In verband met de leesbaarheid zijn de voetnoten uit het bestreden arrest niet opgenomen in deze conclusie.
HR, 08-01-2013, nr. 11/00081
ECLI:NL:PHR:2013:BX6742
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-01-2013
- Zaaknummer
11/00081
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BX6742
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BX6742, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BX6742
ECLI:NL:PHR:2013:BX6742, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BX6742
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑01‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2013/112 met annotatie van N. Keijzer
VA 2014/5
JIN 2013/34 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2013-0008
NbSr 2013/64
Uitspraak 08‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Schietincident in café [A] te Valkenburg. Voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte heeft gepoogd met een schot vier personen van het leven te beroven en heeft het bewezenverklaarde vervolgens gekwalificeerd als poging tot moord, meermalen gepleegd. Die beslissingen zijn echter, gelet op hetgeen het Hof in de bewijsvoering m.b.t. dat eerste schot heeft vastgesteld, niet zonder meer begrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
8 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/00081
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 december 2010, nummer 20/002354-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring en de kwalificatie door het Hof.
2.2.1.
Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 19 september 2009 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer andere personen van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd op café [A], in welk café, tijdens voornoemd afvuren van die kogels, voornoemde personen zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"[1] hij op 19 september 2009 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op café [A], in welk café, tijdens voornoemd afvuren van die kogel, voornoemde personen zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen met weglating van de voetnoten waarop deze steunt:
- "I.
Bewijsmotivering
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen (...), stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
(...)
2.
Op 19 september 2009 deed [betrokkene 1] aangifte van poging tot moord/doodslag, vernieling en mishandeling. Deze aangifte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Op 19 september 2009 omstreeks 01.30 uur kwamen twee mannen, genaamd [verdachte] en [betrokkene 4], café [A] binnen. [Verdachte] bestelde drie biertjes en hij moest die direct afrekenen. Dat accepteerde [verdachte] niet. [Verdachte] probeerde [betrokkene 1] een kopstoot te geven en raakte aangever in het gezicht. [Verdachte] ging naar buiten. [Betrokkene 4] kwam terug om [betrokkene 1] naar buiten te halen om hem met [verdachte] te laten praten. [Betrokkene 1] is naar de deuropening gelopen. Terwijl hij daar stond, probeerde [verdachte] hem met gebalde vuist te slaan. [Betrokkene 1] is naar binnen gegaan en [verdachte] en [betrokkene 4] zijn weggegaan.
Na 10 a 15 minuten kwamen [verdachte] en [betrokkene 4] terug. [betrokkene 4] sloeg -van buiten gezien- de ruit rechts van de deur in. [Betrokkene 4] en [verdachte] stonden op dat moment buiten voor de zaak. Toen zag [betrokkene 1] vlammen. [Verdachte] schoot 4 a 5 keer in de richting van het café naar binnen toe. Nadat dit was gebeurd, renden [verdachte] en [betrokkene 4] weg.
(...)
- 6.
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank Maastricht op 16 maart 2010 verklaard dat hij een conflict heeft gekregen met [betrokkene 1] in café [A]. Vervolgens heeft hij bij een jongen een honkbalknuppel en een vuurwapen gehaald. De knuppel heeft hij aan [betrokkene 4] (voornoemd) gegeven. Toen zijn ze teruggelopen naar het café. [Betrokkene 4] heeft met de knuppel ruiten ingeslagen. Verdachte stond twee meter bij [betrokkene 1], die aan de bar zat, vandaan. Ook de andere aanwezigen in het café stonden of zaten bij de bar. Verdachte heeft vijf keer geschoten. Hij was onder invloed van cocaïne en alcohol.
Op de zitting van het hof op 25 november 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij vóór 19 september 2009 nog nooit een vuurwapen in handen had gehad en derhalve niet eerder met een vuurwapen had geschoten. Ook had hij voordien nog nooit cocaïne gebruikt. Hij is tijdens het lossen van de schoten -gezien vanaf de voorzijde van het café- van de rechterkant naar de linkerkant van het café gelopen.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
10. Het inslaan van en het schieten op de ruiten
Vast staat dat verdachte in de ochtend van 19 september 2009 vijfmaal vanaf de buitenzijde van café [A] te Valkenburg met een vuurwapen heeft geschoten op de ruiten aan de voorzijde van het café. Medeverdachte [betrokkene 4] had even daarvoor met een ijzeren voorwerp een gat in twee van de desbetreffende ruiten geslagen.
Uit een proces-verbaal sporenonderzoek blijkt dat het onderste deel van de gevel (tot aan de bovenverdieping) van café [A] bestaat uit een houten raamwerk met daarin 6 glazen panelen. Één van deze panelen zit in de toegangsdeur. In het proces-verbaal zijn de glazen panelen, inclusief het paneel in de toegangsdeur, aangeduid met nummers. Van buitenaf gezien is de nummering van links naar rechts gezien 1 tot en met 6. Het paneel in de toegangsdeur betreft nummer 4.
Bij onderzoek aan de glaspanelen naar aanleiding van het schietincident werden vier, mogelijk 5, inschoten waargenomen en ingemeten. Gelet op het sporenbeeld van het gebroken glas zijn alle mogelijke inschoten van buitenaf ontstaan. Alle glazen panelen in de voorgevel bestaan uit zogenaamd dubbel glas. In de glazen panelen werden onder meer de volgende beschadigingen waargenomen:
(...)
- -
in het vijfde paneel werd in de buitenste ruit op de hoogte van 137 centimeter en 14,5 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit Behoudens dit gat was een groot deel van de ruit gebroken en zijn de gebroken ruitdelen grotendeels terecht gekomen op de grond van het café.
Uit bovenstaande bevindingen, bezien in samenhang met de verklaringen van verdachte, de getuige [getuige 1] en de getuige [getuige 2], leidt het hof de volgende gang van zaken af. Eerst heeft medeverdachte [betrokkene 4] met een ijzeren voorwerp een gat in het vijfde paneel en vervolgens in het vierde paneel geslagen. Daarna heeft verdachte achtereenvolgens één kogel op het vijfde paneel, één kogel op het vierde paneel, twee kogels op het derde paneel en tenslotte één kogel op het vijfde paneel afgevuurd. Alle vijf de kogels zijn daarbij door het dubbele glas geschoten.
11. De positie van de aanwezigen in het café
Het proces-verbaal sporenonderzoek houdt met betrekking tot de indeling van de binnenzijde van het pand van café [A] het volgende in. Gezien vanuit de toegangsdeur (het hof: het vierde paneel) bevindt zich aan de rechterzijde haaks op de gevel een halfronde toog. In het verlengde van deze toog bevindt zich halverwege de rechtergevel een tweede toog. Aan het einde van de rechtergevel bevindt zich een keuken die slechts vanaf de tweede toog te bereiken is. In het midden van het café staan drie pilaren in een rechte lijn. Aan de linkerzijde van het café bevindt zich, gezien vanuit de toegangsdeur, de meterkast. Direct naast de meterkast bevindt zich de geluidsinstallatie. Halverwege de linkergevel bevindt zich een trap die toegang geeft tot de toiletten.
Gebleken is dat op de benedenverdieping van het pand waarin café [A] is gevestigd vijf personen aanwezig zijn geweest ten tijde van (een deel van) het schietincident. Wat betreft de plaats in het café van deze personen op het moment dat de schoten werden gelost, blijkt uit het dossier het volgende.
- -
[Betrokkene 2] zat naar eigen zeggen aan de bar direct vooraan bij de deur op het moment dat de schoten werden gelost. Vervolgens heeft hij dekking gezocht achter de kleine pilaar voor in het café.
- -
[Betrokkene 1] zat tegenover [betrokkene 2] aan de andere zijde van de bar. Toen hij lichtflitsen zag en knallen hoorde heeft [betrokkene 1] dekking gezocht achter een koelkast achter het buffet. Deze koelkast bevindt zich rechts achter de voorste bar tegen de rechtergevel.
- -
[Betrokkene 5] stond achter de (voorste) bar bij de kassa toen hij de eerste schoten hoorde. De kassa is gecentreerd achter de bar.
- -
[Betrokkene 3] heeft verklaard dat zij zich alleen de laatste drie schoten kan herinneren en dat ze op dat moment bij de ingang van de keuken stond.
- -
[Betrokkene 6] stond achter de (voorste) bar toen ze het eerste glasgerinkel hoorde. Ze heeft ook schoten gehoord. Waar ze toen stond weet ze niet meer. Op een gegeven moment is ze van achter de bar naar de toiletten gelopen. Ze weet niet meer of dat tijdens of na het schieten was.
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat op het moment dat het eerste schot op het vijfde paneel werd afgevuurd in ieder geval [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich rechts van het midden van het café bevonden bij of in de buurt van de voorste bar. Voorts staat op basis van de van het interieur van het café gemaakte foto's 6 en 7, die ter zitting in hoger beroep aan de orde zijn geweest, vast dat de voorste bar zich in het verlengde van het vijfde paneel bevond, hetgeen wordt bevestigd door de getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat achter de ruit waarop door verdachte als eerste werd geschoten, de bar stond waar de eigenaar en het personeel stonden.
12. Onderzoek schietrichting verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij alle vijf de pistoolschoten in de richting van de aan de linkerzijde van het pand bevindende muziekinstallatie heeft geschoten.
Het NFI heeft onderzoek verricht naar de schietrichting van de door de verdachte afgevuurde projectielen/projectieldelen. Uit een rapport 15 maart 2010 van B. Jacobs, deskundige bij het NFI, volgt dat de kogels (AABC0132NL, AABC0136NL, AABC0140NL) en de kogelmantel (AABC0135NL) onder een hoek van tussen de 73 en 90 graden de ruiten van café [A] hebben geraakt. De eventuele meetfout is hierin meegenomen. De deskundige Jacobs heeft ten aanzien van deze onderzoeksresultaten ter zitting bij de rechtbank op 16 maart 2010 verklaard dat het alleen mogelijk is dat het schot door de meest linkse deur (kennelijk wordt gedoeld op het schot op paneel 2) gericht is geweest op de muziekinstallatie. De bevindingen van de deskundige bieden juist steun aan de verklaring van de getuige [getuige 1], die heeft gezien dat verdachte zijn pistool bij het lossen van het eerste en het tweede schot recht op de ruit had gericht. Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte in ieder geval de eerste twee schoten nagenoeg recht op de respectieve ruiten (panelen 4 en 5) heeft afgevuurd en dat het niet aannemelijk is dat deze schoten gericht zijn geweest op de muziekinstallatie.
(...)
14. Voorwaardelijk opzet
Het hof komt dan toe aan de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van één of meer van de in de tenlastelegging bedoelde personen. In dat kader dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of door de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van één of meer van deze personen is ontstaan.
Naar het oordeel van het hof dient dit in ieder geval te worden aangenomen wat betreft het schot dat verdachte heeft afgevuurd op paneel 5. Op foto 28 (die ter zitting in hoger beroep aan de orde is gesteld) is waar te nemen dat de door verdachte op paneel 5 afgevuurde kogel een gat heeft veroorzaakt op korte afstand van een zeer groot gat dat even daarvoor door [betrokkene 4] in dat paneel was geslagen.
De kans dat de afgevuurde kogel niet het glas had geraakt, maar door het reeds ontstane gat het café zou zijn ingegaan, acht het hof groot tot zeer groot. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat verdachte volgens zijn verklaring vóór 19 september 2009 nog nimmer een pistool in handen had gehad en dus een ongeoefend schutter was, alsmede de omstandigheden dat verdachte in een geagiteerde gemoedstoestand verkeerde en onder invloed was van alcohol en van cocaïne, welke drug verdachte naar zijn zeggen nooit eerder had gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze omstandigheden belemmerend kunnen werken op het waarnemings- en oriëntatievermogen en op de fijne motoriek. Aangenomen moet dan ook worden dat verdachte niet in staat was zo nauwkeurig te schieten dat hij (net) naast het grote gat in de ruit zou schieten dat eerder door het slaan van [betrokkene 4] is ontstaan.
In aanmerking genomen voorts dat uit hetgeen hiervoor is overwogen is gebleken dat:
- -
het eerste schot op een hoogte van 137 centimeter in het vijfde paneel is aangetroffen, hetgeen inhoudt dat de kogel vitale lichaamsdelen van de in het café aanwezige personen had kunnen treffen;
- -
verdachte dit schot nagenoeg recht op de ruit heeft afgevuurd;
- -
op het moment dat bedoeld schot werd afgevuurd zich in ieder geval vier personen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] in het schootsveld hebben bevonden;
- -
verdachte heeft verklaard te hebben gezien dat zich meerdere personen in de buurt van de bar bevonden;
- -
dodelijk letsel zeer reëel dient te worden geacht wanneer door het (grote) gat in het paneel het café was ingeschoten;
is het hof van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte één van genoemde vier personen dodelijk zou raken.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, komt het hof tot de slotsom dat (in ieder geval) het lossen van het eerste schot door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in zoverre het gaat om het voorwaardelijk opzet op de dood van de vier zojuist genoemde personen."
2.2.4.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Poging tot moord, meermalen gepleegd."
2.3.
De tenlastelegging houdt in, kort gezegd, dat de verdachte heeft gepoogd opzettelijk en met voorbedachten rade "[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer andere personen" van het leven te beroven. Het Hof heeft zich blijkens bewijsoverweging 14 de vraag gesteld of "door de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van één of meer van deze personen is ontstaan". Het heeft daarover uiteindelijk als "slotsom" vastgesteld "dat (in ieder geval) het lossen van het eerste schot door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard". In overeenstemming daarmee heeft het Hof bewezenverklaard dat de verdachte heeft gepoogd "[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen" van het leven te beroven, hetgeen het Hof vervolgens heeft gekwalificeerd als "poging tot moord, meermalen gepleegd". Die beslissingen zijn echter, gelet op hetgeen het Hof in de bewijsvoering met betrekking tot dat eerste schot heeft vastgesteld, niet zonder meer begrijpelijk.
Het middel dat daarop gerichte klachten bevat, slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos, Y. Buruma, N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 januari 2013.
Conclusie 08‑01‑2013
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/00081
Mr. Knigge
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 december 2010 verdachte wegens ""Poging tot moord, meermalen gepleegd en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Het Hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, zes middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het bestreden arrest.
- 4.1.
In het bestreden arrest is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
hij op 19 september 2009 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op café [A], in welk café, tijdens voornoemd afvuren van die kogel, voornoemde personen zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
hij op 19 september 2009 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen kogels afgevuurd op café [A], in welk café zich, tijdens voornoemd afvuren van die kogels, voornoemde persoon bevond.
- 4.2.
Aan deze bewezenverklaring heeft het Hof uitvoerige bewijsoverwegingen gewijd, die ik hier niet integraal zal weergeven. Aanleiding tot de schietpartij was een onenigheid die de verdachte, (bij)genaamd [verdachte] of [verdachte]) kreeg met de eigenaar van café [A] ([betrokkene 1]) over de betaling van drie door de verdachte bestelde biertjes. Verdachte, die in gezelschap was van [betrokkene 4], is toen op een gegeven moment met [betrokkene 4] weggegaan om korte tijd later, nu voorzien van een honkbalknuppel en een vuurwapen, met [betrokkene 4] bij het café terug te keren. Ik volsta voor een beschrijving van de gang van zaken met een weergave van punt I.3 van de bewijsoverwegingen van het Hof.1.
"Een bezoeker van het café [A], [getuige 1], is zowel getuige geweest van het conflict tussen [betrokkene 1] en [verdachte] in het café als van de gebeurtenissen nadien. Zijn verklaring luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
[Getuige 1] arriveerde op 18 september 2009 omstreeks 23.30 uur samen met zijn vriendin in café [A] te Valkenburg aan de Geul. Op een bepaald moment kwam een persoon het café binnen waarvan [getuige 1] hoorde dat hij [verdachte] heette. [Verdachte] was in het bijzijn van een man met lang haar. Daarna zag hij dat [verdachte] het café uitliep en hoorde hij dat [verdachte] riep dat de eigenaar naar buiten moest komen. Vervolgens zag [getuige 1] dat de eigenaar naar de toegangsdeur toeliep en dat, toen deze in de deuropening voor [verdachte] stond, [verdachte] meteen in zijn richting sloeg. Hij hoorde vervolgens dat [verdachte] luidkeels en op agressieve wijze tot driemaal toe riep: "[Betrokkene 1], dat is nog niet afgelopen, hier krijg je spijt van" of woorden van gelijke strekking. Daarna liepen [verdachte] en de man met het lange haar weg. Enige tijd later zag [getuige 1], staande aan de overzijde van de straat op een afstand van ongeveer 5 meter van het café, dat [verdachte] en de man met het lange haar aan kwamen lopen. De man met het lange haar had een ijzeren staaf in zijn handen en sloeg daarmee met kracht tegen een ruit aan de - gezien vanaf de voorzijde - rechterzijde van het café. De ruit brak daardoor en er ontstond een heel groot gat in deze ruit. [Verdachte] ging direct voor het café staan en riep: "Is dit wat je wil [betrokkene 1]" of woorden van gelijke strekking. De man met het lange haar liep vervolgens naar een ruit aan de linkerzijde en sloeg ook deze in met de ijzeren staaf. De ruit brak en er ontstond een groot gat. [Verdachte] ging voor het eerst ingeslagen raam staan. Hij had een pistool in zijn rechterhand. [Verdachte] had dit pistool met gestrekte hand vast en had zijn arm horizontaal met zijn schouder. [Verdachte] richtte het pistool recht vooruit het café in en hield het pistool daarbij op nog geen veertig centimeter voor het raam van het café. [Verdachte] haalde de trekker over en [getuige 1] hoorde een schot. Als gevolg van dit schot ontstond een klein gat in de ruit. Achter deze ruit stond de bar waar de eigenaar en het personeel stonden. Daarna ging [verdachte] recht voor de entreedeur staan. Hij richtte het pistool weer met gestrekte arm recht vooruit op de ruit van die deur en loste een schot. Daarna liep [verdachte] nog verder naar links en schoot met het pistool nog driemaal door een ruit van het café. Enkele seconden later renden [verdachte] en de man met het lange haar weg."
- 4.3.
Het belangrijkste bewijsprobleem waarmee het Hof zich zag geconfronteerd, was dat de ruiten waardoor de verdachte schoot van dubbelglas waren. De verdediging beriep zich op een rapport van het NFI, waarin werd geconcludeerd dat de kogels na het doorboren van de dubbele beglazing zodanig waren afgeremd, dat het niet aannemelijk is dat ze nog dodelijk letsel konden veroorzaken.2. Het Hof is kennelijk van de juistheid van die conclusie uitgegaan. Desondanks kwam het Hof tot een bewezenverklaring van poging tot moord. Daarbij baseerde het Hof zich onder meer op de volgende feitelijke vaststellingen met betrekking tot de kogelinslagen (zie bewijsoverweging 10).
"In de glazen panelen werden onder meer de volgende beschadigingen waargenomen:
- -
in het tweede paneel werd in de buitenste ruit op de hoogte van 168,5 centimeter en 25 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit;
- -
in het derde paneel werd in de buitenste ruit op de hoogte van 162 centimeter en 31 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit;
- -
in het derde paneel werd in de buitenste ruit op de hoogte van 162 centimeter en 63 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit;
- -
in het vierde paneel (in de toegangsdeur) werd in de buitenste ruit op de hoogte van 120 centimeter en 30 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit. Behoudens dit gat was een groot deel van de ruit gebroken en zijn de gebroken ruitdelen grotendeels terecht gekomen op de grond van het café.
- -
in het vijfde paneel werd in de buitenste ruit op de hoogte van 137 centimeter en 14,5 centimeter uit de linkerstijl een ringvormig gat aangetroffen. In het verlengde van dit gat bevond zich op nagenoeg gelijke hoogte een gat in de binnenste ruit Behoudens dit gat was een groot deel van de ruit gebroken en zijn de gebroken ruitdelen grotendeels terecht gekomen op de grond van het café.
Uit bovenstaande bevindingen, bezien in samenhang met de verklaringen van verdachte, de getuige [getuige 1] en de getuige [getuige 2], leidt het hof de volgende gang van zaken af. Eerst heeft medeverdachte [betrokkene 4] met een ijzeren voorwerp een gat in het vijfde paneel en vervolgens in het vierde paneel geslagen. Daarna heeft verdachte achtereenvolgens één kogel op het vijfde paneel, één kogel op het vierde paneel, twee kogels op het derde paneel en tenslotte één kogel op het vijfde paneel [bedoeld zal zijn: het tweede paneel; Kn] afgevuurd. Alle vijf de kogels zijn daarbij door het dubbele glas geschoten."
Met betrekking tot de positie van de aanwezigen in het café stelde het Hof onder meer het volgende vast (bewijsoverweging 11).
"Gebleken is dat op de benedenverdieping van het pand waarin café [A] is gevestigd vijf personen aanwezig zijn geweest ten tijde van (een deel van) het schietincident. Wat betreft de plaats in het café van deze personen op het moment dat de schoten werden gelost, blijkt uit het dossier het volgende.
- -
[Betrokkene 2] zat naar eigen zeggen aan de bar direct vooraan bij de deur op het moment dat de schoten werden gelost. Vervolgens heeft hij dekking gezocht achter de kleine pilaar voor in het café.
- -
[Betrokkene 1] zat tegenover [betrokkene 2] aan de andere zijde van de bar. Toen hij lichtflitsen zag en knallen hoorde heeft [betrokkene 1] dekking gezocht achter een koelkast achter het buffet. Deze koelkast bevindt zich rechts achter de voorste bar tegen de rechtergevel.
- -
[Betrokkene 5] stond achter de (voorste) bar bij de kassa toen hij de eerste schoten hoorde. De kassa is gecentreerd achter de bar.
- -
[Betrokkene 3] heeft verklaard dat zij zich alleen de laatste drie schoten kan herinneren en dat ze op dat moment bij de ingang van de keuken stond.
- -
[Betrokkene 6] stond achter de (voorste) bar toen ze het eerste glasgerinkel hoorde. Ze heeft ook schoten gehoord. Waar ze toen stond weet ze niet meer. Op een gegeven moment is ze van achter de bar naar de toiletten gelopen. Ze weet niet meer of dat tijdens of na het schieten was.
Uit het bovenstaande leidt het hof af dat op het moment dat het eerste schot op het vijfde paneel werd afgevuurd in ieder geval [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich rechts van het midden van het café bevonden bij of in de buurt van de voorste bar. Voorts staat op basis van de van het interieur van het café gemaakte foto's 6 en 7, die ter zitting in hoger beroep aan de orde zijn geweest, vast dat de voorste bar zich in het verlengde van het vijfde paneel bevond, hetgeen wordt bevestigd door de getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat achter de ruit waarop door verdachte als eerste werd geschoten, de bar stond waar de eigenaar en het personeel stonden."
- 4.4.
Het Hof achtte niet bewezen dat de verdachte "'vol' opzet" had gehad op het doden van de eigenaar van het café ([betrokkene 1]). Wel achtte het Hof voorwaardelijk opzet aanwezig ten aanzien van de vier personen die zich bij het eerste schot (dat door het vijfde paneel ging) in het schootsveld hadden bevonden. Daartoe overwoog het Hof het volgende (bewijsoverweging 14).
"Het hof komt dan toe aan de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van één of meer van de in de tenlastelegging bedoelde personen. In dat kader dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of door de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van één of meer van deze personen is ontstaan. Naar het oordeel van het hof dient dit in ieder geval te worden aangenomen wat betreft het schot dat verdachte heeft afgevuurd op paneel 5. Op foto 28 (die ter zitting in hoger beroep aan de orde is gesteld) is waar te nemen dat de door verdachte op paneel 5 afgevuurde kogel een gat heeft veroorzaakt op korte afstand van een zeer groot gat dat even daarvoor door [betrokkene 4] in dat paneel was geslagen. De kans dat de afgevuurde kogel niet het glas had geraakt, maar door het reeds ontstane gat het café zou zijn ingegaan, acht het hof groot tot zeer groot. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat verdachte volgens zijn verklaring vóór 19 september 2009 nog nimmer een pistool in handen had gehad en dus een ongeoefend schutter was, alsmede de omstandigheden dat verdachte in een geagiteerde gemoedstoestand verkeerde en onder invloed was van alcohol en van cocaïne, welke drug verdachte naar zijn zeggen nooit eerder had gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze omstandigheden belemmerend kunnen werken op het waarnemings- en oriëntatievermogen en op de fijne motoriek. Aangenomen moet dan ook worden dat verdachte niet in staat was zo nauwkeurig te schieten dat hij (net) naast het grote gat in de ruit zou schieten dat eerder door het slaan van [betrokkene 4] is ontstaan.
In aanmerking genomen voorts dat uit hetgeen hiervoor is overwogen is gebleken dat:
- -
het eerste schot op een hoogte van 137 centimeter in het vijfde paneel is aangetroffen, hetgeen inhoudt dat de kogel vitale lichaamsdelen van de in het café aanwezige personen had kunnen treffen;
- -
verdachte dit schot nagenoeg recht op de ruit heeft afgevuurd;
- -
op het moment dat bedoeld schot werd afgevuurd zich in ieder geval vier personen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] in het schootsveld hebben bevonden;
- -
verdachte heeft verklaard te hebben gezien dat zich meerdere personen in de buurt van de bar bevonden;
- -
dodelijk letsel zeer reëel dient te worden geacht wanneer door het (grote) gat in het paneel het café was ingeschoten;
is het hof van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte één van genoemde vier personen dodelijk zou raken.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, komt het hof tot de slotsom dat (in ieder geval) het lossen van het eerste schot door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in zoverre het gaat om het voorwaardelijk opzet op de dood van de vier zojuist genoemde personen."
5.
Het eerste middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring en de daarop gebaseerde kwalificatie - die erop zouden neerkomen dat de verdachte heeft getracht vier personen met één schot uit een vuurwapen dood te schieten - onbegrijpelijk is en/of blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
- 5.2.
Het middel berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. De bewezenverklaring houdt niet in dat er vier personen met één schot konden worden gedood, maar dat er vier personen waren die door het schot dodelijk konden worden getroffen. Vergelijk HR 6 september 2005, LJN AT2760, NJ 2006/50, waarin sprake was van één kogel afgevuurd op een raam van een appartement waarin zich op dat moment twee personen bevonden. Volgens de Hoge Raad (rov. 3.4) had het Hof geoordeeld dat "de verdachte zowel ten aanzien van S.A. als van B.A. heeft gehandeld met het voorwaardelijk opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel". De Hoge Raad casseerde vervolgens omdat dat oordeel ten aanzien van B.A. niet steunde op de gebezigde bewijsmiddelen, nu daaruit niet kon volgen dat die B.A. zich in de desbetreffende kamer bevond, zodat er objectief gezien geen sprake was geweest van een aanmerkelijke kans dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Mijns inziens kan uit een en ander worden afgeleid dat de Hoge Raad het door het Hof gekozen uitgangspunt - namelijk dat de ene kogel in beginsel een dubbele poging en dus meerdaadse samenloop opleverde - deelde.
- 5.3.
Enige twijfel is hier overigens wel mogelijk. In HR 20 november 2001, LJN AD5214 was sprake van een van opzij afgevuurde kogel op twee naast elkaar in een auto zittende personen. Volgens de Hoge Raad kon het oordeel van het Hof dat de verdachte had gepoogd twee personen van het leven te beroven door de beugel nu het van algemene bekendheid is dat een kogel die werd afgevuurd op twee (vanuit de schutter bezien) achter elkaar zittende personen eerst de ene persoon kan treffen en vervolgens de andere. Dat lijkt erop te wijzen dat voor het aannemen van een dubbele poging vereist is dat beide slachtoffers door het ene schot kunnen worden gedood. Ik denk echter dat de door de Hoge Raad gekozen benadering haar verklaring vindt in het feit dat ten aanzien van beide personen sprake lijkt te zijn geweest van opzet als bedoeling. De verdachte wilde beide inzittende dood schieten. Dat maakt het misschien anders. Maar voor voorwaardelijk opzet is voldoende dat ten aanzien van elk van de slachtoffers komt vast te staan dat er sprake was van een aanmerkelijke, door de verdachte aanvaarde, kans op een dodelijke afloop.
- 5.4.
Het middel faalt.
6.
Het tweede en het derde middel
- 6.1.
De middelen richten zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake was van de voor voorwaardelijk opzet vereiste aanmerkelijke kans, alsmede tegen het oordeel dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Deze middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
- 6.2.
In hoger beroep is namens verdachte aangevoerd dat er vanwege de dubbele ramen objectief gezien geen aanmerkelijke kans op dodelijke gevolgen was. Deze stelling ligt ook ten grondslag aan de middelen. De vraag die aldus rijst, is hoe de jurisprudentiële eis dat de kans op het dodelijk gevolg objectief gezien aanmerkelijk moet zijn geweest, zich verhoudt tot het leerstuk van de ondeugdelijke poging. Van een absoluut ondeugdelijk poging lijkt in casu niet te kunnen worden gesproken. Vergelijk HR 15 januari 1980, NJ 1980/245 waarin het met een schop slaan tegen een door middel van een lexanruit beveiligde etalage van een juwelierswinkel slechts een relatief ondeugdelijke poging opleverde. Moet de conclusie zijn dat deze jurisprudentie alleen nog van betekenis is als het gaat om opzet als bedoeling? Of geldt bij de vraag naar de aanmerkelijkheid van de kans ingeval van voorwaardelijk opzet iets soortgelijks als bij de vraag naar de deugdelijkheid van de poging, namelijk dat moet worden geabstraheerd van 'toevallige' omstandigheden (zoals in casu de aanwezigheid van dubbele beglazing)? Die vraag kan hier blijven rusten, aangezien het Hof niet voor de weg van de abstrahering heeft gekozen. Het Hof heeft (alleen) ten aanzien van de eerste kogel aangenomen dat objectief sprake was van een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop en wel omdat die kogel door het gat had kunnen vliegen dat kort tevoren door de medeverdachte [betrokkene 4] in de desbetreffende ruit was geslagen. De kans daarop achtte het Hof "groot tot zeer groot".
- 6.3.
Van het "creëren" van een aanmerkelijke kans is aldus, anders dan door de steller van de middelen wordt betoogd, geen sprake. Het gaat om een feitelijk oordeel dat in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst. In dat verband wijst de steller van het middel erop dat de verdachte het vuurwapen op nog geen veertig centimeter van het raam hield toen hij schoot. Zelfs voor een ongeoefende schutter zou de ruit (naar ik begrijp: ondanks het daarin afwezige grote gat) niet zijn te missen. Ik meen evenwel dat 's Hofs andersluidende en uitvoerig beargumenteerde oordeel niet onbegrijpelijk is, waarbij ik in het bijzonder in aanmerking neem dat het Hof heeft vastgesteld dat de kogel is ingeslagen "op korte afstand" van het daarin door [betrokkene 4] geslagen zeer grote gat. Ik merk daarbij op dat die feitelijke vaststelling in cassatie niet wordt bestreden.
- 6.4.
De middelen falen.
7.
Het vierde middel
- 7.1.
Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van voorbedachte raad.
- 7.2.
Het Hof heeft de bewezenverklaring op dit punt als volgt gemotiveerd (bewijsoverweging 15).
"Verdachte heeft in café [A] een conflict gehad met de eigenaar van het café. Daarna is verdachte naar elders vertrokken en heeft bij een kennis onder meer een geladen vuurwapen opgehaald. Vervolgens is verdachte teruggegaan naar [A] en heeft hij met korte tussenpozen op verschillende ruiten van het café geschoten, terwijl hij wist dat er zich in het café meerdere personen bevonden.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er voor verdachte voldoende gelegenheid is geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven en dat dit handelen derhalve met voorbedachte rade is geschied."
- 7.3.
Het middel gaat evenals het eerste middel uit van een onjuiste lezing van het bestreden arrest. De voorbedachte raad zoals bewezenverklaard betreft niet het met één schot doden van vier personen. Het Hof heeft als gezegd bewezenverklaard dat er vier personen waren die door het schot dodelijk konden worden getroffen en daarbij geoordeeld dat dit een aanmerkelijke kans was die door de verdachte bewust is aanvaard. Op dat aldus aanwezige voorwaardelijke opzet moet de door het Hof aangenomen voorbedachte raad worden betrokken. Het Hof heeft overwogen dat er voor verdachte voldoende gelegenheid is geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven en dat dit handelen derhalve met voorbedachte raad is geschied. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
- 7.4.
Het middel faalt.
8.
Het vijfde middel
- 8.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat verdachte [betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit oordeel zou getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk zijn en de bewezenverklaring in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
- 8.2.
Het Hof heeft met betrekking tot de bedoelde bedreiging het volgende overwogen (bewijsoverweging 16)
"Wat [betrokkene 3] betreft overweegt het hof het volgende. Onduidelijk is waar in het café zij zich precies bevond op het moment dat er werd geschoten, nu zij heeft verklaard zich maar drie schoten te herinneren. Het is aannemelijk dat dit de drie laatste schoten zijn geweest. Deze onduidelijkheid, gevoegd bij de marge van onzekerheid wat betreft het potentiële bereik van de laatste drie afgevuurde kogels, leidt ertoe dat het hof niet de overtuiging heeft verkregen dat ten aanzien van [betrokkene 3] een aanmerkelijke kans heeft bestaan te worden getroffen door één van de door verdachte afgevuurde kogels of door rondvliegend glas.
Om die reden acht het hof het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde wat [betrokkene 3] betreft niet bewezen, zodat verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Wel is er naar het oordeel van het hof ten aanzien van [betrokkene 3] sprake geweest van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door de confrontatie met het geluid van schoten in het café waarin zij zich bevond, kon bij haar immers een reële vrees ontstaan het leven te verliezen."
- 8.3.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof aldus eenzijdig de nadruk heeft gelegd op het aspect van de "reële vrees" aan de zijde van het slachtoffer, en daarmee voorbij is gegaan aan de vraag naar het opzet van de verdachte. Aangevoerd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de wil van verdachte erop was gericht om bij [betrokkene 3] de redelijke vrees te doen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en dat het zelfs de vraag is of verdachte zich ervan bewust was dat [betrokkene 3] op het moment van het schieten in het café aanwezig was.
- 8.4.
Erkend kan worden dat de Promisgewijze bewijsmotivering ten aanzien van de bewezenverklaarde bedreiging nogal kort door de bocht is. De zo juist weergegeven overweging van het Hof staat echter niet op zichzelf en dient te worden gelezen in samenhang met de gehele inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen waarop het Hof in het bestreden arrest een beroep doet. In de voorafgaande overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat verdachte met voorbedachte raad met korte tussenpozen op verschillende ruiten van het café heeft geschoten, terwijl hij wist dat er zich in het café meerdere personen bevonden. Daaruit heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedrag een bedreiging vormde voor de in het café aanwezige personen, en dat die bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij die personen (waaronder [betrokkene 3]) in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt of verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van [betrokkene 3] doet daar niet aan af. Voldoende is dat hij op de hoogte was van het feit dat er personen aanwezig waren in het café en dat hij de kans voor lief heeft genomen dat de aanwezige personen zich bedreigd zouden voelen.
- 8.5.
Het middel faalt.
9.
Het zesde middel
- 9.1.
Het middel klaagt over schending van het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, nu het langer dan zes maanden heeft geduurd voordat de stukken van het geding zijn ingezonden.
- 9.2.
Het middel is gegrond. De verdachte bevindt zich in verband met de zaak in voorlopige hechtenis, in welk geval de Hoge Raad de inzendingstermijn op zes maanden heeft bepaald (HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 rov. 3.17). Nadat verdachte op 9 december 2010 beroep in cassatie had ingesteld, zijn de stukken, blijkens een daarop geplaatst stempel, op 10 november 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.
- 9.3.
Ik merk ambtshalve op dat de redelijke termijn in cassatie ook zal worden overschreden doordat de zaak niet binnen 16 maanden zal zijn afgedaan na het instellen van cassatieberoep terwijl de verdachte, zoals opgemerkt, in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert. Een en ander dient tot strafvermindering te leiden.
- 9.4.
Het middel slaagt.
10.
De eerste vijf middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het zesde middel slaagt.
11.
Andere gronden dan die vermeld onder 9 waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf; tot vermindering van die gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2013
Zie rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, Onderzoek naar letselpotentie naar aanleiding van een schietincident in Valkenburg a/d Geul op 19 september 2009 van 26 mei 2010, p. 6.
Beroepschrift 09‑01‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], maar thans verblijvende te Sittard in de PI Limburg Zuid, locatie De Geerhorst, draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 9 december 2010, onder parketnummer 20-002354-10, waarbij verzoeker wegens ‘poging tot moord, meermalen gepleegd’ en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren:1.
Middel 1:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het bewijsoordeel — dat er in het kort gezegd op neerkomt dat verzoeker getracht heeft vier personen met één schot uit een vuurwapen dood te schieten — (en de daarop gebaseerde kwalificatie) is onbegrijpelijk en / of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De in de bewezenverklaring besloten liggende ‘meerdaadse samenloop’ vindt geen steun in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het feitelijk onmogelijk is om met één schot vier personen van het leven te beroven. Dit betekent in zijn optiek dat ook een poging daartoe voor niet-bestaanbaar moet worden gehouden. Toch heeft het hof dat bewezen verklaard.
De bewezenverklaring luidt als volgt:
‘dat hij op 19 september 2009 te Valkenburg, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op café [A], in welk café, tijdens voornoemd afvuren van die kogel, voornoemde personen zich bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
Deze bewezenverklaring werd gekwalificeerd als:
‘poging tot moord, meermalen gepleegd’.
Het afvuren van één schot op een café waarin zich (verspreid) een viertal personen bevindt, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet worden beschouwd als te zijn gericht op het (opzettelijk en met voorbedachten rade) doodschieten van alle vier personen. Het is in die situatie hooguit mogelijk om met één schot één persoon (dodelijk) te treffen. In dat geval had de bewezenverklaring bijvoorbeeld kunnen luiden: ‘dat hij (…) [betrokkene 1] of [betrokkene 2] of (…)’ getracht heeft van het leven te beroven. Door in de bewezenverklaring telkens het woordje ‘en’ op te nemen, heeft het hof iets bewezen verklaard wat feitelijk onmogelijk is en / of geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
Dat er geen sprake is van een onjuiste lezing van het arrest door verzoeker, blijkt uit de strafmotivering. Daarin legt het hof uit wat het heeft bedoeld bewezen te verklaren:
‘Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich door één van de vijf door hem geloste schoten schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord ten aanzien van vier van de aanwezigen (…).’
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 25 november 2010 heeft verzoeker benadrukt dat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de in het café aanwezige personen. Hij verklaarde hierover: ‘Als ik het zou hebben gewild, had ik de mensen geraakt. Ze stonden namelijk maar 2,5 meter bij mij vandaan. Waar ik echter geschoten heb, stonden geen mensen.’.
Ook de raadsman van verzoeker, mr. A.A.T.X. Vonken, heeft met kracht van argumenten betoogd dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van één of meer personen.
Nadat het hof feitelijk had vastgesteld dat verzoeker ‘nooit de intentie heeft gehad om op [betrokkene 1] te schieten, laat staan om hem te doden’, is het hof ingegaan op de vraag of hij (verzoeker) voorwaardelijk opzet had op de dood van één of meer personen. Het hof overwoog daaromtrent het volgende:
‘14. Voorwaardelijk opzet
Het hof komt dan toe aan de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van één of meer van de in de tenlastelegging bedoelde personen. In dat kader dient in de eerste plaats te worden beoordeeld of door de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel van één of meer van deze personen is ontstaan.
Naar het oordeel van het hof dient dit in ieder geval te worden aangenomen wat betreft het schot dat verdachte heeft afgevuurd op paneel 5. Op foto 28 (die ter zitting in hoger beroep aan de orde is gesteld) is waar te nemen dat de door verdachte op paneel 5 afgevuurde kogel een gat heeft veroorzaakt op korte afstand van een zeer groot gat dat even daarvoor door [betrokkene 4] in dat paneel was geslagen.
De kans dat de afgevuurde kogel niet het glas had geraakt, maar door het reeds ontstane gat het café zou zijn ingegaan, acht het hof groot tot zeer groot. Hierbij betrekt het hof het gegeven dat verdachte volgens zijn verklaring vóór 19 september 2009 nog nimmer een pistool in handen had gehad en dus een ongeoefend schutter was, alsmede de omstandigheden dat verdachte in een geagiteerde gemoedstoestand verkeerde en onder invloed was van alcohol en van cocaïne, welke drug verdachte naar zijn zeggen nooit eerder had gebruikt. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze omstandigheden belemmerend kunnen werken op het waarnemings- en oriëntatievermogen en op de fijne motoriek. Aangenomen moet dan ook worden dat verdachte niet in staat was zo nauwkeurig te schieten dat hij (net) naast het grote gat in de ruit zou schieten dat eerder door het slaan van [betrokkene 4] is ontstaan.
In aanmerking genomen voorts dat uit hetgeen hiervoor is overwogen is gebleken dat:
- —
het eerste schot op een hoogte van 137 centimeter in het vijfde paneel is aangetroffen, hetgeen inhoudt dat de kogel vitale lichaamsdelen van de in het café aanwezige personen had kunnen treffen;
- —
verdachte dit schot nagenoeg recht op de ruit heeft afgevuurd;
- —
op het moment dat bedoeld schot werd afgevuurd zich in ieder geval vier personen, te weten [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6] in het schootsveld hebben bevonden;
- —
verdachte heeft verklaard te hebben gezien dat zich meerdere personen in de buurt van de bar bevonden;
- —
dodelijk letsel zeer reëel dient te worden geacht wanneer door het (grote) gat in het paneel het café was ingeschoten;
is het hof van oordeel dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte één van genoemde vier personen dodelijk zou raken.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, komt het hof tot de slotsom dat (in ieder geval) het lossen van het eerste schot door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.’
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg welbewust heeft aanvaard. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanmerkelijke kans, spelen algemene ervaringsregels een rol van betekenis. Het hof heeft in dit verband een aantal omstandigheden redengevend geacht. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het hof daarbij teveel is gaan speculeren door de nadruk te leggen op de vraag wat er had kunnen gebeuren wanneer de afgevuurde kogel niet het glas had geraakt (terwijl feitelijk vast is komen te staan dat die situatie zich niet heeft voorgedaan2.). In werkelijkheid was er — mede gelet op het feit dat er (telkens) door dubbel glas werd geschoten — geen sprake van een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van dodelijk letsel (zie over dit aspect nader in het derde cassatiemiddel).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt ondubbelzinnig naar voren dat verzoeker het wapen op nog geen veertig centimeter van het raam hield toen hij het schot loste. Dit is een zeer korte afstand. Zelfs een ongeoefend schutter kan bij een dergelijke afstand het glas in het vijfde paneel raken. Het oordeel van het hof dat de kans, dat de afgevuurde kogel niet het glas had geraakt, maar door het reeds ontstane gat het café zou zijn ingegaan, groot tot zeer groot moet worden geacht, is onbegrijpelijk. Over een afstand van veertig centimeter is het glas feitelijk niet te missen. De door het hof genoemde (bijkomende) omstandigheden (te weten: het feit dat verzoeker een ongeoefend schutter was, in een geagiteerde gemoedstoestand verkeerde en onder invloed was van alcohol en van cocaïne) dwingen niet tot een andere conclusie.
De nadere onderbouwing die het hof geeft, door te verwijzen naar een feit van algemene bekendheid, is eveneens onbegrijpelijk en dwingt evenmin tot de conclusie dat in dit concrete geval verzoeker niet in staat was gericht te schieten (om niemand te raken). Het is bovendien nog maar de vraag of er in dit geval wel gesproken mag worden van een feit van algemene bekendheid.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het geen feit van algemene bekendheid is dat de door het hof genoemde omstandigheden belemmerend kunnen werken op het waarnemings- en oriëntatievermogen en op de fijne motoriek. En wanneer dit al zo zou kunnen zijn, dan staat daarmee niet vast dat in dit concrete geval het waarnemings- en oriëntatievermogen en de fijne motoriek van verzoeker in die mate waren aangetast dat hij niet in staat zou zijn om zo nauwkeurig te schieten dat hij (net) naast het grote gat in de ruit zou schieten. Zou men desondanks willen aannemen dat dit wel het geval is geweest, dan staat daarmee eveneens vast dat verzoeker niet in staat was om zo nauwkeurig te schieten dat hij iemand zou (kunnen) raken. Er zou dan slechts sprake kunnen zijn van een toevalstreffer. De kans daarop is niet aanmerkelijk en de kans dat een dergelijke toevalstreffer dodelijk letsel zou kunnen doen ontstaan, is zelfs zeer gering.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het oordeel van het hof dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat verdachte één van de genoemde vier personen dodelijk zou raken, onbegrijpelijk is en / of blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
De bewijsmiddelen houden bovendien onvoldoende in om te mogen concluderen dat verzoeker de kans op het (beoogde) gevolg (de dood van vier personen) bewust heeft aanvaard. De ‘slotsom’ van het hof ‘dat het lossen van het eerste schot door verdachte moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 2], [betrokkene 1], [betrokkene 5] en [betrokkene 6], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard’, is — in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen — onbegrijpelijk. De bewijsmiddelen houden immers niets in waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker zich ervan bewust was dat hij door het lossen van dat ene schot de dood van (maar liefst) vier personen teweeg zou kunnen brengen en dat de kans op dat gevolg een aanmerkelijke kans was.
Middel 3:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het hof heeft het verweer waarin met kracht van argumenten werd betoogd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van dodelijk letsel, op ontoereikende gronden verworpen. Het oordeel van het hof met betrekking tot de (voor voorwaardelijk opzet vereiste) ‘aanmerkelijke kans’ geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Door de verdediging was aangevoerd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De raadsman merkte daartoe o.m. het volgende op:
‘(…) Ik verwijs naar het onderzoek naar de letselpotentie, de rapportage van 26 mei 2010. Van belang is met name de interpretatie en de conclusie op pag. 6 van de rapportage. De kogels hebben na het doorboren van de twee glasplaten te weinig energie om de huidsimulant te doorboren en in te treden in de weefselsimulant. Het is zeer aannemelijk dat in de beproefde situatie de menselijke huid niet wordt doorboord door de kogels. Derhalve geen indringing van het lichaam. De conclusie is voorts dat het ook niet aannemelijk is dat dodelijk letsel kan worden veroorzaakt.
(…)
(…) Ongeacht de wetenschap van de verdachte over aanwezigheid van dubbel glas, levert het NFI-onderzoek naar de letselpotentie op dat er in casu geen risico/aanmerkelijke kans was! Wanneer er geen risico/aanmerkelijke kans is, kan een dergelijk(e) risico/kans ook niet door toedoen van de gedragingen van de betreffende verdachte als ineens wel aanwezig worden beschouwd en door de verdachte daarmede als aanvaard worden geacht. Er is een aanmerkelijk(e) risico/kans of er is geen aanmerkelijk(e) risico/kans. Volgens het NFI was er geen aanmerkelijk(e) risico/kans.’
Dit aspect werd door het hof genegeerd. Het hof heeft op een oneigenlijke wijze een ‘aanmerkelijke kans’ gecreëerd, door zich af te vragen wat er had kunnen gebeuren wanneer het schot niet door het dubbele glas, maar door een kort daarvoor ontstaan gat in de ruit zou zijn gegaan. Aangezien die situatie zich niet heeft voorgedaan, is de redenering van het hof puur speculatief.
Het hof had moeten vaststellen dat — gegeven het feit dat het schot door het dubbele glas ging en er daardoor (in zekere zin) sprake was van een (relatief) ondeugdelijk middel — door het ontbreken van letselpotentie, van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel geen sprake is geweest. Wat er gebeurd zou kunnen zijn wanneer de kogel door het grote gat in de ruit zou zijn gegaan, is volstrekt niet relevant (aangezien die situatie zich, zoals gezegd, niet heeft voorgedaan).
Door op een oneigenlijke wijze de ‘aanmerkelijke kans’ te creëren, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van het hof dat er in dit geval sprake was van een ‘aanmerkelijke kans’ op het gevolg, is — gelet op het ontbreken van ‘letselpotentie’ (in aanmerking genomen dat het schot aanzienlijk werd afgeremd door het dubbele glas) — bovendien onbegrijpelijk.
Middel 4:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De bewijsmiddelen houden onvoldoende in op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de voorbedachte raad gericht was op de levensberoving van ‘[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen’. De bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring in zoverre niet dragen.
Het hof heeft — zakelijk weergegeven — bewezen verklaard dat verzoeker met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op café [A] en dat er op dat moment vier personen in het café aanwezig waren. De voorbedachte raad was — aldus het hof — gericht op het van het leven beroven van ‘[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen’.
Met betrekking tot de voorbedachte raad heeft het hof het volgende overwogen:
‘15. Voorbedachte rade
Verdachte heeft in café [A] een conflict gehad met de eigenaar van het café. Daarna is verdachte naar elders vertrokken en heeft bij een kennis onder meer een geladen vuurwapen opgehaald. Vervolgens is verdachte teruggegaan naar [A] en heeft hij met korte tussenpozen op verschillende ruiten van het café geschoten, terwijl hij wist dat er zich in het café meerdere personen bevonden.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er voor verdachte voldoende gelegenheid is geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven en dat dit handelen derhalve met voorbedachten rade is geschied.’
Verzoeker begrijpt de redenering van het hof voor zover het betreft de omstandigheid dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hij betwist echter dat er sprake was van ‘het voorgenomen misdrijf om (…) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en twee andere personen van het leven te beroven’ en dat de voorbedachte raad daarop was gericht. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit die intentie blijkt.
Daar komt bij dat de bewezenverklaring het oog heeft op (slechts) één schot, terwijl het feitelijk onmogelijk is om met dat ene schot vier mensen van het leven te beroven. Een verdachte kan nog zoveel tijd en gelegenheid hebben om na te denken, dit betekent niet dat het hem zal kunnen lukken om met (slechts) één schot vier mensen te doden. Een verdachte die daadwerkelijk de gelegenheid benut om na te denken, zal zich dat (moeten) realiseren.
De omstandigheid dat er op het moment van het schot vier mensen (verspreid) in het café aanwezig zijn, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De bewezenverklaring is in zoverre niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Het oordeel van het hof met betrekking tot de voorbedachte rade (ten aanzien van het van het leven beroven van de bedoelde vier personen) geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 5:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat verzoeker ‘[betrokkene 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht’ geeft blijk van en onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
De bewezenverklaring steunt o.m. op de volgende overweging:
‘Wel is er naar het oordeel van het hof ten aanzien van [betrokkene 3] sprake geweest van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door de confrontatie met het geluid van schoten in het café waarin zij zich bevond, kon bij haar immers een reële vrees ontstaan het leven te verliezen.’
De ‘reële vrees’ is één aspect, maar er is meer nodig om tot het bewijs van bedreiging te komen. Voor ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ is nodig dat de bedreiging onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen, dat de wil van verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk gericht was, en dat de bedreigde wist van die bedreiging.
In dit geval blijkt uit de bewijsmiddelen niet dat de wil van verzoeker er op was gericht om bij [betrokkene 3] de redelijke vrees te doen ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen. Het is zelfs de vraag of verzoeker zich ervan bewust was dat [betrokkene 3] op het moment van het schieten in het café aanwezig was.
De bewezenverklaring is in zoverre niet toereikend gemotiveerd. De bewijsmiddelen kunnen de bewezenverklaring niet dragen. Door eenzijdig de nadruk te leggen op het aspect van de ‘reële vrees’, heeft het hof een onjuiste uitleg gegeven aan het bestanddeel ‘bedreiging met enig misdrijftegen het leven gericht’. Het oordeel van het hof geeft aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Middel 6:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) is overschreden. Tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad is te veel tijd verstreken.
Aangezien verdachte in voorlopige hechtenis verblijft, dient in dit verband te worden uitgegaan van een inzendingstermijn van 6 maanden. Deze termijn is door het hof niet in acht genomen.
Verzoeker heeft op 9 december 2010 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof van diezelfde datum. De stukken van het geding zijn op 10 november 2011 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat er op dat moment al meer dan elf (11) maanden waren verstreken. Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het Gerechtshof jegens hem inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor een compensatie in de straftoemeting.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 9 januari 2012
J. Boksem
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑01‑2012
Het cassatieberoep moet geacht worden niet te zijn gericht tegen de door het hof gegeven vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde wat [betrokkene 3] betreft.
Het hof heeft o.m. in aanmerking genomen dat dodelijk letsel zeer reëel dient te worden geacht wanneer door het (grote) gat in het paneel het café was ingeschoten. Het gaat hier om een omstandigheid die zich in werkelijkheid niet heeft voorgedaan. De kogel ging namelijk niet door het gat in de ruit, maar ging door het dubbele glas dat nog aanwezig was. De snelheid van de kogel werd hierdoor zodanig afgeremd dat het feitelijk onmogelijk was om daarmee dodelijk letsel te veroorzaken.