover het geen persoonsgegevens en informatiedragers betreft die dienen te worden aangemerkt als interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van de verantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad;
- de verzoeken onder B. onder 2 en 3 (kopieën van de bankovereenkomsten en de cliëntenprofielen) toegewezen voor zover het identificeerbare gegevens betreft met betrekking tot [appellanten] en het overige onder B. verzochte afgewezen;
- het verzochte onder C., D. en E. afgewezen;
- de kosten van de procedure gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.
De Rabobank heeft tijdig aan deze veroordelingen voldaan.
3.15.
[appellanten] kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij zijn hiervan tijdig in hoger beroep gekomen.
3.16.
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.
3.17.
Het hof overweegt het volgende.
3.17.1.
De Wbp strekt tot uitvoering van onder meer artikel 10 Grondwet en Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en moet conform deze richtlijn worden uitgelegd (hierna: de Richtlijn).
3.17.2.
De Wbp is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand als bedoeld in artikel 1, onder c, Wbp zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel 2 Wbp).
3.17.3.
Artikel 35, eerste lid Wbp bepaalt dat degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft (de betrokkene) het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen te wenden tot degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens (de verantwoordelijke) met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
3.17.4.
Artikel 35, tweede lid Wbp bepaalt dat indien gegevens als bedoeld in het eerste lid van dat artikel worden verwerkt, de mededeling van de verantwoordelijke een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens dient te bevatten.
3.17.5.
Ingevolge artikel 43, onder e, Wbp kan de verantwoordelijke artikel 35 Wbp buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
3.17.6.
Het hof constateert op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat partijen – zakelijk weergegeven – in de kern het navolgende verdeeld houdt:
In hoeverre vallen de door [appellanten] verzochte gegevens, waaronder de interne notities van medewerkers van de Rabobank, onder het bereik van de Wbp?
Kan de Rabobank zich met succes op de in artikel 43, onder e, Wbp genoemde uitzonderingsgrond beroepen?
3.17.7.
Ter onderbouwing van hun respectieve standpunten ter zake hebben beide advocaten – mr. Brenninkmeijer in haar verweerschrift in hoger beroep en mr. Saes in zijn ter zitting in hoger beroep voorgedragen pleitnota – een beroep gedaan op de conclusie van Advocaat-Generaal E. Sharpston van 12 december 2013 in gevoegde zaken C-141/12 (Y.S. tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) en C-372/12 (Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen M. en S.).
3.17.8.
De kern van de zaak die heeft geleid tot de aangehaalde conclusie is als volgt. Y.S., M. en S. zijn vreemdelingen die ieder een vergunning tot verblijf in Nederland hebben aangevraagd. De aanvraag van Y.S. werd afgewezen, terwijl die van M. en van S. werden toegewezen. Allen doen een beroep op het Unierecht om inzage te verkrijgen in een door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst opgesteld document (de ‘minuut’) dat een juridische analyse omvat in de vorm van intern advies over de verlening van een verblijfsvergunning. Zij betogen dat de juridische analyse als persoonsgegeven valt aan te merken zodat zij volgens het Unierecht gerechtigd zijn tot toegang tot de minuut. De door Y.S., M. en S. ingediende verzoeken om inzage in de minuut zijn door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) afgewezen. Tegen de ongegrond verklaring van het daartegen gerichte bezwaar, hebben Y.S., M. en S. beroep ingesteld. Alvorens te beslissen op het beroep van Y.S., heeft de rechtbank Middelburg een vijftal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie). Het beroep van M. en het beroep van S. tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar dat door M. en door S. is ingesteld tegen de afwijzing van hun respectieve verzoeken om inzage in de minuut, is gegrond verklaard. Tegen beide uitspraken is door de minister hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die een zestal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd.
3.17.9.
Samengevat en voor zover hier van belang komen de gestelde prejudiciële vragen erop neer
- of een juridische analyse, zoals neergelegd in een ‘minuut’, kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, onder a, van de Richtlijn;
- als dat het geval is, of er volgens artikel 12 (aanhef en onder a, tweede streepje) van de Richtlijn een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt of dat voldoende is dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt;
- of tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g van de Richtlijn ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken (overheids)instantie hoort.
3.17.10.
Het hof ziet in de relevantie van het vorenstaande voor de (beslissing in de) onderhavige zaak en het expliciete beroep dat door de beide raadslieden van partijen op de conclusie van de Advocaat-Generaal is gedaan ter onderbouwing van hun respectieve standpunten, aanleiding om de beslissing ten aanzien van de verzoeken van [appellanten] zes maanden pro forma aan te houden en wel tot 21 augustus 2014, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12. Het hof is uit ambtshalve navraag gebleken dat de verwachting bestaat dat het Hof van Justitie binnen een termijn van vier maanden uitspraak zal doen.
3.17.11.
De raadslieden van partijen wordt verzocht om tijdig vóór de genoemde pro forma datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van hun reactie op voormelde uitspraak van het Hof van Justitie in relatie tot hun standpunten in de onderhavige zaak, onder toezending van een afschrift daarvan aan de raadsman/-vrouw van de wederpartij. Voorafgaand aan de datum van 21 augustus 2014 dienen partijen ook hun verhinderdata voor de periode september tot en met november 2014 aan de griffie van het hof op te geven. Het hof zal na ontvangst van de berichten van de raadslieden van partijen een voortgezette mondelinge behandeling bepalen. Indien het Hof van Justitie niet binnen de termijn van vier maanden uitspraak doet en partijen daardoor niet in staat zijn tijdig de hiervoor genoemde reacties te doen toekomen, dienen partijen het hof daaromtrent te informeren en zal op 21 augustus 2014 een nieuwe termijn worden bepaald.
3.17.12.
Gezien het vorenstaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten op de wijze en met inachtneming van de termijnen als hiervoor onder 3.17.11. opgenomen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 21 augustus 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.M. Pols, L.Th.L.G. Pellis en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.