Hof Amsterdam, 19-11-2008, nr. 21-005001-07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4902, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-11-2008
- Zaaknummer
21-005001-07
- LJN
BG4902
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG4902, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑11‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK6344, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 19‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Op 19 november 2008 heeft het hof in Arnhem een verdachte ter zake poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft met ‘een zogenaamd Rambo-mes’ tot twee maal toe ingestoken op het lichaam van zijn ex-vriendin. In het arrest is uitvoerig stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de gebruikte verklaringen. Verder zijn enkele verweren betreffende noodweer en handelen vanuit een ‘black-out’ besproken.
Partij(en)
Parketnummer: 21-005001-07
Uitspraak d.d.: 19 november 2008
TEGENSPRAAK
Promis
(opm. griffier: digitaal exemplaar niet voorzien van voetnoten)
Gerechtshof Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
30 november 2007 in de strafzaak tegen
verdachte,
geboren te (…) op (…),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 augustus 2008 en 5 november 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2007 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade het slachtoffer van het
leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans
anders dan in een opwelling, voornoemde het slachtoffer met een (groot) mes een of
meerma(a)l(en) in (vitale delen van) haar lichaam heeft gestoken, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bewijsmotivering
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Op 15 juni 2007 te 14:36 uur (in het proces-verbaal staat abusievelijk 6 juni 2007) worden een aantal verbalisanten door de gemeenschappelijke meldkamer Utrecht gezonden naar het adres (…) te Utrecht, naar aanleiding van de melding dat er een persoon zou zijn neergestoken met een mes dat nog in het lichaam zou zitten. Ter plaatse gekomen omstreeks 14:41 uur, worden zij aangesproken door een drietal personen, te weten: getuige 1, betrokkene 1 en betrokkene 2. Die personen delen mee dat het slachtoffer in de woning ligt. Getuige 1 deelt tevens mee dat zij alles gezien heeft. Eén van de verbalisanten neemt daarop in het kort een verklaring van deze – overigens dan erg emotionele – getuige 1 op. Zij verklaart daarbij, onder meer, dat:
- -
zij samen met het slachtoffer en haar drie jarige dochter in de woning van het slachtoffer was;
- -
zij in de woning zat en zag dat de ex-man (het hof leest: ex-vriend) van het slachtoffer in de woning kwam;
- -
de ex-vriend (verdachte) is genaamd: verdachte;
- -
zij zag dat de verdachte met een vest over zijn arm de woning binnen kwam lopen;
- -
zij vervolgens zag dat de verdachte een groot jachtmes tevoorschijn haalde.
- -
zij vervolgens zag dat de verdachte het slachtoffer één keer in haar been stak;
- -
zij zag dat de verdachte het slachtoffer direct hierop volgend in haar buik stak;
- -
zij zag dat het slachtoffer hierop voorover bukte;
- -
zij vervolgens zag dat de verdachte het slachtoffer in haar rug stak;
- -
zij snel het drie jarige kindje oppakte en hiermee de woning uit liep.
Voormeld relaas, onder meer inhoudende de korte verklaring van getuige 1 afgelegd direct na het feit, wordt door het hof beschouwd als een belangrijke peiler van de bewijsmotivering, zoals die hieronder is weergegeven.
Een andere verbalisant is ook omstreeks 14:41 uur ter plaatse gekomen en hij relateert dat hij op aanwijzing van enkele (voor hem onbekend gebleven) vrouwen een woning op de eerste woonlaag van de flat is binnengaan. Hij relateert dat hij een vrouw ziet die voorover, op haar onderbenen zit, tussen een bank en de salontafel. Hij ziet dat zij een groot mes in haar rug heeft zitten en dat het mes – een soort “Rambo-mes” – nog ongeveer 10 à 15 centimeter uit haar rug steekt. Hij ziet dat het slachtoffer, welke later blijkt te zijn het slachtoffer, nog ademt en bij bewustzijn is. Hij vraagt vervolgens met spoed om een ambulance. Op zijn vraag aan het slachtoffer wie de dader is geweest, antwoordt zij zacht dat het haar ex, verdachte, is geweest die dit heeft gedaan.
Uit de stukken blijkt verder dat verdachte zich aan het einde van de middag rond 17.00 uur vrijwillig aan de balie van het hoofdbureau van politie te Utrecht heeft gemeld. Nadat hij is aangehouden en hem de cautie is gegeven, horen de verbalisanten hem zeggen dat hij ruzie met zijn ex-vriendin heeft gehad en dat hij haar vervolgens heeft neergestoken.
Over het feit wie het slachtoffer heeft gestoken bestaat in deze strafzaak geen enkele discussie. Verdachte heeft immers bij verschillende gelegenheden erkend haar eerst in het been en vervolgens in de rug te hebben gestoken. De vragen die gelet op de verweren van de raadsman van verdachte echter beantwoordt moeten worden, zijn de volgende:
- 1.
Zijn de verklaringen van het slachtoffer en getuige 1 over de toedracht betreffende het mes wel consistent en betrouwbaar?;
- 2.
Heeft verdachte mogelijkerwijs gehandeld in (enige vorm van) noodweer, dan wel in een black-out reactie?
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
‘De verklaringen van het slachtoffer en getuige 1 vs. die van verdachte’
Daags na de steekpartij heeft het slachtoffer vanuit het ziekenhuis aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 15 juni 2007 omstreeks 14:10 uur samen met haar vriendin getuige 1 en haar dochtertje 1 in haar woning aan de (…) te Utrecht aanwezig was. Op een gegeven moment staat haar ex, verdachte, bij de schuifdeur aan de achterzijde van de woning. Nadat zij deze voor hem geopend heeft, loopt hij naar binnen en ziet zij dat hij een soort jasje, donkerblauw, opgerold in zijn linkerhand heeft. Daaruit pakte hij, aldus het slachtoffer, een groot “Rambo-mes” met van die kartels. Het slachtoffer verklaart vervolgens dat zij schrikt en in de richting van haar dochtertje loopt en dat zij opeens door verdachte met het mes wordt gestoken in haar linker knie, waarop zij in elkaar zakt en vervolgens voelt ze dat zij met het mes in haar rug wordt gestoken. Zij denkt op dat moment dat ze dood gaat.
De verklaring van het slachtoffer wordt bevestigd door die van haar toenmalige vriendin, ooggetuige getuige 1. Die heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij op 15 juni 2007 om 14:15 uur met dochter 2 (een andere dochter van het slachtoffer) en dochter 1 aankwam bij het slachtoffer. Zij ziet dan dat verdachte op enig moment voor de schuifdeuren van de woning van het slachtoffer staat. Nadat het slachtoffer de schuifdeur een klein stukje opent, schuift verdachte de deur verder open en komt naar binnen. Getuige 1 verklaart verder dat zij ziet dat verdachte een klap geeft in het gezicht van het slachtoffer. Ze ziet ook dat verdachte iets bij zich heeft over zijn arm. Hij heeft een kledingstuk over zijn arm hangen, aldus getuige 1. Ze ziet dat het een T-shirt is of iets wat daar op lijkt. Ze ziet dat verdachte hetgeen hij over zijn arm had liggen, uitpakt en dat daar een mes uit komt. Ze ziet daarop dat verdachte naar het slachtoffer toe loopt en haar in haar linkerbeen steekt. Ze ziet verder dat verdachte het slachtoffer vervolgens in haar linkerzij steekt en dat het slachtoffer door haar knieën neer zakt. Ze ziet vervolgens dat verdachte het slachtoffer in haar rug steekt. Nadat het slachtoffer in haar rug gestoken is, is zij door de schuifdeuren naar buiten gelopen de achtertuin in. Ze heeft daar staan schreeuwen. Vervolgens is zij naar binnen gelopen en heeft zij de telefoon gepakt en dochter 1 opgepakt en heeft ze 112 gebeld. Nadat zij dochter 1 in de gang heeft neergezet, is ze teruggelopen naar het slachtoffer en ziet ze dat het slachtoffer op haar knieën zit met het mes in haar rug.
Het slachtoffer en getuige 1 hebben beiden hun politieverklaring als getuige bij de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Utrecht op 19 oktober 2007 en als getuige ter terechtzitting van het hof op 5 november 2008 min of meer bevestigd. Daarbij is wel van belang te vermelden dat getuige 1 ter zitting van het hof enerzijds kort heeft aangegeven bij haar eerder ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen te blijven en anderzijds heeft aangegeven zich het gebeuren op dat moment, ten tijde van de zitting van het hof, niet meer goed te kunnen herinneren als gevolg van haar psychische toestand (de getuige heeft verklaard over het “geblokt” hebben van haar geheugen). Al deze verklaringen komen in grote lijnen overeen en verschillen slechts in detail van elkaar. Dat zij niet beiden telkens een identieke gang van zaken betreffende de steekpartij beschrijven, acht het hof verklaarbaar gelet op de commotie ter plaatse en de verschillen in herinneringsvermogen die tussen mensen bestaan. Op de belangrijke (beslis)punten verschillen hun verklaringen niet. In al deze verklaringen komt telkens naar voren, dat het verdachte is geweest die op enig moment met een kledingstuk over zijn arm bij de woning van het slachtoffer is gekomen, na binnenkomst het slachtoffer heeft geslagen en vervolgens een mes onder het kledingstuk vandaan haalt en tot twee keer toe het slachtoffer steekt, eerst in het been en daarna in haar rug. Bij deze steekpartij is dochter 1 aanwezig geweest, aldus het slachtoffer en getuige 1.
Het aspect van het slaan van het slachtoffer kort na binnenkomst door verdachte, is niet in de aangifte terug te vinden, doch wel in de latere verklaringen van het slachtoffer. Deze aangifte is echter daags na het incident vanuit het ziekbed van het slachtoffer in het ziekenhuis opgenomen. Het hof acht onder die omstandigheden deze ‘omissie’ niet van dien aard, dat de verklaringen van het slachtoffer over de toedracht ineens niet betrouwbaar zouden zijn.
Uit de medische verklaring betreffende het slachtoffer kan achteraf worden afgeleid dat zij een steekwond in haar linkerbeen en de rechterzijde van haar borstkas (hof: aan de achterzijde) heeft opgelopen, alsmede dat er sprake is geweest van ernstig bloedverlies. Zoals blijkt uit de verklaring van het slachtoffer als getuige ter terechtzitting van het hof d.d. 5 november 2008 ondervindt zij nog steeds hinder van hetgeen haar toen is overkomen. Getuige 1 heeft bij haar verhoor bij de rechter-commissaris op 19 oktober 2007 verklaard dat zij dacht dat verdachte het slachtoffer ook in haar buik stak, maar dat die steek er kennelijk langs is gegaan. Gelet op voormelde medische informatie moet getuige 1 zich hebben vergist, daar waar zij heeft verklaard dat verdachte het slachtoffer ook in haar buik dan wel linkerzij heeft gestoken.
Verdachte heeft zowel bij de politie, als bij de rechtbank en het hof erkend dat hij het slachtoffer met een groot mes heeft gestoken in haar been en in haar rug. Ter gelegenheid van de terechtzitting op 5 november 2008 heeft hij – onder meer – verklaard:
“Nadat ik de woning van het slachtoffer was binnengekomen, bukte zij zich en pakte zij een mes. Ze pakte het vanonder de salontafel of de bank. Ik pakte het mes van haar af en stak haar in haar been. Dat was omdat ik er mee begon te zwaaien. Ze zakte vervolgens ineen en ik kreeg op dat moment een black-out en opeens kwam het mes in haar rug terecht. Het is er niet in gevallen. Ik heb dat mes er inderdaad in gestoken.”
De verklaring van verdachte loopt op een aantal punten niet gelijk met die van het slachtofferen getuige 1. Zo ontkent verdachte dat hij het mes heeft meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Het is het slachtoffer geweest, die nadat hij was binnengekomen in haar woning een mes aan hem heeft getoond, welke mes hij heeft afgepakt en waarmee hij haar vervolgens heeft gestoken, aldus verdachte. Voorts betwist hij dat getuige 1 en dochter 1 bij de steekpartij aanwezig waren; getuige 1 zou kort tevoren met dochter 1 zijn weggelopen naar het balkon. Ten slotte betwist hij het slachtoffer te hebben geslagen, alvorens haar te hebben neergestoken.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en getuige 1. Deze verklaringen ondersteunen elkaar immers niet alleen, doch zij worden ook ondersteund door de later aangetroffen trui in de woning van het slachtoffer, van welke trui verdachte bij de rechtbank heeft verklaard dat die wel van hem zou kunnen zijn. Dat de bewuste trui al langer in de woning aanwezig is geweest en niét bij gelegenheid van dit voorval door hem is meegenomen, zoals verdachte heeft verklaard, wordt weersproken door de verklaring ter zitting van het hof van het slachtoffer. Zij verklaart immers dat verdachte geen kleding in haar woning had liggen en dat hij zijn kleding in de woning van zijn ouders bewaarde. Het hof acht de verklaringen van het slachtoffer en getuige 1 in het bijzonder zo authentiek, omdat deze vrijwel naadloos overeenkomen met de dírect na de steekpartij afgenomen verklaring van getuige 1, zoals gerelateerd door verbalisant Lejeune. Net nadat getuige 1 ooggetuige is geweest van de steekpartij en ook nog hevig geëmotioneerd is, spreekt zij al immers over een door verdachte onder een kledingstuk meegenomen mes waarmee hij vervolgens het slachtoffer neersteekt. Het hof acht het volstrekt onwaarschijnlijk dat getuige 1 en het slachtoffer zo kort na de steekpartij hun verklaringen op elkaar af hebben gestemd. Dat is immers de impliciete stelling van de verdediging. Zulk een overleg tussen het slachtoffer en getuige 1 kan redelijkerwijs niet voor mogelijk worden gehouden, gelet op hetgeen het slachtoffer net had ondergaan en het tijdsbestek waarbinnen de politie ter plaatse was.
Alles in aanmerking genomen, is het voor het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte met een mes naar de woning van zijn ex-vriendin het slachtoffer is gegaan, die woning is binnengegaan en het slachtoffer – na haar eerst te hebben geslagen – in het bijzijn van getuige 1, en zijn en het slachtoffer’s driejarige dochtertje dochter 1 tot twee keer toe met dat mes heeft gestoken.
‘Met voorbedachten rade?’
De vraag die vervolgens voorligt, is of verdachte niet alleen opzettelijk, doch ook met voorbedachten rade het slachtoffer heeft getracht van het leven te beroven. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Hoewel naar zijn uiterlijke verschijningsvorm het handelen van verdachte heel dicht tegen ‘een poging tot moord’ aanzit, hij is immers met een mes verhuld onder een trui de woning van het slachtoffer binnengelopen en heeft vervolgens gelijk de aanval gezocht, acht het hof niet onomstotelijk vast komen te staan dat verdachte na een kalm beraad en rustig overleg heeft besloten om zijn ex-vriendin dodelijk te verwonden. Het heeft er veeleer de schijn van dat hij in een vlaag van woede verhaal bij haar heeft willen halen, omdat hij, naar hij van haar al dan niet terecht begreep, zijn dochtertje niet mocht zien. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de verklaring van verdachte bij de politie, waarin hij heeft verklaard dat hij helemaal gek werd en dat het hem zwart voor de ogen werd toen hij naar het slachtoffer toeging. Hieruit kan bezwaarlijk ‘een moordplan’ worden afgeleid. Het ‘verhaal halen’, is vervolgens op een verschrikkelijke manier uit de hand gelopen (doch daar zijn alle partijen het ook wel over eens).
‘Noodweer of een black-out?’
Het voorgaande brengt met zich dat het verweer van de raadsman ertoe strekkende dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, putatief noodweer dan wel noodweerexces niet kan slagen en aldus wordt verworpen, nu het hof de door de raadsman daaraan ten grondslag gelegde feiten, te weten dat het slachtoffer het mes vanonder haar bank dan wel salontafel heeft gepakt en dit mes vervolgens aan verdachte heeft getoond (hetgeen voor verdachte (mogelijkerwijs) bedreigend was), die het daarop heeft afgepakt, niet aannemelijk acht.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat hij alvorens de tweede steek – in de rug – toe te brengen een black-out heeft gekregen. Door verdachte noch zijn raadsman is hier echter een conclusie aan verbonden. Indien en voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging, welke zodanig is geweest dat hij niet anders kon of behoorde handelen, acht het hof zulk een gemoedsbeweging niet aannemelijk geworden. Voor zover met het betoog over de black-out mocht zijn bedoeld te betogen dat het opzet op het van het leven beroven van aangeefster niet aanwezig was bij verdachte, overweegt het hof allereerst dat het hof niet aannemelijk oordeelt dat er sprake is geweest van een dergelijke black-out. Enige onderbouwing, anders dan door de verklaring van verdachte zelf, is niet aanwezig. Het hof gaat er daarom vanuit dat verdachte welbewust het mes in de rug van verdachte heeft gestoken. Dat verdachte daarmee het leven van aangeefster ernstig in gevaar bracht wordt door hem zelf erkend. Het hof neemt daarom aan dat verdachte wel degelijk het opzet op het doden van aangeefster heeft gehad.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk het slachtoffer van het leven te beroven, met dat opzet voornoemd slachtoffer met een groot mes meermalen in vitale delen van haar lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Betreffende verdachte is een rapportage door H. Scharft, psycholoog uitgebracht
d.d. 11 september 2007. Met de conclusie van deze psycholoog, zoals vervat in de rapportage, te weten dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte ten tijde van het plegen van tenlastegelegde leed aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, kan het hof zich verenigen. Het hof neemt deze conclusie over, in die zin dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot doodslag tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren met aftrek van voorarrest.
De meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens poging tot doodslag tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens poging tot doodslag tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft net als de rechtbank bewezenverklaard, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven leiden- dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een poging tot doodslag door met ‘een zogenaamd Rambo-mes’ tot twee maal toe in te steken op het lichaam van zijn ex-vriendin. Dat zij hierbij niet het leven heeft gelaten, moge gelet op de aard en ernst van de verwondingen ‘een wonder’ genoemd worden. Bij deze daad is hun gezamenlijke driejarige dochtertje aanwezig geweest. Het behoeft geen uitleg dat het slachtoffer van deze gruweldaad nog lang de psychische en lichamelijke gevolgen met zich mee zal dragen. Doodslag – ook een poging daartoe – wordt algemeen als één van de meest ernstige delicten van het Wetboek van Strafrecht beschouwd.
Het hof heeft in aanmerking genomen de hiervoor vastgestelde volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Het hof heeft voorts – in het voordeel van verdachte – acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2008, waaruit blijkt dat weliswaar eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen, doch hoofdzakelijk ter zake van overtredingen en misdrijven van een veel minder ernstig kaliber.
Naar het oordeel van het hof is het door verdachte gepleegde feit zo ernstig, de wijze van uitvoering zo gruwelijk, en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. Voor een deels voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsman, is gelet op de ernst van het feit geen ruimte. Ook niet in hetgeen is voorgesteld (Plan van Aanpak) door de reclassering in haar betreffende verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport d.d. 25 september 2007.
De vordering van de benadeelde partij het slachtoffer
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 10.000,=, zulks bij wijze van voorschot. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich desalniettemin in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van 5 november 2008 betoogd dat hij bereid is om die vordering van de benadeelde partij te voldoen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof ook voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat die vordering zal worden toegewezen, zulks bij wijze van voorschot.
Voor het overige kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering desgewenst (nog) bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De in beslag genomen voorwerpen
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de veroordeelde toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Ten aanzien van de overige hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zal worden gelast dat deze moeten worden teruggegeven aan de rechthebbenden, te weten verdachte en het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij het slachtoffer:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, het slachtoffer, te betalen een bedrag van EUR 10.000,00 (tienduizend euro).
Verklaart de benadeelde partij, het slachtoffer, in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd het slachtoffer, een bedrag te betalen van EUR 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- -
een zilverkleurig mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een personenauto, merk VW Golf, met kenteken (…);
- -
een blauwe spijkerbroek;
- -
een wit T-shirt;
- -
een paar schoenen;
- -
een T-shirt;
- -
een grijze telefoon, merk Nokia 6100.
Gelast de teruggave aan het slachtoffer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een T-shirt;
- -
een telefoon, merk Samsung.
Aldus gewezen door
mr J.I.M.W. Bartelds, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr A.P. Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr M.J. Ouweneel, griffier,
en op 19 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.