Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/47:47 Toevoeging verenigbaar met de stellingen van eiser?
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/47
47 Toevoeging verenigbaar met de stellingen van eiser?
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691482:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Anders zijn we weer terug bij af: zie arrest bakkerijproducten (1972) en vonnis provisie makelaar kantonrechter Leiden (1979); besproken in nr. 46. Dat betekent dat de partij die dat (erkende en daarmee vaststaande) feit stelt niet door de rechter kan worden gedwongen dat feit alsnog te bewijzen, tenzij aanvaarding van de stelling zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In geval van een geclausuleerde erkenning zal in beginsel het gehele verweer van verweerder dienen te gelden als een grondslagverweer: de feiten zoals door eiser gesteld mogen niet worden gesplitst in weersproken en niet weersproken feiten. Splitsing is dan niet geoorloofd.
De rechter moet zich beperken tot een beoordeling van feiten waarover partijen van mening verschillen; dat over en weer erkende/niet-weersproken feiten geen beoordeling behoeven. Dat betekent dat splitsing alleen dan geoorloofd is indien vastgesteld kan worden dat de toevoeging of clausulering de vordering van eiser niet onderuit haalt; de toevoeging mag niet onverenigbaar zijn met de stellingen van eiser. De rechter mag in dat geval het over en weer erkende c.q. niet betwiste feit als vaststaand aanmerken. Alleen indien de juistheid van wat eiser heeft gesteld kan worden aangenomen mag de rechter de toevoeging scheiden van het gedeelte dat is erkend en de clausulering/toevoeging kwalificeren als een bevrijdend verweer. Verweerder doet alleen dan een beroep op een ander rechtsgevolg dan door eiser gesteld. Wanneer eiser bij zijn vordering aangeeft zijn verbintenis volledig te zijn nagekomen en verweerder de feiten die daarop zijn gegrond, erkent c.q. niet betwist, is een eventuele toevoeging van verweerder te betitelen als een verweer, waarvoor hij het bewijsrisico draagt.1 Bij een eigen lezing van de feiten door verweerder is in beginsel een splitsing tussen (impliciet) weersproken en niet weersproken feiten niet geoorloofd. Geeft verweerder een eigen lezing van de feiten zoals die zich hebben voorgedaan, dan kan alleen sprake zijn van een geoorloofde splitsing indien vastgesteld kan worden dat de eigen lezing van verweerder de vordering van eiser niet onderuit haalt. Dat zal zeer zelden het geval zijn.