Wijzigingswet Wet op de jeugdzorg, enz. (gesloten jeugdzorg)
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2008
- Bronpublicatie:
20-12-2007, Stb. 2007, 578 (uitgifte: 28-12-2007, kamerstukken: 30644)
- Inwerkingtreding
01-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2007, Stb. 2007, 579 (uitgifte: 01-01-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Bijzonder strafrecht / Jeugdstrafrecht
De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
- A.
In artikel 1, onderdeel p, wordt ‘plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, alsmede plaatsing in een inrichting met toepassing van artikel 261 dan wel artikel 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek’ vervangen door: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, alsmede de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
- B.
In artikel 3a wordt ‘alsmede de artikelen 261 en 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek’ vervangen door: alsmede voor de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
- C.
In artikel 7, vierde lid, wordt ‘bedoeld in artikel 1, onder w,’ vervangen door: bedoeld in artikel 1, onder z.
- D.
Artikel 9, tweede lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
‘ten aanzien van wie met toepassing van artikel 261 of 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat zij in een inrichting worden geplaatst of’ vervalt.
- 2.
Na ‘is gegeven,’ wordt ingevoegd: personen ten aanzien van wie artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg toepassing heeft gevonden en die bij plaatsing de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
- E.
Artikel 10, eerste lid komt te luiden:
1
Behandelinrichtingen zijn bestemd voor de onderbrenging van personen aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, alsmede voor de tenuitvoerlegging van een machtiging in een geval als bedoeld in artikel 29k, tweede lid van de Wet op de jeugdzorg.
- Ea.
Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 17a
1
De directeur kan de tenuitvoerlegging van een machtiging als bedoeld in artikel 29b van de Wet op de jeugdzorg schorsen, als de tenuitvoerlegging niet langer nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. De schorsing kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tenuitvoerlegging nodig is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
2
Een besluit tot schorsing of intrekking wordt niet genomen dan nadat de directeur daaromtrent overleg heeft gepleegd met de betrokken stichting en de raad voor de kinderbescherming.
3
De directeur doet van een besluit tot schorsing of intrekking mededeling aan de stichting en de raad voor de kinderbescherming.
- F.
Indien artikel 78, onderdeel D, van de Wet op de jeugdzorg in werking treedt of is getreden, wordt artikel 11a als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid wordt ‘artikel 261 dan wel artikel 305, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek’ vervangen door ‘ artikel 29k, tweede lid van de Wet op de jeugdzorg’.
- 2.
Het derde lid vervalt.
- G.
In artikel 18, eerste lid, onderdeel a, vervalt: , en 11a, derde lid.
- H.
Artikel 27, tweede lid, eerste volzin komt te luiden:
De directeur neemt de beslissing tot tijdelijke plaatsing van de jeugdige die met een machtiging als bedoeld in artikel 29k, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg in een inrichting is geplaatst niet dan nadat hij daarvoor toestemming van de stichting heeft verkregen.
- I.
In artikel 29 vervalt ‘onder b of c,’.