Rb. 's-Hertogenbosch, 03-08-2009, nr. 196152 / KG ZA 09-490
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ4903
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
03-08-2009
- Magistraten
Mr. J.H.W. Rullmann
- Zaaknummer
196152 / KG ZA 09-490
- LJN
BJ4903
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ4903, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 03‑08‑2009; (Kort geding)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0620
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0620
Uitspraak 03‑08‑2009
Inhoudsindicatie
Beëindigingsovereenkomst arbeidsrelatie waarbij was overeengekomen dat werknemer slechts proforma-verweer zou voeren. Vordering in kort geding tot nakoming daarvan door een bevel aan werknemer om op straffe van dwangsom een door werkgever goedgekeurd verweerschrift in te dienen is niet ontvankelijk omdat het de weg naar ook andere door de kantonrechter te beoordelen verweren afsnijdt.
Mr. J.H.W. Rullmann
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NUTRICIA CUIJK B.V., gevestigd te Cuijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. I.J.A.J. Hanssen te Boxmeer,
tegen
[werknemer], wonende te A.,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.E. Hattink te Cuijk.
Partijen zullen hierna Nutricia en [werknemer] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding
- —
de mondelinge behandeling
- —
de pleitnota van Nutricia
- —
de pleitnota van [werknemer]
- —
de eis in reconventie
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Nutricia is producent van poedervormige speciaalproducten op het gebied van babyvoeding, klinische voeding en dieetproducten.
2.2.
[werknemer], geboren op 12 februari 1959, is op 1 april 1992 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Nutricia, laatstelijk in de functie van [technische functie] tegen een salaris van € 2.449,95 bruto per maand, te vermeerderen met emolumenten.
2.3.
Aangenomen mag worden dat partijen op initiatief van Nutricia in overleg zijn getreden om tot beëindiging van het dienstverband met [werknemer] te komen. Bij brief van 18 september 2008 heeft [werknemer] aan Nutricia een voorstel gedaan ten aanzien van de beëindiging van zijn dienstverband. Bij brief van 10 oktober 2008 heeft Nutricia op het voorstel gereageerd en daarbij een tegenvoorstel gedaan. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft [werknemer] hierop weer een reactie gegeven.
2.4.
Vervolgens heeft Nutricia bij brief van 1 december 2008 aan [werknemer] laten weten dat zij kan instemmen met het voorstel van [werknemer], welke brief [werknemer] mede heeft ondertekend. In deze brief is — voor zover hier van belang — opgenomen:
2. U vindt voor 1 juli 2009 geen werk
In dat geval spreken partijen af dat in de maand juli 2009 een zogenaamde pro-forma ontbindingsprocedure zal worden gevoerd. Kort gezegd erop neerkomende dat Nutricia op neutrale gronden een ontbindingsverzoek zal indienen bij de ter zake bevoegde kantonrechter, waarbij verzocht zal worden de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 augustus 2009 onder toekenning aan u van een ontbindingsvergoeding van € 75.000,00. U zult op uw beurt en kosten een ter zake deskundige inschakelen die namens u een daarop afgestemd verweerschrift zal opstellen en indienen. Per 1 augustus 2009 zal verder een normale eind-afrekening worden gemaakt.
2.5.
Bij brief van 1 juli 2009 laat de advocaat van Nutricia aan [werknemer] weten dat Nutricia tot uitvoering van de tussen partijen gemaakt afspraken wenst over te gaan met het verzoek aan [werknemer] om uiterlijk maandag 6 juli 2009 de instemming met het concept pro forma ontbindingsverzoekschrift, alsmede een concept verweerschrift aan Nutricia te doen toekomen.
2.6.
Hieraan heeft [werknemer] tot op heden niet voldaan. [werknemer] heeft op dit moment geen ander dienstverband gevonden.
3. Het geschil in conventie
3.1.
Nutricia vordert, zakelijk weergegeven, om [werknemer] te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen op 1 december 2008 gesloten beëindigingsovereenkomst, door op een door Nutricia in te dienen verzoek ex artikel 7:685 BW een neutraal, door de advocaat van Nutricia goedgekeurd verweerschrift in te dienen, onder gelijktijdige mededeling aan de kantonrechter dat geen behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling, omdat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder aan het dienstverband een einde komt.
3.2.
Nutricia legt daaraan ten grondslag dat tussen partijen sprake is van een beëindigingsovereenkomst, die door [werknemer] nagekomen dient te worden. Daarbij stelt Nutricia zich op het standpunt, onder verwijzing naar een drietal uitspraken en een artikel met de titel ‘Het afdwingen van een pro forma’, uit Arbeidsrecht 2005, 12, van de hand van mr. S.H. Boom, dat nakoming van een afspraak een pro forma ontbindingsprocedure te voeren, in rechte kan worden afgedwongen.
3.3.
[werknemer] voert verweer stellende dat de door Nutricia gevraagde voorzieningen in strijd zijn met het recht. Voorts is geen sprake van een perfecte en onvoorwaardelijke overeenkomst tussen partijen.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
[werknemer] vordert, zakelijk weergegeven, om Nutricia te veroordelen dot doorbetaling van zijn loon na 1 augustus 2009.
4.2.
[werknemer] legt daaraan ten grondslag dat Nutricia bij brief van 7 juli 2009 heeft laten weten dat zij in ieder geval per 1 augustus 2009 de salarisbetaling aan [werknemer] zal stopzetten. Nu evenwel per 1 augustus 2009 geen sprake zal zijn van een rechtgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [werknemer] recht en een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering.
4.3.
Nutricia voert verweer.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
De rechter gaat van de volgende uitgangspunten uit:
- a.
De beëindigingsovereenkomst is een vaststellingsovereenkomst. Tegenover de daarin door Nutricia aan [werknemer] toegezegde voordelen, onder meer een vergoeding van € 75.000 ook als [werknemer] eerder werk had gevonden, heeft deze zich verbonden in te stemmen met een pro forma ontbindingsverzoek.
- b.
Een dergelijke overeenkomst houdt een beperking in van de vrijheid die artikel 7:685 BW dwingendrechtelijk aan partijen geeft om de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband door de kantonrechter zelfstandig naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te doen vaststellen.
- c.
Omdat het resultaat van het oordeel van de kantonrechter over de hoogte van de beëindigingsvergoeding onzeker is, is de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst een geldige vaststellingsovereenkomst. Dit voorlopig oordeel berust op de regel die in het huidige recht is neergelegd in artikel 7:902 BW, maar ook voordien reeds werd aanvaard en die inhoudt dat een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is, als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Aan de voormelde regel ligt de gedachte ten grondslag dat, ook indien de onzekerheid of het geschil is terug te voeren op onzekerheid omtrent de uitleg van een regel van dwingend recht of omtrent het resultaat waartoe een door een zodanige regel beheerste verhouding van partijen in het gegeven geval leidt (bijv. HR 5 april 1991, NJ 1992, 244, en 14 februari 1992, NJ 1992, 245), behoefte bestaat aan de mogelijkheid van een vaststellingsovereenkomst, waardoor een eventuele procedure tussen partijen kan worden voorkomen en waarbij — zolang men op vermogensrechtelijk gebied blijft — op de koop toe moet worden genomen dat, indien naderhand duidelijkheid omtrent die uitleg of dat resultaat wordt verkregen, aldus een geldige overeenkomst bestaat, die niettemin, naar resultaat, met dit dwingende recht strijdt (HR 21 april 1995, NJ 1997, 570).
- d.
Wanneer in de ontbindingsprocedure wordt gewezen op het bestaan van een contractuele beëindigingsregeling, moet de kantonrechter deze regeling in zijn overwegingen over de ontbindingsvergoeding betrekken. Daarbij moet de rechter er van uitgaan dat de regeling wordt nagekomen (HR, 10 december 2004, NJ 2006/214). In de onderhavige zaak betoogt Nutricia dat buiten hetgeen in de beëindigingsovereenkomst ten voordele van de werknemer is overeengekomen, voor een ontbindingsvergoeding geen plaats is.
Daarbij wordt er van uitgegaan dat Nutricia de overeengekomen beëindigingsvergoeding van € 75.000,00 na 1 augustus 2009, wanneer die in eigen stellingen opeisbaar verschuldigd is, zonder mankeren en ondanks de opstelling van [werknemer] zal uitbetalen. Zou zij dat niet doen, dan kan dat voor [werknemer] reden zijn om op zelfs verdedigbare gronden op dat bedrag als ontslagvergoeding aanspraak te maken.
5.2.
De vordering van Nutricia strekt er toe dit resultaat veilig te stellen. Maar Nutricia gaat er daarbij aan voorbij dat toewijzing van de vordering tot gevolg zou hebben dat andere verweren door [werknemer] ook niet meer gevoerd zouden mogen worden. In algemene zin kan daarbij onder meer gedacht worden aan: een beroep op wilsgebreken met betrekking tot de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst, het opwerpen van de vraag of geen misleiding van het UWV heeft plaatsgevonden en het opwerpen van de vraag of met de afwijking van dwingend recht niet ook de grens van de openbare orde wordt overschreden. Dat moge in de onderhavige casus allemaal niet erg voor de hand liggen, maar het oordeel daarover is aan de kantonrechter opgedragen en voorbehouden en mogelijk debat daarover dient niet voor de voorzieningenrechter te worden gevoerd met als mogelijk resultaat dat [werknemer] verweren die hij ondanks het bestaan van de beëindigingsovereenkomst nog zou kunnen voeren, praktisch gesproken wegens het verbeuren van dwangsommen niet meer kan voeren.
5.3.
Nutricia dient haar verzoek bij de kantonrechter in te dienen; zij kan daarbij verwijzen naar de beëindigingsovereenkomst en het door haar nagekomen zijn daarvan. Het is daarna aan [werknemer] om er voor te kiezen om die overeenkomst niet na te komen door wel en in strijd daarmee inhoudelijk verweer te voeren en daarmee ook het risico van de rechtsgevolgen van wanprestatie over zich af te roepen. Maar het is niet aan de kortgeding-rechter om hem in zijn processuele vrijheden beperkingen op te leggen.
5.4.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van Nutricia moeten worden afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
6. De beoordeling in reconventie
6.1.
De vordering in reconventie strekt tot betaling van een geldsom (loon). Een dergelijke vordering kan in kort geding slechts worden toegewezen als het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is, er geen onacceptabel restitutierisico bestaat en er voldoende spoedeisend belang bij toewijzing bestaat.
6.2.
Het in in conventie uitgesproken voorlopig oordeel dat de beëindigingsovereenkomst geldig is, leidt reeds tot afwijzing van [werknemers] loonvordering. Bovendien ontbreekt bij hem een spoedeisend belang als Nutricia de overeenkomst die zij stelt, nakomt door € 75.000,00 te betalen.
[werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt Nutricia in de proceskosten, aan de zijde van [werknemer] tot op heden begroot op € 1.078,00, waarvan € 816,00 salaris advocaat en € 262,00 verschotten,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
wijst de vorderingen af,
7.5.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, aan de zijde van Nutricia tot op heden begroot op € 200,00 salaris,
7.6.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2009.