Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/6.2
6.2 Een consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210118:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Paragraaf 2.4.
Paragraaf 3.2.3 en 3.3.3.
Paragraaf 4.2.3 en 5.2.3.
De ruimte die de consument moet hebben om dergelijke uitgaven te kunnen doen, is sterk afhankelijk van het inkomen van de consument. Hoe hoger het inkomen, hoe hoger dergelijke uitgaven zullen zijn.
Paragraaf 4.2.5.3 en 4.2.6.3.
Paragraaf 5.2.5.5 en 5.2.6.4.
Zo heeft het voorstel om een hypothecair krediet te koppelen aan een maximale looptijd van 25 jaar het bijvoorbeeld niet gehaald mede omdat dit bepaalde consumenten, met name starters, te veel zou belemmeren in de toegang tot krediet en (dus) tot de woningmarkt. Zie FSA 2011, p. 22.
Paragraaf 4.3.2.3.
Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Hertogenbosch 14 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:995, r.o. 6.5.2.3.
Let wel: deze situatie is in principe alleen mogelijk bij consumptieve kredieten. Zie paragraaf 4.2.7.
De kredietwaardigheidstoets kan twee benaderingen volgen.1 In de kredietgevergerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij naar verwachting kan voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten. De nadruk ligt dus op de vraag of er kan worden terugbetaald. In de consumentgerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij naar verwachting op een, voor hem, acceptabele manier kan terugbetalen. In deze benadering gaat het dus vooral om de vraag hoe de consument kan terugbetalen. Anders dan in de kredietgevergerichte benadering, mag de kredietwaardigheid in de consumentgerichte benadering niet worden afgestemd op de afdwingbare onderdelen van de betaalcapaciteit als het opofferen daarvan leidt tot onacceptabele gevolgen voor de consument. Met de betaalcapaciteit wordt gedoeld op hetgeen de consument aan liquide middelen verkrijgt of redelijkerwijs kan verkrijgen. In dat laatste verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de consument die zijn spaartegoeden aanspreekt, bezittingen verkoopt of zijn vrije tijd inruilt voor extra inkomsten.
De Europese richtlijnen verschillen wat betreft de vereiste benadering van de kredietwaardigheidstoets. De Richtlijn woningkredietovereenkomsten verplicht tot een consumentgerichte benadering, terwijl de Richtlijn consumentenkrediet ruimte laat voor zowel een kredietgevergerichte als een consumentgerichte benadering.2 In het Nederlandse en Engelse publiekrecht is, bij beide kredietvormen, gekozen voor een consumentgerichte benadering.3 Meer specifiek is de consument in beide landen kredietwaardig als hij, na de beoogde kredietvertrekking, wordt geacht te beschikken over voldoende inkomen voor de onvermijdbare en moeilijk-vermijdbare uitgaven. De onvermijdbare uitgaven bestaan uit de minimale kosten van levensonderhoud en de bestaande financiële verplichtingen. De moeilijk-vermijdbare uitgaven betreffen de uitgaven aan bijvoorbeeld recreatie en familiebezoeken.4 Vooral het feit dat de laatstgenoemde uitgaven worden beschermd laat goed zien dat er in het Nederlandse en Engelse publiekrecht geen aansluiting is gezocht bij een kredietgevergerichte benadering van de kredietwaardigheidstoets. Omdat het in die laatste benadering gaat om de vraag of de consument zal kunnen terugbetalen, kunnen de moeilijk-vermijdbare uitgaven – aangenomen dat ze daadwerkelijk vermijdbaar zijn – immers wel een positieve rol spelen bij het vaststellen van de kredietwaardigheid.
Hoewel in het Nederlandse en Engelse publiekrecht wordt getracht te voorkomen dat de consument te veel van zijn maandelijkse betaalcapaciteit moet opofferen, is alleen in het Nederlandse publiekrecht een preventieve aandacht voor de mogelijkheid dat de consument die betaalcapaciteit te vaak moet aanspreken. Kort gezegd, is de consument in Nederland kredietwaardig als hij het krediet binnen een, door de leennormen, bepaalde periode verantwoord zal kunnen terugbetalen.5 Hoewel deze grenzen vooral zijn bedoeld om de omvang van het totale kredietbedrag te beperken, maken ze tegelijkertijd duidelijk dat de consument zijn maandelijkse betaalcapaciteit niet onbeperkt (maximaal) mag aanspreken voor de terugbetaling van het beoogde krediet. In het Engelse publiekrecht zijn echter geen algemene grenzen gesteld aan de terugbetaalperiodes.6 De consument is in Engeland daarom kredietwaardig als hij naar verwachting op een verantwoorde manier kan voldoen aan de individuele terugbetaalplichten. Daarbij maakt het in beginsel niet uit hoe vaak hij zijn maandelijkse betaalcapaciteit (maximaal) zal moeten aanspreken. Dit verschil tussen het Nederlandse en Engelse publiekrecht lijkt te wijzen op een verschil van inzicht over de gewenste balans tussen het bieden van bescherming tegen overkreditering en het behouden van een goede krediettoegang. Kennelijk schat de Engelse regelgever de voordelen van dergelijke grenzen niet hoog genoeg in om de nadelige effecten daarvan op de krediettoegang van consumenten te kunnen rechtvaardigen.7
De Nederlandse civiele rechter handelt doorgaans overeenkomstig de leennormen uit het Nederlandse publiekrecht.8 In die gevallen is er dus ook in het privaatrecht een preventieve aandacht voor de situatie waarin de consument ‘te veel’ of ‘te vaak’ terugbetaaloffers moet maken. Er zijn echter ook uitspraken waarin de civiele rechter de nadruk legt op slechts een van beide aspecten. Een voorbeeld daarvan is de uitspraak waarin de rechter zich richt op de omvang van de periodieke terugbetaalplichten om vervolgens te concluderen dat de consument destijds ten onrechte is aangemerkt als kredietwaardig.9 In het publiekrecht zou deze consument echter kunnen worden aangemerkt als kredietwaardig voor zover het totale kredietbedrag binnen de daaraan gestelde grenzen blijft. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor als de consument een maximale lening neemt die hij (dus) hooguit binnen een zekere periode verantwoord zal kunnen terugbetalen, maar met de kredietgever afspreekt dat dit bedrag binnen een kortere tijd moet zijn terugbetaald.10 Omdat het totale kredietbedrag binnen de daaraan gestelde grenzen blijft, is deze consument in het publiekrecht kredietwaardig. Omdat de maandlasten groter zijn dan het maandelijkse vrij besteedbaar inkomen, kan deze consument in het privaatrecht worden aangemerkt als niet-kredietwaardig. Dit verschil laat zien dat de civiele rechter achteraf beoordeelt of de consument mocht worden gezien als kredietwaardig en daarbij anders naar feiten en omstandigheden kan kijken dan de leennormen uit het publiekrecht.