Hof Amsterdam, 21-11-2008, nr. 21-004421-07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5027, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-11-2008
- Zaaknummer
21-004421-07
- LJN
BG5027
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG5027, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑11‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BN7725, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 21‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Op 21 november 2008 is verdachte ook in hoger beroep vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer dat op zaterdagmiddag 25 maart 2006 te midden van het winkelende publiek door haar toenmalige vriend met een pistool van het leven is beroofd. Wel acht het hof bewezen dat zij op enig moment het vuurwapen waarmee later het dodelijke schot is gelost, voorhanden heeft gehad.
Partij(en)
Parketnummer: 21-004421-07
Uitspraak d.d.: 21 november 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 23 oktober 2007 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 mei 2008, 14 augustus 2008, 5 september 2008, 23 oktober 2008 en 7 november 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het openbaar ministerie heeft het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de feiten 3, 4, 5, 6 en 7 ingetrokken. Het hoger beroep is derhalve beperkt tot de feiten 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair en 1 uiterst subsidiair en 2. Voorts zal het hof ingevolge artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, straf dienen te bepalen voor de feiten die niet meer aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
primair:
zij op of omstreeks 25 maart 2006 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement
[plaatsnaam], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachte rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en / of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, meerdere, althans een, kogel(s) op/in het lichaam van die [A] afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan die [A] is overleden;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 25 maart 2006 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement
[plaatsnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, meerdere, althans een, kogel(s) op/in het lichaam van die [A] afgevuurd/ geschoten, tengevolge waarvan die [A] is overleden;
Meer subsidiair:
[B] op of omstreeks 25 maart 2006 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk en met voorbedachte rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft /hebben voornoemde [B] en / of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, meerdere, althans een, kogel(s) op/in het lichaam van die [A] afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan die [A] is overleden,
welk bovenomschreven misdrijf, zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in
of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met 25 maart 2006 te
[plaatsnaam] en / of elders in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door
- -
aan/voor die [B] en/of diens mededader(s) dat pistool, althans dat vuurwapen te verschaffen / beschikbaar te stellen, en/ of te bewaren en/of
- -
die [B] (meermalen) te vragen die [A] "af te maken" / "dood
te maken", in elk geval (herhaaldelijk) tegen die [B] te zeggen dat "die [A] dood moest", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Meest subsidiair:
[B] op of omstreeks 25 maart 2006 te [plaastnaam], althans in het
Arrondissement [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade
[A] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben voornoemde [B] en/of diens mededader(s) met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen,
meerdere, althans een, kogel(s) op/in het lichaam van die [A] afgevuurd/geschoten,
tengevolge waarvan die [A] is overleden,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, zij, verdachte, op een of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met
- 25.
maart 2006 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, zij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met 25 maart 2006 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft zij / is zij, verdachte
- -
voornoemd pistool, althans dat vuurwapen, aan/voor die [B] en/of diens mededader(s) verschaft en/of bewaard en/of (vervolgens) beschikbaar gesteld
en /of
terwijl zij, verdachte, wist dat die [B] het (vaste) voornemen had die [A] van het leven te beroven (en daartoe over een vuurwapen beschikte / kon beschikken)
- -
nagelaten handelingen te verrichten ten einde (de uitvoering van) dat voornemen van die [B] te belemmeren / verhinderen, en/of
- -
niet gemeld aan die [A] en/of de politie en/of aan haar (oud) leraar/decent, [C], en/of aan enig andere daartoe aangewezen / voor de handliggende (vertrouwens)perso(o)n(en) / instantie (welke invloed zou(den) kunnen hebben /uitoefenen op die [B]
dat die [B] in het bezit was van een vuurwapen en/of op enig moment een (nieuwe) (gewelddadige) confrontatie met die [A] zou opzoeken / zou aangaan, in elk geval niet uit de weg zou gaan, en/of dat die [B] voornemens was / bereid zou zijn die [A] (daarbij) met dat / een vuurwapen te doden / iets aan te doen, en/of
- -
zich (ondanks haar wetenschap) niet gedistantieerd van die [B] en/of hem niet van (de uitvoering van) zijn voorgenomen da(a)d(en) weerhouden, en/of
- -
nagelaten die [B] af te houden van de (de uitvoering van) diens voornemen;
Uiterst subsidiair:
[B] op of omstreeks 25 maart 2006 te [plaatsnaam], althans in het
Arrondissement [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade
[A] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben voornoemde [B] en/of diens mededader(s) met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen,
meerdere, althans een, kogel(s) op/in het lichaam van die [A]
afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan die [A] is overleden,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, zij, verdachte, op een of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met
- 25.
maart 2006 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest
en/of
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf, zij, verdachte op een of
meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met
- 25.
maart 2006 te [plaatsnaam] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft / is zij, verdachte,
- -
voornoemd pistool, althans dat vuurwapen, aan/voor die [B] en/of diens
mededader(s) verschaft en/of bewaard en/of (vervolgens) beschikbaar gesteld
2.
zij in of omstreeks de periode van 4 september 2005 tot en met 25 maart 2006,
te [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten
een pistool, zijnde een tot een scherp vuurwapen omgebouwd (oorspronkelijk)
alarmpistool, merk BBM, in elk geval een vuurwapen van categorie III, en/of
(de daarbij behorende) munitie van categorie III, te weten een of meer
patro(o)n(en) van het kaliber 6.35 mm (merk Browning), voorhanden heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De vrijspraak ten aanzien van feit 1
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter, voor zover het vonnis waarvan beroep ten aanzien van feit 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair en 1 uiterst subsidiair, aan het oordeel van het hof is onderworpen, op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist tot vrijspraak van het onder 1 - in alle varianten - tenlastegelegde. Daarom zal dat vonnis in zoverre met overneming van die gronden worden bevestigd.
In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
Op 25 maart 2006 heeft een schietpartij met dodelijke afloop plaatsgevonden in [plaatsnaam]. Het slachtoffer [A] is dodelijk getroffen door een kogel afkomstig uit het pistool van [B], de toenmalige vriend van verdachte. Verdachte is niet bij dit schietincident aanwezig geweest zodat verdachte niet op grond van het verrichten van een uitvoeringshandeling kan worden aangemerkt als medepleger.
Niettemin zou verdachte als medepleger kunnen worden beschouwd van het tenlastegelegde 1 primair en 1 subsidiair indien sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen haar en [B]. Daarvoor is naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs voorhanden.
Door klasgenoten en een leraar van de school van verdachte is verklaard dat door verdachte enkele dagen voor 25 maart 2006 uitlatingen zijn gedaan en bewoordingen zijn gebruikt, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de dood van [A] wenste en dat zij tezamen met [B] het plan had opgevat [A] de eerstvolgende ontmoeting dood te schieten.
Het hof is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte die uitlatingen zoals hiervoor vermeld heeft gedaan. Zelfs indien daarvan zou moeten worden uitgegaan, kan daaruit naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de dood van [A] heeft gewild of heeft voorzien. Uit het dossier komt naar voren dat in de omgeving en subcultuur waar verdachte verkeerde het voor zowel verdachte als voor anderen niet ongebruikelijk was zich op een dergelijke agressieve wijze te uiten, zonder dat daar een letterlijke invulling aan werd gegeven. Ook de leraar en klasgenoten van verdachte hebben de gestelde uitlatingen van verdachte op dat moment kennelijk niet (zo) serieus genomen, alleen al omdat anders verwacht had mogen worden dat zij nadere actie hadden ondernomen.
Daarbij komt dat naar het oordeel van het hof er geen bewijs is dat de schietpartij op 25 maart 2006 gepland was door [B] en verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin.
Van een concrete betrokkenheid van verdachte bij de voorbereiding van de schietpartij, meer in het bijzonder ten aanzien van het ter beschikking stellen van het wapen, is evenmin gebleken. [B] heeft verklaard dat het wapen door hemzelf is gekocht, welke verklaring wordt ondersteund door het pinnen van geld door [B] op de dag van de gestelde aanschaf en door de verklaring van [B] omtrent de tocht naar [plaatsnaam] waar hij het wapen heeft aangeschaft. Dat het wapen (mede) is aangeschaft door verdachte, dan wel dat zij daarvan vooraf op de hoogte was of daar financieel aan heeft bijgedragen, is niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande kan evenmin bewezen worden verklaard dat de verdachte de moord of doodslag op [A] heeft uitgelokt, danwel dat zij daaraan in enige vorm medeplichtig is geweest.
Bewezenverklaring met betrekking tot feit 2
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen ten aanzien van feit 2 om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Op 25 maart 2006 zijn na de schietpartij een vuurwapen en munitie aangetroffen. Een kogel uit dit vuurwapen heeft – zo is uit later onderzoek gebleken – het slachtoffer dodelijk getroffen. Het vuurwapen, een pistool, is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan een onderzoek onderworpen. Uit het rapport van het NFI van 24 mei 2006 blijkt dat het gaat om een pistool van het merk BBM, model 315 Auto, dat van oorsprong bestemd is voor het semi-automatisch verschieten van alarmpatronen kaliber 8 mm. Het pistool is geschikt gemaakt voor het verschieten van pistoolpatronen van het kaliber 6,35 mm Browning.
In de patroonhouder van dat pistool werden vier pistoolpatronen van het kaliber 6,35 mm Browning aangetroffen.
Verdachte heeft op 6 december 2006 tegenover de politie verklaard dat zij in januari of februari 2006 een door [B] gekocht wapen heeft vastgehouden. Zij heeft verklaard dat [B] haar met de auto ophaalde. Hij was die dag naar [plaatsnaam] geweest en hij vertelde haar dat hij een wapen had gekocht. Hij liet haar het wapen zien toen zij bij hem in de auto zat en verdachte heeft dat wapen toen vastgehouden. [B] heeft ook de kogels uit het wapen gehaald en die aan verdachte laten zien. Gelet op de verklaring van [B] gaat het hof ervan uit dat deze gebeurtenis in februari 2006 heeft plaatsgevonden.
Of verdachte het wapen vaker of langer in haar handen heeft gehad kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het hof is evenwel van oordeel dat verdachte zich bewust is geweest van het wapen en ook gedurende zekere, zij het korte tijd, mede de beschikkingsmacht over dat wapen en munitie heeft gehad. Op grond hiervan is er sprake geweest van het voorhanden hebben van het wapen en munitie door verdachte als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zij in de de periode van februari 2006 tot en met 25 maart 2006 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool, zijnde een tot een scherp vuurwapen omgebouwd (oorspronkelijk) alarmpistool, merk BBM en de daarbij behorende munitie van categorie III, te weten patronen van het kaliber 6.35 mm (merk Browning), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof dient te oordelen over de op te leggen straf voor het bewezenverklaarde feit 2 en tevens dient het hof de hoogte van de straf te bepalen voor de feiten 3, 4, 5, 6 en 7 die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De officier van justitie heeft voor de feiten 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en TBS met dwangverpleging geëist.
De rechtbank heeft in eerste aanleg terzake van de feiten 2, 3, 4, 5, 6 en 7 een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ten aanzien van de naleving van de bijzondere voorwaarden een proeftijd opgelegd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft de veroordeling gevorderd van het aan het aan het oordeel van het hof onderworpen feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorgesteld de gevangenisstraf voor de feiten 3 tot en met 7 te bepalen op 7 maanden waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft een forse matiging van de straf bepleit, in aanmerking genomen dat voor de feiten 3 tot en met 7 doorgaans een taakstraf wordt opgelegd. Voorts heeft de raadsman gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad (LJN: BB3999) waaruit volgt dat de rechtbank ten onrechte een proeftijd heeft vastgesteld van drie jaren, wat betreft de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Omtrent verdachte is een aantal rapporten uitgebracht. Dit betreft de volgende rapporten:
- -
een triplerapportage van 5 oktober 2006 van [deskundige a], psycholoog, en [deskundige b], psychiater;
- -
een rapportage van het Pieter Baan Centrum van 23 juli 2007 van [deskundige c], psycholoog, en [deskundige d], psychiater;
- -
een rapport van 21 september 2007 van [deskundige e], psychiater;
- -
een rapport van 24 september 2007 van [deskundige f], psycholoog.
Uit de rapporten komt als eenduidig beeld naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van misbruik van cannabis. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was sprake van deze problematiek. De deskundigen hebben in hun rapporten geen uitspraak gedaan over de doorwerking van de stoornissen in het onder 2 tenlastegelegde, aangezien dat feit door haar op dat moment nog werd ontkend. Ten aanzien van de onder 3 tot en met 7 tenlastegelegde feiten hebben de deskundigen [deskundige a], [deskundige b], [deskundige e] en [deskundige f] geconcludeerd dat die feiten haar in verminderde mate kunnen worden toegerekend. In de rapportage van het PBC is daarover geen uitspraak gedaan omdat de verdachte niet aan dat onderzoek heeft meegewerkt.
Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat anders te oordelen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid voor wat betreft het onder 2 tenlastelegde en door het hof bewezenverklaarde feit gelet op de geconstateerde stoornis. Het hof weegt bij de strafoplegging dan ook mee dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof stelt voorop dat de door de rechtbank opgelegde straf het hof ten aanzien van de duur juist voorkomt. Nu het hof alleen straf oplegt ten aanzien van feit 2 en voorts straf bepaalt ten aanzien van de feiten 3 tot en met 7, zal de straf in zijn geheel anders zijn geformuleerd, maar is (in zijn totaliteit) geen sprake van een hogere straf.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een voorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte een vuurwapen met de daarbij behorende munitie samen met haar toenmalige vriend voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie levert een onaanvaardbaar risico op voor het leven en de veiligheid van personen. Dat gevaar heeft zich korte tijd later verwezenlijkt, nu de klasgenoot van verdachte [A] dodelijk is getroffen door een kogel uit het bewuste vuurwapen. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding de voorwaardelijke gevangenisstraf te beperken in duur op de grond dat alleen sprake is van een OM-appel.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof voorts rekening gehouden met de leeftijd van verdachte, het feit dat zij niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld en de inhoud van de hiervoor vermelde omtrent verdachte uitgebrachte rapporten. Meer in het bijzonder is het hof van oordeel dat, nu de deskundigen [deskundige a], [deskundige b] en [deskundige e] hebben aangegeven dat de kans op recidive groot is, het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor haar stoornis. Het hof zal dan ook bepalen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering en dat zij zich onder ambulante behandeling dient te stellen. De verdachte heeft overigens zelf ook aangegeven dat zij behandeling nodig heeft en dat zij daarvoor gemotiveerd is. Met de raadsman is het hof van oordeel dat alleen een proeftijd voor de duur van twee jaren aan deze bijzondere voorwaarden kan worden verbonden.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 82.361,73. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard terzake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel onderworpen ten aanzien van feit 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 1 meest subsidiair en 1 uiterst subsidiair.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Ten aanzien van feit 2:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- -
dat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen;
- -
dat verdachte zich onder ambulante behandeling dient te stellen van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag en/of Altrecht en/of een andere soortgelijke behandelinstelling, zolang die instelling dat nodig acht,
met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Ten aanzien van de feiten 3, 4, 5, 6 en 7:
Bepaalt de aan veroordeelde opgelegde straf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten op een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- -
dat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen;
- -
dat verdachte zich onder ambulante behandeling dient te stellen van het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag en/of Altrecht en/of een andere soortgelijke behandelinstelling, zolang die instelling dat nodig acht,
met opdracht aan voornoemde reclasseringsinstelling verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr A.E. Harteveld en mr. E.H. Schulten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 21 november 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.