Rb. Zeeland-West-Brabant, 04-04-2024, nr. BRE 20/5918
ECLI:NL:RBZWB:2024:2190
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
04-04-2024
- Zaaknummer
BRE 20/5918
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2024:2190, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04‑04‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2024/0971
Uitspraak 04‑04‑2024
Inhoudsindicatie
IB Box 3. Wet rechtsherstel box 3 in strijd met art. 1 EP. Nader rechtsherstel op basis van werkelijk rendement. Vergoeding werkelijke rente.
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/5918
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen
Erven [naam] , belanghebbenden
(gemachtigde: drs. F.H.G.M. van den Berg),
en
de inspecteur van de belastingdienst,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 maart 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan wijlen [naam] voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.181 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 147.253.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van wijlen [naam] ongegrond verklaard.
1.3.
In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 20211.(het Kerstarrest) en het Besluit rechtsherstel box 3 heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3) bij verminderingsbeschikking van 22 juli 2022 verlaagd naar € 63.621. Dit resulteert in een box 3-heffing van € 19.086.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbenden en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de box 3-heffing niet te hoog is en of belanghebbenden recht hebben op een rentevergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden. Tevens hebben belanghebbenden verzocht om een immateriëleschadevergoeding.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de box 3-heffing te hoog en hebben belanghebbenden recht op een rentevergoeding en een immateriëleschadevergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Wijlen [naam] was alleenstaand. Zij is overleden op 21 mei 2020.
4.1.
In haar aangifte IB/PVV over het jaar 2018 heeft wijlen [naam] een grondslag sparen en beleggen aangegeven van € 2.959.138.
4.2.
De grondslag sparen en beleggen is als volgt opgebouwd:
Bank- en spaarrekeningen | € 1.832.847 | |
Aandelen, obligaties | € 664.067 | |
Overige vorderingen | € 485.000 | |
Overige bezittingen (aandeel VVE) | € 7.224 | |
Totaal bezittingen | € 2.989.138 | |
Totaal schulden | € 0 | |
Heffingvrij vermogen | -/- € 30.000 | |
Grondslag sparen en beleggen | € 2.959.138 |
4.3.
De definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is conform de ingediende aangifte opgelegd.
4.4.
Ter zitting is vast komen te staan dat het werkelijk behaalde rendement over de bezittingen in box 3 in 2018 € 855 bedraagt.
Motivering
Box 3
5. In het Kerstarrest2.heeft de Hoge Raad overwogen dat voor degene die door het forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, dit leidt tot een schending van de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM3.(EP) in samenhang met artikel 14 van het EVRM gewaarborgde rechten. Vervolgens heeft de Hoge Raad rechtsherstel geboden door te bepalen dat alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
5.1.
Aan belanghebbenden is op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 rechtsherstel geboden. Dit Besluit is gecodificeerd in de Wet rechtsherstel box 3 en op belanghebbenden van toepassing. De vraag ligt voor of daarmee voldoende rechtsherstel is geboden en de schending van artikel 1 EP en artikel 14 EVRM is weggenomen.
5.2.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook na invoering van de Wet rechtsherstel box 3 nog steeds geen redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het stelsel en de ongelijkheid die wordt veroorzaakt door de vormgeving die de wetgever heeft gekozen voor de verwezenlijking van dat doel. Daar is naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende rechtvaardiging voor aan te wijzen. Voor degene die door het forfaitaire stelsel van de Wet rechtsherstel box 3 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, leidt dit daarom tot een schending van zijn door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten.4.Voor dat geval is niet in geschil dat bij belanghebbenden sprake is van een schending.
5.3.
In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad aanleiding gezien om belanghebbenden adequate rechtsbescherming te bieden tegen de constateerde schending van hun fundamentele rechten. Deze rechtsbescherming vergt een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. De rechtbank ziet aanleiding om rechtsherstel te bieden door het werkelijk behaalde rendement in de belastingheffing te betrekken. Niet in geschil is dat dit € 855 bedraagt. De rechtbank stelt daarom het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vast op € 855.
Individuele en buitensporige last
6. Voor de beantwoording van de vraag ten aanzien van de box 3-heffing sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP, is beslissend of de last zich voor belanghebbenden sterker laat voelen dan in het algemeen en voorts dat de last voor hen buitensporig is. Bij de beoordeling van de vraag of een zodanige individuele en buitensporige last zich voordoet, moeten de gevolgen van de aanslag als geheel beschouwd worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene.5.Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan immers worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen.6.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is – gelet op het hiervoor geboden rechtsherstel – geen sprake van een individuele en buitensporige last. De inkomsten en vermogen van wijlen [naam] is voldoende om de box 3-heffing te betalen.
Rentevergoeding
7. Belanghebbenden verzoeken om vergoeding van rente over de teruggaven van box 3-heffing, die zijn/worden verleend naar aanleiding van het Kerstarrest. De rechtbank overweegt dat de nationale wet- en regelgeving in het geval van belanghebbenden niet voorziet in een vergoeding van rente bij teruggaaf van belasting. Op basis van artikel 13 van het EVRM hebben belanghebbenden daar naar het oordeel van de rechtbank wel recht op. Dit artikel bepaalt dat een belastingplichtige bij een schending van de rechten en vrijheden van het EVRM recht heeft op een passende voorziening (appropriate relief). Onderdeel van die voorziening is naar het oordeel van de rechtbank – als daar om wordt verzocht – een vergoeding van rente over de periode dat wijlen [naam] dan wel belanghebbenden niet hebben kunnen beschikken over het betaalde bedrag aan belasting die in strijd met het EVRM is geheven. De rechtbank kent belanghebbenden daarom met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb (oud)7.een schadevergoeding toe ter hoogte van de wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan.8.Voor een hogere of andere vergoeding van rente ziet de rechtbank geen aanleiding.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbenden hebben verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De rechtbank ziet aanleiding voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Dat wijlen [naam] gedurende de procedure overleden is, maakt dat niet anders.9.De Hoge Raad heeft als uitgangspunt bepaald dat een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg een periode van twee jaar bedraagt.10.Indien deze termijn wordt overschreden, is er aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
8.1.
De inspecteur heeft het bezwaar van wijlen [naam] ontvangen op 2 juli 2019. De uitspraak op bezwaar is van 6 maart 2020. De rechtbank doet uitspraak op 4 april 2024. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 2 jaar en 10 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben belanghebbenden recht op een schadevergoeding van € 3.000. Dit bedrag komt voor 3/34e deel voor rekening van de inspecteur (€ 265) en voor het overige (€ 2.735) voor rekening van de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond omdat de aanslag wordt verminderd en belanghebbenden recht hebben op een rentevergoeding. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoeden en krijgen belanghebbenden ook een vergoeding van hun proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen belanghebbenden een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750. Voor een vergoeding van eventuele kosten van het bezwaar bestaat geen aanleiding, aangezien wijlen [naam] daar niet voor het doen van uitspraak op bezwaar om heeft verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 855 met handhaving van de overige elementen van de aanslag;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-heffing en de datum van terugbetaling daarvan;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbenden tot een bedrag van € 265;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbenden tot een bedrag van € 2.735;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.750;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48 aan belanghebbenden moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 4 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier | rechter |
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.11.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑04‑2024
Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.6.1.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Zie meer uitgebreid Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 september 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6667.
Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:831, r.o. 2.5.2.
Hoge Raad 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1047, r.o. 4.3.3.
Vgl. Conclusie A-G Pauwels 22 december 2023, ECLI:NLPHR:2023:1221.
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.16
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.