NJ 2007, 387 en 388 m.nt. Buruma. Zie voorts Mr. C.H.W.M. Sterk en mr. C.R.L.R.M. Ficq, Promis: inzicht in de gedachtegang van de rechter, in NJB 2008, p. 153–161; F. Vellinga-Schootstra, Promis(e) voor de burger? in NJB 2008, p.161–163; W.H.B. Dreissen, Promis. Over de nieuwe wijze van bewijsvoering en de rol van de Hoge Raad, DD 2008, 26, p. 356–374.
HR, 02-02-2010, nr. 08/04949
ECLI:NL:HR:2010:BK6344, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-02-2010
- Zaaknummer
08/04949
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BK6344
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6344, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4902, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6344
ECLI:NL:PHR:2010:BK6344, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6344
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Vitale delen. Aangezien deze bewezenverklaring, vzv. behelzende dat verdachte "meermalen in vitale delen" van het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken niet door de inhoud van enig door het Hof gebezigd bewijsmiddel wordt geschraagd, nu het Hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer eenmaal is gestoken in haar been en eenmaal in haar rug en dat getuige X zich moet hebben vergist waar zij heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer ook in haar buik dan wel linkerzij heeft gestoken, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2 februari 2010
Strafkamer
Nr. 08/04949
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 19 november 2008, nummer 21/005001-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat
"hij op 15 juni 2007 te Utrecht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een groot mes meermalen in vitale delen van haar lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof het volgende overwogen:
"Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Op 15 juni 2007 te 14:36 uur (in het proces-verbaal staat abusievelijk 6 juni 2007) worden een aantal verbalisanten door de gemeenschappelijke meldkamer Utrecht gezonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats], naar aanleiding van de melding dat er een persoon zou zijn neergestoken met een mes dat nog in het lichaam zou zitten. Ter plaatse gekomen omstreeks 14:41 uur, worden zij aangesproken door een drietal personen, te weten: [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Die personen delen mee dat het slachtoffer in de woning ligt. Getuige [getuige 1] deelt tevens mee dat zij alles gezien heeft. Eén van de verbalisanten neemt daarop in het kort een verklaring van deze - overigens dan erg emotionele - [getuige 1] op. Zij verklaart daarbij, onder meer, dat:
- zij samen met het slachtoffer en haar drie jarige dochter in de woning van het slachtoffer was;
- zij in de woning zat en zag dat de ex-man (het hof leest; ex-vriend) van het slachtoffer in de woning kwam;
- de ex-vriend (verdachte) is genaamd: [verdachte];
- zij zag dat de verdachte met een vest over zijn arm de woning binnen kwam lopen;
- zij vervolgens zag dat de verdachte een groot jachtmes tevoorschijn haalde;
- zij vervolgens zag dat de verdachte het slachtoffer één keer in haar been stak;
- zij zag dat de verdachte het slachtoffer direct hierop volgend in haar buik stak;
- zij zag dat het slachtoffer hierop voorover bukte;
- zij vervolgens zag dat de verdachte het slachtoffer in haar rug stak;
- zij snel het drie jarige kindje oppakte en hiermee de woning uit liep.
Voormeld relaas, onder meer inhoudende de korte verklaring van getuige [getuige 1] afgelegd direct na het feit, wordt door het hof beschouwd als een belangrijke peiler van de bewijsmotivering, zoals die hieronder is weergegeven.
Een andere verbalisant is ook omstreeks 14:41 uur ter plaatse gekomen en hij relateert dat hij op aanwijzing van enkele (voor hem onbekend gebleven) vrouwen een woning op de eerste woonlaag van de flat is binnengaan. Hij relateert dat hij een vrouw ziet die voorover, op haar onderbenen zit, tussen een bank en de salontafel. Hij ziet dat zij een groot mes in haar rug heeft zitten en dat het mes - een soort "Rambo-mes" - nog ongeveer 10 à 15 centimeter uit haar rug steekt. Hij ziet dat het slachtoffer, welke later blijkt te zijn [slachtoffer], nog ademt en bij bewustzijn is. Hij vraagt vervolgens met spoed om een ambulance. Op zijn vraag aan het slachtoffer wie de dader is geweest, antwoordt zij zacht dat het haar ex, [verdachte], is geweest die dit heeft gedaan. Uit de stukken blijkt verder dat verdachte zich aan het einde van de middag rond 17.00 uur vrijwillig aan de balie van het hoofdbureau van politie te Utrecht heeft gemeld. Nadat hij is aangehouden en hem de cautie is gegeven, horen de verbalisanten hem zeggen dat hij ruzie met zijn ex-vriendin heeft gehad en dat hij haar vervolgens heeft neergestoken. Over het feit wie het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken bestaat in deze strafzaak geen enkele discussie. Verdachte heeft immers bij verschillende gelegenheden erkend haar eerst in het been en vervolgens in de rug te hebben gestoken. De vragen die gelet op de verweren van de raadsman van verdachte echter beantwoordt moeten worden, zijn de volgende:
1. Zijn de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] over de toedracht betreffende het mes wel consistent en betrouwbaar?;
2. Heeft verdachte mogelijkerwijs gehandeld in (enige vorm van) noodweer, dan wel in een black-out reactie?
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
'De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] vs. die van verdachte'
Daags na de steekpartij heeft [slachtoffer] vanuit het ziekenhuis aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 15 juni 2007 omstreeks 14:10 uur samen met haar vriendin [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) en haar dochtertje [dochter 1] in haar woning aan de [a-straat 1] te [plaats] aanwezig was. Op een gegeven moment staat haar ex, [verdachte] (verdachte), bij de schuifdeur aan de achterzijde van de woning. Nadat zij deze voor hem geopend heeft, loopt hij naar binnen en ziet zij dat hij een soort jasje, donkerblauw, opgerold in zijn linkerhand heeft. Daaruit pakte hij, aldus [slachtoffer], een groot "Rambo-mes" met van die kartels. [Slachtoffer] verklaart vervolgens dat zij schrikt en in de richting van haar dochtertje loopt en dat zij opeens door [verdachte] met het mes wordt gestoken in haar linker knie, waarop zij in elkaar zakt en vervolgens voelt ze dat zij met het mes in haar rug wordt gestoken. Zij denkt op dat moment dat ze dood gaat.
De verklaring van [slachtoffer] wordt bevestigd door die van haar toenmalige vriendin, ooggetuige [getuige 1]. Die heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 15 juni 2007 om 14:15 uur met [dochter 2] (een andere dochter van [slachtoffer]) en [dochter 1] aankwam bij [slachtoffer]. Zij ziet dan dat [verdachte] op enig moment voor de schuifdeuren van de woning van [slachtoffer] staat. Nadat [slachtoffer] de schuifdeur een klein stukje opent, schuift [verdachte] de deur verder open en komt naar binnen. [Getuige 1] verklaart verder dat zij ziet dat [verdachte] een klap geeft in het gezicht van [slachtoffer]. Ze ziet ook dat [verdachte] iets bij zich heeft over zijn arm. Hij heeft een kledingstuk over zijn arm hangen, aldus [getuige 1]. Ze ziet dat het een T-shirt is of iets wat daar op lijkt. Ze ziet dat [verdachte] hetgeen hij over zijn arm had liggen, uitpakt en dat daar een mes uit komt. Ze ziet daarop dat [verdachte] naar [slachtoffer] toe loopt en haar in haar linkerbeen steekt. Ze ziet verder dat [verdachte] [slachtoffer] vervolgens in haar linkerzij steekt en dat [slachtoffer] door haar knieën neer zakt. Ze ziet vervolgens dat [verdachte] [slachtoffer] in haar rug steekt. Nadat [slachtoffer] in haar rug gestoken is, is zij door de schuifdeuren naar buiten gelopen de achtertuin in. Ze heeft daar staan schreeuwen. Vervolgens is zij naar binnen gelopen en heeft zij de telefoon gepakt en [dochter 1] opgepakt en heeft ze 112 gebeld. Nadat zij [dochter 1] in de gang heeft neergezet, is ze teruggelopen naar [slachtoffer] en ziet ze dat [slachtoffer] op haar knieën zit met het mes in haar rug.
[Slachtoffer] en [getuige 1] hebben beiden hun politieverklaring als getuige bij de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Utrecht op 19 oktober 2007 en als getuige ter terechtzitting van het hof op 5 november 2008 min of meer bevestigd. Daarbij is wel van belang te vermelden dat [getuige 1] ter zitting van het hof enerzijds kort heeft aangegeven bij haar eerder ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen te blijven en anderzijds heeft aangegeven zich het gebeuren op dat moment, ten tijde van de zitting van het hof, niet meer goed te kunnen herinneren als gevolg van haar psychische toestand (de getuige heeft verklaard over het "geblokt" hebben van haar geheugen). Al deze verklaringen komen in grote lijnen overeen en verschillen slechts in detail van elkaar. Dat zij niet beiden telkens een identieke gang van zaken betreffende de steekpartij beschrijven, acht het hof verklaarbaar gelet op de commotie ter plaatse en de verschillen in herinneringsvermogen die tussen mensen bestaan.
Op de belangrijke (beslis)punten verschillen hun verklaringen niet. In al deze verklaringen komt telkens naar voren, dat het verdachte is geweest die op enig moment met een kledingstuk over zijn arm bij de woning van [slachtoffer] is gekomen, na binnenkomst die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens een mes onder het kledingstuk vandaan haalt en tot twee keer toe [slachtoffer] steekt, eerst in het been en daarna in haar rug. Bij deze steekpartij is [dochter 1] aanwezig geweest, aldus [slachtoffer] en [getuige 1].
Het aspect van het slaan van [slachtoffer] kort na binnenkomst door verdachte, is niet in de aangifte terug te vinden, doch wel in de latere verklaringen van [slachtoffer]. Deze aangifte is echter daags na het incident vanuit het ziekbed van [slachtoffer] in het ziekenhuis opgenomen. Het hof acht onder die omstandigheden deze 'omissie' niet van dien aard, dat [slachtoffer]'s verklaringen over de toedracht ineens niet betrouwbaar zouden zijn.
Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer] kan achteraf worden afgeleid dat zij een steekwond in haar linkerbeen en de rechterzijde van haar borstkas (hof: aan de achterzijde) heeft opgelopen, alsmede dat er sprake is geweest van ernstig bloedverlies. Zoals blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] als getuige ter terechtzitting van het hof d.d. 5 november 2008 ondervindt zij nog steeds hinder van hetgeen haar toen is overkomen. Getuige [getuige 1] heeft bij haar verhoor bij de rechter-commissaris op 19 oktober 2007 verklaard dat zij dacht dat verdachte [slachtoffer] ook in haar buik stak, maar dat die steek er kennelijk langs is gegaan. Gelet op voormelde medische informatie moet getuige [getuige 1] zich hebben vergist, daar waar zij heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] ook in haar buik dan wel linkerzij heeft gestoken.
Verdachte heeft zowel bij de politie, als bij de rechtbank en het hof erkend dat hij [slachtoffer] met een groot mes heeft gestoken in haar been en in haar rug. Ter gelegenheid van de terechtzitting op 5 november 2008 heeft hij - onder meer - verklaard:
"Nadat ik de woning van [slachtoffer] was binnengekomen, bukte zij zich en pakte zij een mes. Ze pakte het vanonder de salontafel of de bank. Ik pakte het mes van haar af en stak haar in haar been. Dat was omdat ik er mee begon te zwaaien. Ze zakte vervolgens ineen en ik kreeg op dat moment een black-out en opeens kwam het mes in haar rug terecht. Het is er niet in gevallen. Ik heb dat mes er inderdaad in gestoken."
De verklaring van verdachte loopt op een aantal punten niet gelijk met die van [slachtoffer] en [getuige 1]. Zo ontkent verdachte dat hij het mes heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer]. Het is [slachtoffer] geweest, die nadat hij was binnengekomen in haar woning een mes aan hem heeft getoond, welke mes hij heeft afgepakt en waarmee hij haar vervolgens heeft gestoken, aldus verdachte. Voorts betwist hij dat [getuige 1] en [dochter 1] bij de steekpartij aanwezig waren; [getuige 1] zou kort tevoren met [dochter 1] zijn weggelopen naar het balkon. Ten slotte betwist hij [slachtoffer] te hebben geslagen, alvorens haar te hebben neergestoken.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1]. Deze verklaringen ondersteunen elkaar immers niet alleen, doch zij worden ook ondersteund door de later aangetroffen trui in de woning van [slachtoffer], van welke trui verdachte bij de rechtbank heeft verklaard dat die wel van hem zou kunnen zijn. Dat de bewuste trui al langer in de woning aanwezig is geweest en niét bij gelegenheid van dit voorval door hem is meegenomen, zoals verdachte heeft verklaard, wordt weersproken door de verklaring ter zitting van het hof van [slachtoffer]. Zij verklaart immers dat verdachte geen kleding in haar woning had liggen en dat hij zijn kleding in de woning van zijn ouders bewaarde. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] in het bijzonder zo authentiek, omdat deze vrijwel naadloos overeenkomen met de direct na de steekpartij afgenomen verklaring van [getuige 1], zoals gerelateerd door verbalisant [verbalisant 1]. Net nadat [getuige 1] ooggetuige is geweest van de steekpartij en ook nog hevig geëmotioneerd is, spreekt zij al immers over een door verdachte onder een kledingstuk meegenomen mes waarmee hij vervolgens [slachtoffer] neersteekt. Het hof acht het volstrekt onwaarschijnlijk dat [getuige 1] en [slachtoffer] zo kort na de steekpartij hun verklaringen op elkaar af hebben gestemd. Dat is immers de impliciete stelling van de verdediging. Zulk een overleg tussen [slachtoffer] en [getuige 1] kan redelijkerwijs niet voor mogelijk worden gehouden, gelet op hetgeen die [slachtoffer] net had ondergaan en het tijdsbestek waarbinnen de politie ter plaatse was.
Alles in aanmerking genomen, is het voor het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte met een mes naar de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer] is gegaan, die woning is binnengegaan en die [slachtoffer] - na haar eerst te hebben geslagen - in het bijzijn van [getuige 1], en zijn en [slachtoffer]'s driejarige dochtertje [dochter 1] tot twee keer toe met dat mes heeft gestoken.
(...)."
2.4. Aangezien deze bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte "meermalen in vitale delen" van het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken niet door de inhoud van enig door het Hof gebezigd bewijsmiddel wordt geschraagd, nu het Hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer eenmaal is gestoken in haar been en eenmaal in haar rug en dat de getuige [getuige 1] zich moet hebben vergist waar zij heeft verklaard dat de verdachte het slachtoffer ook in haar buik dan wel linkerzij heeft gestoken, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 februari 2010.
Conclusie 08‑12‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft verdachte op 19 november 2008 voor poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen bevolen, een en ander zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht heeft cassatie ingesteld. Mr. R.D.A. Van Boom, advocaat te Utrecht heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie, dat in twee onderdelen uiteenvalt.
3.1.
Het eerste onderdeel klaagt dat het hof in zijn arrest de bewijsmiddelen niet heeft opgenomen en evenmin een opgave van de bewijsmiddelen heeft gedaan terwijl dat wel had gemoeten.
3.2.
Het betreft een zgn. Promisarrest, over de toelaatbaarheid waarvan de Hoge Raad zich in zijn arresten van 15 mei 2007 heeft uitgesproken.1. Ook in de onderhavige zaak heeft het hof een bewijsredenering opgezet met verwijzingen naar de wettige bewijsmiddelen. Deze werkwijze is niet in strijd met art. 395 Sv, zodat het eerste onderdeel faalt.
3.3.
Het tweede onderdeel klaagt over het bewijs. Niet zou kunnen worden bewezen dat verdachte het slachtoffer meermalen in vitale delen van het lichaam heeft gestoken, nu enkel zou kunnen blijken van een steek in de rug en een steek in de knie.
3.4.
Bewezenverklaard is dat
‘hij op 15 juni 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een groot mes meermalen in vitale delen van haar lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.’
3.5.
Over het door het slachtoffer opgelopen letsel heeft het hof overwogen:
‘Uit de medische verklaring betreffende [slachtoffer] kan achteraf worden afgeleid dat zij een steekwond in haar linkerbeen en de rechterzijde van haar borstkas (hof: aan de achterzijde) heeft opgelopen, alsmede dat er sprake is geweest van ernstig bloedverlies.’
3.6.
Het middel komt mij gegrond voor, voorzover het er over klaagt dat het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte meermalen in vitale delen van het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De steek in de rug heeft de long doorboord en die kan gerust een vitaal deel van het lichaam worden genoemd. Er is nog een andere steek, in het been van het slachtoffer, maar dat daarbij een vitaal deel van het lichaam is geraakt blijkt niet. Het middel is gegrond. Maar gegrondbevinding van het middel hoeft volgens mij niet tot vernietiging te leiden. Als de bewezenverklaring aldus wordt gelezen dat verdachte ‘met een groot mes in een vitaal deel van haar lichaam heeft gestoken’ wordt de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet wezenlijk aangetast, omdat het meermalen steken eventueel toch als een voortgezette handeling zou moeten worden gezien.2.
4.
Het middel is vruchteloos voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2009
HR 27 juni 2000, LJN AA6307.