NJ 2021/65
Vordering benadeelde partij. Onbegrijpelijk oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 onder b BW, nu niets is vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
HR 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1955, m.nt. S.D. Lindenbergh
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/01786
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Noot
S.D. Lindenbergh
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS255923:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1955, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:971, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑07‑2020
- Wetingang
Essentie
Vordering benadeelde partij. Het oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 onder b BW is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, nu het hof niets heeft vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
Samenvatting
HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2019/379, m.nt. Vellinga, en NJ 2019/162, m.nt. Lindenbergh, met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.