Einde inhoudsopgave
Provinciale milieuverordening Utrecht 2013
Artikel 15 Inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2013
- Bronpublicatie:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Milieurecht / Bodem
Milieurecht / Geluid en trillingen
Omgevingsrecht / Milieu
1.
Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, in ieder geval de volgende voorschriften:
- a.
het voorschrift dat in de inrichting geen sprake mag zijn van een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof, tenzij het gaat om:
- 1e.
een kleine werkvoorraad van maximaal 25 liter of kilogram;
- 2e.
een niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof, waarvan Gedeputeerde Staten bepaald hebben dat deze vanwege haar specifieke eigenschappen geen gevaar vormt voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening;
- 3e.
een door Gedeputeerde Staten aangewezen categorie van gevallen waarin de niet-toelaatbare voor het grondwater schadelijke stof vanwege specifieke gebruiksomstandigheden geen gevaar vormt voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de openbare drinkwatervoorziening.
- b.
het voorschrift dat in de inrichting uitsluitend sprake mag zijn van een potentieel voor het grondwater schadelijke stof tot de hierna aangegeven hoeveelheid:
- 1e.
in geval van een giftige of anderszins schadelijke stof als bedoeld in bijlage 7 bij deze verordening: de in die bijlage aangegeven hoeveelheidsdrempel;
- 2e.
in geval van een andere potentieel voor het grondwater schadelijke stof:
- —
maximaal 5 kubieke meter per opslageenheid bij een tot vloeistof gekoeld gas of een vloeistof;
- —
maximaal 5000 kilogram per opslageenheid bij een visceuze of vaste stof.
2.
Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting waar een potentieel voor het grondwater schadelijke stof aanwezig is als bedoeld in het eerste lid, onder b, het voorschrift dat de bodembeschermende voorzieningen en maatregelen worden toegepast die de hoogst mogelijke vorm van bescherming bieden. Hieronder wordt verstaan dat opslag bovengronds en boven een vloeistofdichte voorziening plaatsvindt en dat proces of overslag boven een vloeistofdichte of vloeistofkerende voorziening plaatsvinden. In geval van een vloeistofkerende voorziening worden aan de omgevingsvergunning bedrijfsvoeringsvoorschriften verbonden met tenminste[lees: ten minste] eenzelfde inhoud als artikel 2.3 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
3.
In aanvulling op dit artikel verbindt het bevoegd gezag aan een omgevingsvergunning voor een inrichting in een grondwaterbeschermingsgebied die behoort tot een categorie die is aangewezen in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht, voorschriften met eenzelfde inhoud als artikel 16 en 17, voor zover het een activiteit vanuit de inrichting betreft.
4.
De voorschriften, bedoeld in dit artikel, zijn rechtstreeks van toepassing op inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, en op activiteiten binnen die inrichtingen.
5.
Dit artikel is niet van toepassing, voor zover op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling reeds eenzelfde of strengere voorschriften gelden.