Zie D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe, De Wet Wapens en Munitie, een strafrechterlijk commentaar, Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 80–96 en de daar genoemde jurisprudentie. Zie voorts wat betreft de tweede voorwaarde HR 26 januari 1999, NJ 1999, 537,m.nt. T.M. Schalken en HR 2 februari 2010, LJN BK6138, NJ 2010, 86.
HR, 23-11-2010, nr. 08/05038
ECLI:NL:HR:2010:BN7725, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-11-2010
- Zaaknummer
08/05038
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BN7725
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Wapens en munitie
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN7725, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN7725
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5027, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:PHR:2010:BN7725, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN7725
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Medeplegen van voorhanden hebben van een vuurwapen. Gegronde bewijsklacht. Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat voldaan is aan het vereiste van een - op het voorhanden hebben van die voorwerpen gerichte - bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en mededader.
23 november 2010
Strafkamer
nr. 08/05038
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 21 november 2008, nummer 21/004421-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie heeft medegepleegd, zoals onder 2 is bewezenverklaard.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van februari 2006 tot en met 25 maart 2006 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool, zijnde een tot een scherp vuurwapen omgebouwd (oorspronkelijk) alarmpistool, merk BBM en de daarbij behorende munitie van categorie III, te weten patronen van het kaliber 6.35 mm (merk Browning), voorhanden heeft gehad."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"[Verdachte] verklaarde dat verdachte [betrokkene 1] haar onderweg naar huis in zijn auto had verteld dat hij het bij een dodelijke schietpartij gebruikte vuurwapen had afgegeven bij zijn tante. Op aanwijzing van [verdachte] kwamen wij op de [a-straat] te Amersfoort. Daar gaf zij aan dat het ging om perceel [1].
Naar aanleiding van bovenstaande is er een zoeking gelast in perceel [a-straat 1] te Amersfoort. Daar werd het vuurwapen ook aangetroffen."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 26 maart 2006 was ik aanwezig in de woning [a-straat 1] te Amersfoort. Door [verbalisant 3], brigadier van politie, was de uitlevering van een vuurwapen gevorderd. Ik zag in een doos een klein model zwart vuistvuurwapen liggen. Bij controle van de houder zag ik dat er vier patronen in zaten.
Het betrof een klein zwart vuistvuurwapen. Ik zag dat er in de linkerkant van de slede stond: BBM mod - 315 auto, made in Italy. Ik zag dat er vier patronen in de houder van het wapen zaten. Ik nummerde de patronen I t/m IV beginnend met de patroon die zich bovenaan in de houder bevond.
Patroon I, III en IV waren uiterlijk gelijk, geelkoperkleurige huls met een roodkoperen kogelmantel. In deze hulzen stond in de hulsbodem geslagen: 6.35 HP.
Patroon III was van een afwijkend model. De huls en de kogelmantel waren beide van geel koper. Ik zag dat de hulsbodem roodgekleurd was en dat er twee deuken in het slaghoedje zaten. Kennelijk was er al twee keer een slagpin op het hoedje terechtgekomen zonder dat de kogel werd afgevuurd. Op de hulsbodem stond ingeslagen: 6.35 P S&B."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het gebruikte vuurwapen betrof in oorsprong een alarm-pistool van het merk BBM, model 315 auto, oorspronkelijk kaliber 8 mm knal. Dit alarmpistool bleek te zijn omgebouwd tot een scherp vuurwapen, kaliber 6.35 mm.
Het betreffende pistool is een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie."
d. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige P.J.M. Pauw-Vugts, voor zover inhoudende als haar verklaring:
"Het pistool is een omgebouwd alarmpistool van het merk BBM, model 315 Auto is van oorsprong bestemd voor het semi-automatisch verschieten van alarmpatronen kaliber 8 mm. In de huidige toestand is het pistool geschikt gemaakt voor het verschieten van pistoolpatronen van het kaliber 6,35 mm Browning.
De patroonhouder komt qua uiterlijke kenmerken overeen met patroonhouders bestemd voor alarmpistolen van het merk BBM, model 315 Auto. In dergelijke patroonhouders passen qua maatvoering naast de alarmpatronen van het kaliber 8 mm ook scherpe patronen van het kaliber 6,35 mm Browning."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U vertelt mij dat er DNA-onderzoek is gedaan op het wapen waarmee [slachtoffer] zou zijn doodgeschoten en dat er op dit wapen een mengprofiel DNA is aangetroffen. Verder vertelt u mij dat dit mengprofiel een sterke aanwijzing geeft dat mijn DNA deel uitmaakt van dit mengprofiel. U vraagt mij hoe het kan dat mijn DNA op het wapen is aangetroffen. Ik wist dat mijn vriend dat wapen had en ik heb het wapen vastgehouden. Ik weet niet meer precies wanneer ik het wapen heb vastgehouden. Dit was ergens in januari of februari van dit jaar, dus 2006. Dit was in de auto van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] was daar bij. Ik ging die dag mijn haar vlechten en [betrokkene 1] was naar Rotterdam. [Betrokkene 1] heeft mij na het invlechten van mijn haar opgehaald. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij een wapen had gekocht. Hij liet mij dit wapen zien. Het was een klein zwart wapen. Op dezelfde dag dat ik het wapen heb vastgehouden, heb ik ook kogels bij het wapen gezien. Dit is de dag van aanschaf van het wapen door [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] liet mij de kogels zien. De kogels waren goudkleurig.
Ik was in de wijk Schothorst in Amersfoort. Ik stapte bij [betrokkene 1] in de auto en we reden naar industrieterrein de Isselt. [Betrokkene 1] vertelde mij toen een wapen te hebben. [Betrokkene 1] liet mij toen ook meteen het wapen zien.
Ik heb het wapen vastgehad om te kijken wat het nou was. Ik had het handvat van het wapen vast en de loop weer naar voren.
[Betrokkene 1] heeft de kogels er uit gehaald om te laten zien. Ik heb deze kogels niet vast gehad."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2008, voor zover inhoudende:
"Toen [betrokkene 1] een wapen had gekocht, heeft hij het mij 's avonds laten zien. Het magazijn zat er toen niet in. De patronen zaten in het magazijn. Ik heb alleen het pistool vastgehouden. Ik weet niet meer wanneer dit was. U houdt mij voor dat [betrokkene 1] in februari 2006 geld heeft gepind voor het pistool. [Betrokkene 1] heeft gezegd dat hij het pistool op de dag dat hij het mij liet zien in Rotterdam had gekocht."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"U vertelt mij dat op het wapen waarmee ik op [slachtoffer] heb geschoten een mengprofiel DNA is aangetroffen en dat er een sterke aanwijzing is dat dit DNA van [verdachte] is. Vraag: Kun je vertellen hoe het die avond nadat je terugkwam uit Rotterdam (hof: nadat [betrokkene 1] het wapen had aangeschaft) is gegaan?
Ik belde [verdachte] of ze al klaar was bij de kapper. Ik ben [verdachte] gaan halen. Voordat ik haar weg bracht zijn we wat rondgereden over een industrieterrein. We zijn daar gestopt en hebben wat gepraat. Vervolgens heb ik haar naar huis gebracht."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts nog het volgende overwogen:
"Verdachte heeft op 6 december 2006 tegenover de politie verklaard dat zij in januari of februari 2006 een door [betrokkene 1] gekocht wapen heeft vastgehouden. Zij heeft verklaard dat [betrokkene 1] haar met de auto ophaalde. Hij was die dag naar Rotterdam geweest en hij vertelde haar dat hij een wapen had gekocht. Hij liet haar het wapen zien toen zij bij hem in de auto zat en verdachte heeft dat wapen toen vastgehouden. [Betrokkene 1] heeft ook de kogels uit het wapen gehaald en die aan verdachte laten zien. Gelet op de verklaring van [betrokkene 1] gaat het hof ervan uit dat deze gebeurtenis in februari 2006 heeft plaatsgevonden.
Of verdachte het wapen vaker of langer in haar handen heeft gehad kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het hof is evenwel van oordeel dat verdachte zich bewust is geweest van het wapen en ook gedurende zekere, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen en munitie heeft gehad. Op grond hiervan is er sprake geweest van het voorhanden hebben van het wapen en munitie door verdachte als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie."
2.3. Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat [betrokkene 1] het in de bewezenverklaring bedoelde vuurwapen en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad. Uit de omstandigheid dat de verdachte dat vuurwapen korte tijd heeft vastgehouden toen [betrokkene 1] haar dat wapen en de munitie in de auto liet zien - in welk verband het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte gedurende enige, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen en de munitie heeft gehad - kan echter niet zonder meer volgen dat zij "tezamen en in vereniging met een ander" het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Ook anderszins kan uit de bewijsvoering niet worden afgeleid dat voldaan is aan het vereiste van een - op het voorhanden hebben van die voorwerpen gerichte - bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de mededader. De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde waaronder begrepen de strafoplegging voor dat feit;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 23 november 2010.
Conclusie 14‑09‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft bevestigd de bij vonnis van de Rechtbank te Utrecht gegeven vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair en 1 uiterst subsidiair, het vonnis vernietigd ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, en verdachte wegens 2. ‘Medeplegen van: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de straf voor de niet aan het oordeel van het Hof onderworpen bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het ten laste van verdachte onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.
Het Hof heeft ten laste van verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘zij in de periode van februari 2006 tot en met 25 maart 2006 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool, zijnde een tot een scherp vuurwapen omgebouwd (oorspronkelijk) alarmpistool, merk BBM en de daarbij behorende munitie van categorie III, te weten patronen van het kaliber 6.35 mm (merk Browning), voorhanden heeft gehad.’
5.
Deze bewezenverklaring berust, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘5.
Het als bijlage bij het proces-verbaal van 24 december 2006, opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie, district Eemland-Zuid, PL0940/06-098352 M, gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 5], beiden brigadier van politie Utrecht, team grootschalig onderzoek, opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2006 (dossierpagina 2682–2685) voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
U vertelt mij dat er DNA-onderzoek is gedaan op het wapen waarmee [slachtoffer] zou zijn doodgeschoten en dat er op dit wapen een mengprofiel DNA is aangetroffen. Verder vertelt u mij dat dit mengprofiel een sterke aanwijzing geeft dat mijn DNA deelt uitmaakt van dit mengprofiel. U vraagt mij hoe het kan dat mijn DNA op het wapen is aangetroffen. Ik wist dat mijn vriend dat wapen had en ik heb het wapen vastgehouden. Ik weet niet meer precies wanneer ik het wapen heb vastgehouden. Dit was ergens in januari of februari van dit jaar, dus 2006. Dit was in de auto van [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] was daar bij. Ik ging die dag mijn haar vlechten en [betrokkene 1] was naar Rotterdam. [Betrokkene 1] heeft mij na het invlechten van mijn haar opgehaald. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij een wapen had gekocht. Hij liet mij dit wapen zien. Het was een klein zwart wapen. Op dezelfde dag dat ik het wapen heb vastgehouden, heb ik ook kogels bij het wapen gezien. Dit is de dag van aanschaf van het wapen door [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] liet mij de kogels zien. De kogels waren goudkleurig.
Ik was in de wijk Schothorst in Amersfoort. Ik stapte bij [betrokkene 1] in de auto en we reden naar industrieterrein de Isselt. [Betrokkene 1] vertelde mij toen een wapen te hebben. [Betrokkene 1] liet mij toen ook meteen het wapen zien. Ik heb het wapen vastgehad om te kijken wat het nou was. Ik had het handvat van het wapen vast en de loop weer naar voren. [Betrokkene 1] heeft de kogels er uit gehaald om te laten zien. Ik heb deze kogels niet vast gehad.
- 6.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 21 mei 2008, voorzover inhoudende:
Toen [betrokkene 1] een wapen had gekocht, heeft hij het mij 's avonds laten zien. Het magazijn zat er toen niet in. De patronen zaten in het magazijn. Ik heb alleen het pistool vastgehouden. Ik weet niet meer wanneer dit was. U houdt mij voor dat [betrokkene 1] in februari 2006 geld heeft gepind voor het pistool. [Betrokkene 1] heeft gezegd dat hij het pistool op de dag dat hij het mij liet zien in Rotterdam had gekocht.
- 7.
Het als bijlage bij het proces-verbaal van 24 december 2006, opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie, district Eemland-Zuid, PL0940/06-098352 M, gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 5], beiden brigadier van politie Utrecht, team grootschalig onderzoek, opgemaakte proces-verbaal van 7 december 2006 (dossierpagina 2706) voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
U vertelt mij dat op het wapen waarmee ik op [slachtoffer] heb geschoten een mengprofiel DNA is aangetroffen en dat er een sterke aanwijzing is dat dit DNA van [verdachte] is. Vraag: Kun je vertellen hoe het die avond nadat je terugkwam uit Rotterdam (hof: nadat [betrokkene 1] het wapen had aangeschaft) is gegaan?
Ik belde [verdachte] of ze al klaar was bij de kapper. Ik ben [verdachte] gaan halen. Voordat ik haar weg bracht zijn we wat rondgereden over een industrieterrein. We zijn daar gestopt en hebben wat gepraat. Vervolgens heb ik haar naar huis gebracht.’
6.
Voorts houdt het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het kopje ‘Bewezenverklaring met betrekking tot feit 2’ in:
‘Verdachte heeft op 6 december 2006 tegenover de politie verklaard dat zij in januari of februari 2006 een door [betrokkene 1] gekocht wapen heeft vastgehouden. Zij heeft verklaard dat [betrokkene 1] haar met de auto ophaalde. Hij was die dag naar Rotterdam geweest en hij vertelde haar dat hij een wapen had gekocht. Hij liet haar het wapen zien toen zij bij hem in de auto zat en verdachte heeft dat wapen toen vastgehouden. [Betrokkene 1] heeft ook de kogels uit het wapen gehaald en die aan verdachte laten zien. Gelet op de verklaring van [betrokkene 1] gaat het hof ervan uit dat deze gebeurtenis in februari 2006 heeft plaatsgevonden.
Of verdachte het wapen vaker of langer in haar handen heeft gehad kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het hof is evenwel van oordeel dat verdachte zich bewust is geweest van het wapen en ook gedurende zekere, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen en munitie heeft gehad. Op grond hiervan is er sprake geweest van het voorhanden hebben van het wapen en munitie door verdachte als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.’
7.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende vooropgesteld te worden.
8.
Het Hof heeft tenlastelegging en bewezenverklaring aldus verstaan dat daarin het begrip voorhanden hebben is gebezigd in dezelfde betekenis waarin het voorkomt in art. 26 WWM.
9.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte) en een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie, een zekere macht van de verdachte over het wapen of de munitie vereist.1.
10.
Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging vastgesteld dat verdachte het door haar vriend [betrokkene 1] gekochte wapen, terwijl zij met hem in zijn auto zat, gedurende korte tijd heeft vastgehouden en voorts dat [betrokkene 1] de kogels uit het wapen heeft gehaald en deze aan verdachte heeft laten zien. Het Hof leidt hieruit af dat verdachte zich bewust is geweest van het wapen en ook gedurende zekere, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen en die munitie heeft gehad. Op grond van voornoemde omstandigheden is het Hof van oordeel dat verdachte een wapen en munitie voorhanden heeft gehad, als bedoeld in art. 26, eerste lid, WWM.
11.
Het enkele uit handen van de eigenaar in handen krijgen en kortstondig, onder toezicht van de eigenaar in handen houden van een wapen brengt mijns inziens niet mee, dat van voorhanden hebben als bedoeld in art. 26 WWM kan worden gesproken. Uit louter het even mogen vasthouden van het wapen in de door de eigenaar van het wapen bestuurde auto valt niet af te leiden dat verdachte enige macht van betekenis over het wapen had. In de omstandigheden van het geval kon zij het niet weggooien, verstoppen, meenemen, verkopen of iets dergelijks. Het oordeel van het Hof geeft dus blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘voorhanden hebben ’als bedoeld in art. 26 WWM dan wel is onvoldoende gemotiveerd.
12.
Het voorgaande geldt a fortiori voor de munitie die de verdachte alleen is getoond maar die zij niet in handen heeft gehad.
13.
Voort wat betreft het bewezenverklaarde medeplegen diene het volgende op. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de vriend van verdachte, nadat hij in Rotterdam het bewuste wapen had gekocht, verdachte met zijn auto heeft opgehaald en met haar naar een industrieterrein is gereden, hij haar heeft verteld dat hij een wapen had gekocht, hij het wapen en de munitie aan verdachte heeft laten zien en verdachte het wapen heeft laten vasthouden. In het licht van deze omstandigheden geeft 's Hofs oordeel dat verdachte ter zake van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie zo bewust en nauw met haar vriend heeft samengewerkt dat sprake is van het tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III en de daarbij behorende munitie van categorie III voorhanden hebben, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in het bijzonder van het begrip medeplegen, dan wel is het oordeel van het Hof ook te dien aanzien onvoldoende gemotiveerd.2. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt immers niet in te zien hoe uit het enkel uit handen van de eigenaar van het wapen even vasthouden van dat wapen en die munitie kan worden afgeleid dat verdachte met het oog op dat voorhanden hebben van dat wapen en die munitie bewust en nauw met de eigenaar van het wapen en de munitie heeft samengewerkt.
14.
Ter zijde merk ik nog op dat het Hof in het kader van zijn motivering met betrekking tot de vrijspraak voor feit 1 — welke vrijspraak niet aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen — heeft overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat het wapen mede is aangeschaft door verdachte, dan wel dat zij daarvan vooraf op de hoogte was of daar financieel aan heeft bijgedragen.
15.
Het middel slaagt.
16.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging, en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2010
Zie voor een geval waarin het bewijs van het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen wel geleverd werd geacht HR 7 juli 2009, LJN BI3888, NJ 2009, 389,m. nt. M.J. Borgers. In het daar berechte geval lag het wapen voor de stoel van de bestuurder maar zei niet alleen de bestuurder maar ook de bijrijder (de verdachte) aan de politie niet te weten van wie de auto was, waarin zij hadden gereden, en liepen zij weg.