Zie de bewijsmiddelen die onder 17 en 18 zijn vermeld in 's hofs aanvulling van het verkorte arrest van 22 augustus 2011. Bij de bespreking van het tweede middel worden deze bewijsmiddelen aangehaald. Overigens zijn de bedoelde bedragen uit de gebezigde bewijsmiddelen weggelaten, zodat in de weergave ervan geen tegenstrijdigheid resteert.
HR, 27-11-2012, nr. 11/01532
ECLI:NL:HR:2012:BY1217
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-11-2012
- Zaaknummer
11/01532
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY1217
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY1217, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY1217
ECLI:NL:HR:2012:BY1217, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY1217
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑11‑2011
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0313
Conclusie 27‑11‑2012
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/01532
Mr. Aben
Zitting 2 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 15 maart 2011, de verdachte ter zake van - kort gezegd - in vereniging plegen van een viertal diefstallen onder strafverzwarende omstandigheden, een poging daartoe en het plegen van opzetheling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
2.
Namens de verdachte heeft H.J. Smits, ambtenaar bij het gerechtshof te 's-Gravenhage cassatie ingesteld. Mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige, ontoereikend gemotiveerd is afgewezen.
3.2.
Het bij appelschriftuur gedane verzoek om betreffende het delict onder 7 de aangever, [betrokkene 1], als getuige te horen is als volgt gemotiveerd:
"Als getuige wenst de verdediging de volgende personen te horen:
(...)
- -
[Betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1], [plaats], aangever van feit 7 ([a-straat]).
Toelichting:
Cliënt ontkent niet een kluis te hebben ontvreemd in Berkel. Cliënt heeft over de tap verteld dat er € 6000,- in een kluis zit. De aangever van het feit waar cliënt voor veroordeeld wordt spreekt over € 2000,- als inhoud van zijn kluis. De verdediging wenst de aangever vragen te stellen over de inhoud van de kluis nu niet vastgesteld kan worden dat het over dezelfde kluis gaat nu er een verschil is van € 4000,-"
3.3.
Ter terechtzitting van het hof d.d. 29 januari 2010 heeft de raadsvrouw van de verdachte te kennen gegeven dit verzoek te handhaven en heeft dit als volgt toegelicht:
"[Betrokkene 1] wil ik graag horen in het kader van feit 7. In zijn aangifte verklaart hij dat er 2000 euro in de kluis zat. Mijn cliënt ontkent dat hij in Berkel en Rodenrijs heeft ingebroken. Uit de tapgesprekken blijkt voorts dat mijn cliënt het over een kluis heeft waarin een bedrag van 6000 euro werd aangetroffen. Gezien het aanzienlijke verschil tussen beide bedragen gaat het hier mogelijkerwijs niet om dezelfde kluis. Ik wil [betrokkene 1] hierover vragen stellen."
3.4.
Het hof heeft dit verzoek met de volgende motivering afgewezen:
"Het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] wijst het hof af, aangezien het hof, gelet op de ter zake door de raadsvrouw gegeven motivering enerzijds en de voorhanden processtukken anderzijds, van oordeel is dat de verdachte door het achterwege blijven van een verhoor van deze getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad."
3.5.
De verdediging heeft verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen, vanwege een tegenstrijdigheid tussen enerzijds de aangifte van [betrokkene 1] en anderzijds de inhoud van een afgeluisterd telefoongesprek (van 30 augustus 2008) waaruit verdachtes deelneming aan dit delict zou moeten volgen. In aanmerking genomen dat het hof de betreffende geschriften als bewijsmiddel heeft gebruikt,1. is het zonder motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk waarom de verdachte, gelet op de "voorhanden (zijnde) processtukken" (waarvan het hof de inhoud niet heeft weergegeven), redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad indien de aangever niet ter terechtzitting wordt opgeroepen. Het middel is terecht voorgesteld.
4.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat het onder 7 bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd, voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte dit feit heeft medegepleegd.
4.2.
Ten laste van de verdachte in onder 7 bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 29 augustus 2008 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een kluis (met inhoud) en sieraden en zonnebrillen, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten door een poort en raam van die woning te forceren"
4.3.
Als bewijsmiddelen heeft het hof gebruikt (nummering hof):
1.. De bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 2], gerelateerd in een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 oktober 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"U toont mij foto 5. Die persoon ken ik als [verdachte] junior of kleine [verdachte]. Hij heet [...] met zijn achternaam. U toont mij foto 8. Die persoon ken ik als ouwe [betrokkene 4].
Opmerking verbalisanten:
De aan de verdachte getoonde foto's komen uit de fotomap MAIN en heeft als documentcode: 0809091010.AMB."
2.. Een geschrift, zijnde een fotomap MAIN PL17R2-226/2008, met documentcode 0809091010.AMB, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"De op de respectievelijke foto's afgebeelde personen zijn volledig genaamd:
Foto 5: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Foto 8: [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats].
(17). De bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1], gerelateerd in een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"Tussen 28 augustus 2008 en 29 augustus 2008 werd op de [a-straat 1] te [plaats] een inbraak in mijn woning gepleegd. De woning was deugdelijk afgesloten. Op 29 augustus 2008 ontdekte ik de inbraak. Aan de zijkant van de woning lag glas op de grond. De ruit was ingeslagen. De dader is de woning kennelijk via een raam binnengegaan. Er zijn sporen van braak. Het slot van de poort was geforceerd en met een schroevendraaier was de sponning van het raam geforceerd. De weggenomen goederen zijn: een kluis met inhoud, zonnebrillen, sieraden en horloges."
(18). Een geschrift, zijnde een opgenomen en uitgeluisterd tapgesprek d.d. 30 augustus 2008 te 14.31 uur, sessienr. 118, inhoudende - voor zover relevant - :
"[Verdachte] jr. (sh) bun [betrokkene 4] sr. (sh)
JR: Weet je wat ik heb gedaan, ik werd gebeld door [betrokkene 3] (fon) en die tegen mij luister ik weet iets in Berkel. Ik heb toen de jongens gevraagd en jij was er niet. Ik heb ze gevraagd jongens willen jullie en ze zeiden nee. Ik ben toen gegaan [verdachte] en raad eens wat. Ik (niet verstaanbaar wat hij zegt). . . . Pak ik een kluis daar. Maar we waren met zijn drieën."
(19). Een proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 10 december 2008 inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"Bij onderzoek in het bedrijfsprocessen systeem xpol bleek dat er in de nacht van 28 op 29 augustus slechts 1 inbraak was gepleegd in Berkel en Rodenrijs. Het betrof de inbraak aan de [a-straat 1]."
4.4.
Het hof is kennelijk van oordeel het telefoongesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4] sr. op 30 augustus 2008, om 14.31 uur (bewijsmiddel 18), waarin de verdachte aan die [betrokkene 4] sr. vertelt dat "[betrokkene 3]" tegen hem (ik begrijp, DA) zei dat hij iets weet in Berkel, dat hij toen is gegaan en daar een kluis pakte en dat zij met zijn drieën waren, betrekking heeft op het (mede)plegen door de verdachte van de tenlastegelegde diefstal. Echter is door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting van 1 maart 2011 aangevoerd dat de verdachte erkent een kluis in Berkel te hebben gepakt, maar dat met "Berkel" niet wordt bedoeld Berkel en Rodenrijs (de plaats van het bewezenverklaarde delict) en dat - zoals uit een tapgesprek volgt - de door de verdachte weggenomen kluis een inhoud had van € 6000,- en dat het dus - zoals de aangifte van [betrokkene 1] uitwijst - niet gaat om de bij de aangever gestolen kluis met daarin € 2200,-.2.
4.5.
De bewijsconstructie laat m.i. te zeer de mogelijkheid open dat het gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 4] sr. betrekking heeft op een ander delict. Een bewijsoverweging waarmee dit gat zou zijn gedicht, had als gevolg daarvan niet misstaan. Ofschoon thans over het ontbreken daarvan niet met zoveel woorden wordt geklaagd had het hof daarmee tevens gerespondeerd op het aangevoerde standpunt. Ik meen dat het oordeel van het hof dat de verdachte het tenlastegelegde heeft medegepleegd ontoereikend is gemotiveerd. Het middel slaagt.
5.
Het derde middel klaagt tevergeefs over het ontbreken van de schriftelijke vordering van de advocaat-generaal bij het hof. Dat document bevindt zich onder de processtukken.
6.
Het vierde middel klaagt vruchteloos over het overschrijden van de redelijke termijn in hoger beroep. De uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 1 maart 2011 geen dienovereenkomstig verweer gevoerd. In cassatie kan dan ook niet met vrucht worden geklaagd over overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de thans bestreden uitspraak.3.
7.1.
Het vijfde middel ziet op de strafmotivering. Geklaagd wordt dat het hof niet heeft gerespondeerd op het volgende "uitdrukkelijk onderbouwde standpunt" dat de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnotities heeft ingenomen, terwijl het hof van dit standpunt is afgeweken:
"LJN: BM8219, Rechtbank Middelburg 17-06-2010: Verdachte heeft zich samen met een ander in een periode van ruim twee maanden schuldig gemaakt aan zes woninginbraken. Bij een van deze woninginbraken is tevens een autosleutel weggenomen waarop verdachte samen met zijn medeverdachte tevens de bijbehorende auto hebben weggenomen. Rb veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
LJN: AR7933, Rechtbank Utrecht, 24-12-2004: Verdachte heeft in een korte periode drie woninginbraken gepleegd en wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maandenoplegging."
7.2.
Voornoemd verweer levert geen duidelijk, door argumenten geschraagd standpunt op, dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. De klacht dat het hof op dit verweer had moeten responderen is derhalve ongegrond. Ook de verder, in het middel besloten liggende klacht dat het hof in de strafmotivering aangeeft rekening te houden met de ter zitting gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte, terwijl dergelijke informatie niet ter zitting is besproken, treft geen doel. Het middel ziet eraan voorbij dat de omstandigheid dat de verdachte blijkens de hem betreffende en ter zitting voorgehouden Justitiële Documentatie d.d. 16 februari 2011 vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten een ter zitting gebleken omstandigheid is betreffende de persoon van de verdachte. Het middel faalt.
8.
De middelen 3, 4 en 5 falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
9.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2012
Zie de bewijsmiddelen die onder 17 en 18 zijn vermeld in 's hofs aanvulling van het verkorte arrest van 22 augustus 2011. Bij de bespreking van het tweede middel worden deze bewijsmiddelen aangehaald. Overigens zijn de bedoelde bedragen uit de gebezigde bewijsmiddelen weggelaten, zodat in de weergave ervan geen tegenstrijdigheid resteert.
Zie p. 9 van de door de raadsvrouw overgelegde en ter zitting van 1 maart 2011voorgedragen pleitnotities.
Zie p. 9 van de door de raadsvrouw overgelegde en ter zitting van 1 maart 2011voorgedragen pleitnotities.
HR 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ 2000/721, rov. 3.9.; HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/359, m.nt. Mevis, r.o. 3.9. onder a.
Uitspraak 27‑11‑2012
Inhoudsindicatie
1. Afwijzing getuigenverzoek. 2. Falende bewijsklacht. Ad 1. ’s Hof afwijzende oordeel t.a.v. het verzoek tot het horen van de reeds bij appelschriftuur opgegeven getuige is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat namens verdachte omtrent de relevantie van het horen van de getuige met het oog op de gestelde mogelijkheid dat de onderhavige kluis niet dezelfde is als de door verdachte te Berkel ontvreemde kluis niet méér is aangevoerd dan door het Hof is weergegeven.
Partij(en)
27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/01532
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 maart 2011, nummer 22/000634-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 7 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 7 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 29 augustus 2008 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een kluis (met inhoud) en sieraden en zonnebrillen, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten door een poort en raam van die woning te forceren."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 oktober 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nr. 2008325325-17, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als de op 5 oktober 2008 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
- U.
toont mij foto 5. Die persoon ken ik als [verdachte] junior of kleine [verdachte]. Hij heet [...] met zijn achternaam.
- U.
toont mij foto 8. Die persoon ken ik als ouwe [betrokkene 4].
Opmerking verbalisanten:
De aan de verdachte getoonde foto's komen uit de fotomap MAIN en heeft als documentcode: 0809091010.AMB.
2.
Een geschrift, zijnde een fotomap MAIN PL17R2-226/2008, met documentcode 0809091010.AMB. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
De op de respectievelijke foto's afgebeelde personen zijn volledig genaamd:
Foto 5: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Foto 8: [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats].
- 17.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nr. 2008325236-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -
Als de op 29 augustus 2008 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklering van [betrokkene 1]:
Tussen 28 augustus 2008 en 29 augustus 2008 werd op de [a-straat 1] te [plaats] een inbraak in mijn woning gepleegd. De woning was deugdelijk afgesloten. Op 29 augustus 2008 ontdekte ik de inbraak. Aan de zijkant van de woning lag glas op de grond. De ruit was ingeslagen. De dader is de woning kennelijk via een raam binnengegaan. Er zijn sporen van braak. Het slot van de poort was geforceerd en met een schroevendraaier was de sponning van het raam geforceerd. De weggenomen goederen zijn: een kluis met inhoud, zonnebrillen, sieraden en horloges.
- 18.
Een geschrift, zijnde een opgenomen en uitgeluisterd tapgesprek d.d. 30 augustus 2008 te 14.31 uur, sessienr. 118.
Weergave van de inhoud van het gesprek:
[verdachte] jr. (sh) bun [betrokkene 4] sr. (sh)
JR: Weet je wat ik heb gedaan, ik werd gebeld door [betrokkene 3] en die tegen mij luister ik weet iets in Berkel. Ik heb toen de jongens gevraagd en jij was er niet. Ik heb ze gevraagd jongens willen jullie en ze zeiden nee. Ik ben toen gegaan [verdachte] en raad eens wat. Ik (niet verstaanbaar wat hij zegt)....Pak ik een kluis daar. Maar we waren met zijn drieën.
- 19.
Een zaak proces-verbaal [a-straat] d.d. 10 december 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met
nr.PL17R2 226/2008, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Bij onderzoek in het bedrijfsprocessen systeem xpol bleek dat er in de nacht van 28 op 29 augustus slechts 1 inbraak was gepleegd in Berkel en Rodenrijs. Het betrof de inbraak aan de [a-straat 1]."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verzoek van de raadsvrouwe tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2.1.
Tot de stukken van het geding behoort een "Appelschriftuur ex artikel 410 Sv" van de raadsvrouwe van de verdachte. Deze houdt, voor zover hier van belang, het navolgende in:
"Als getuige wenst de verdediging de volgende personen te horen:
(...)
- -
[Betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1], [plaats], aangever van feit 7
([a-straat]).
Toelichting:
Cliënt ontkent niet een kluis te hebben ontvreemd in Berkel. Cliënt heeft over de tap verteld dat er € 6000,- in een kluis zit. De aangever van het feit waar cliënt voor veroordeeld wordt spreekt over € 2000,- als inhoud van zijn kluis. De verdediging wenst de aangever vragen te stellen over de inhoud van de kluis nu niet vastgesteld kan worden dat het over dezelfde kluis gaat nu er een verschil is van € 4000,-."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2010 heeft de raadsvrouwe aldaar, ter toelichting op haar bij appelschriftuur gedane verzoek als onder 3.2.1 weergegeven, het volgende aangevoerd:
"[Betrokkene 1] wil ik graag horen in het kader van feit 7. In zijn aangifte verklaart hij dat er 2000 euro in de kluis zat. Mijn cliënt ontkent dat hij in Berkel en Rodenrijs heeft ingebroken. Uit de tapgesprekken blijkt voorts dat mijn cliënt het over een kluis heeft waarin een bedrag van 6000 euro werd aangetroffen. Gezien het aanzienlijke verschil tussen beide bedragen gaat het hier mogelijkerwijs niet om dezelfde kluis. Ik wil [betrokkene 1] hierover vragen stellen."
De Advocaat-Generaal heeft daarop medegedeeld:
"De schriftuur van de raadsvrouw is tijdig ingediend. De verzoeken dienen derhalve te worden beoordeeld aan de hand van het verdedigingscriterium. (...)
Dan [betrokkene 1]. Ik ben van mening dat het horen van deze getuige niet relevant is. Er is op het bewuste tijdstip maar één inbraak in Berkel en Rodenrijs geweest. Of er nu 2000 dan wel 6000 euro in de kluis zat, is dan van geen belang. Mijns inziens kan ook dit verzoek worden afgewezen."
3.2.3.
Het Hof heeft in de bestreden uitspraak omtrent dit verzoek het volgende overwogen en beslist:
"Het verzoek tot het horen van de getuige [betrokkene 1] wijst het hof af, aangezien het hof, gelet op de ter zake door de raadsvrouw gegeven motivering enerzijds en de voorhanden processtukken anderzijds, van oordeel is dat de verdachte door het achterwege blijven van een verhoor van deze getuige redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad."
3.3.
's Hof afwijzende oordeel ten aanzien van het verzoek tot het horen van de reeds bij appelschriftuur opgegeven getuige is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat namens de verdachte omtrent de relevantie van het horen van de getuige met het oog op de gestelde mogelijkheid dat de onderhavige kluis niet dezelfde is als de door de verdachte te Berkel ontvreemde kluis niet méér is aangevoerd dan hiervoor is weergegeven.
3.4.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring door het Hof van het onder 7 tenlastegelegde.
4.2.
Aangezien het Hof de bewezenverklaring onder 7, voor zover inhoudende dat het de verdachte is geweest die tezamen en in vereniging met anderen het strafbare feit heeft gepleegd, heeft kunnen afleiden uit de inhoud van de door hem gebezigde bewijsmiddelen, is deze naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.3.
Het middel faalt.
5. Beoordeling van de overige middelen.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2012.
Beroepschrift 02‑11‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Schriftuur van cassatie
inzake:
[requirant]; geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, te dezer zake domicilie kiezende aan het Amstelveld 7, 1017 JD Amsterdam, requirant van cassatie tegen de beschikking van het Gerechtshof Den Haag, d.d. 15 maat 2011 onder22/000 634-09.
Edelhoogachtbaar College,
Mr D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende aan het Amstelveld 7, 1017 JD Amsterdam, door requirant bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van dit schriftuur van cassatie, heeft de eer bij deze voor te stellen de navolgende middelen van cassatie:
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 418 juncto 288 van het Wetboek van Strafvordering geschonden nu het afwijzen van het verzoek de getuige [betrokkene 1] te horen zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
Toelichting
Bij schriftuur is door de verdediging verzocht de getuige [betrokkene 1] te horen over de inbraak in zijn woning in [a-plaats] op 28 of 29 augustus 2008. Het toepasselijke en door het Gerechtshof aangelegde criterium is derhalve het verdedigingsbelang.
De verdediging verzocht de getuige te horen nu de aangifte van de getuige spreekt van een gestolen kluis met daarin (ongeveer) €2.000,00 terwijl er een tapgesprek is waarin gesproken wordt over een kluis met daarin (ongeveer) €6.000,00. In tegenstelling tot wat het Openbaar Ministerie daarover zegt is dat verschil wel degelijk relevant. Er is daarmee een belang voor de verdediging getuige [betrokkene 1] te confronteren met dit tapgesprek en met de vraag wat er nu precies in de kluis zat toen deze werd weggenomen.
De overweging van het Gerechtshof dat gezien de motivering enerzijds en de processtukken anderzijds de verdediging niet in enig belang geschaad is door het achterwege blijven van het verhoor, is onvoldoende. Het bewijs in deze zaak is minst genomen zeer dun (zie hierna, middel V). Nu het tapgesprek van latere datum (30 augustus 2008) is dan de aangifte (29 augustus 2008) is het in het kader van de waarheidsvinding noodzakelijk, maar in elk geval in het belang van de verdediging, om [betrokkene 1] hieromtrent vragen te stellen.
De afwijzing van het verzoek getuige [betrokkene 1] te horen is derhalve onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Middel II
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder de artikelen 359 en 415 Sv aangezien de bewezenverklaring niet volgt uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging van het hof onbegrijpelijk is.
Toelichting
Als bewijsmiddelen heeft het Gerechtshof opgenomen de aangifte van [betrokkene 1], het tapgesprek tussen [betrokkene 4] sr. en [requirant] jr. en de mutatie uit het bedrijfsprocessensyteem. Die bewijsmiddelen zijn onvoldoende om te komen tot het wettig bewijs dat requirant dit feit pleegde.
Ten eerste denatureert het Gerechtshof de aangifte en het tapgesprek door daaruit de genoemde bedragen weg te laten. Beide bedragen (in de aangifte en het tapgesprek) zijn een cruciaal onderdeel van de bewijsmiddelen. Dat wordt nog eens benadrukt door het verzoek [betrokkene 1] te horen en de pleitaantekening.
Ten tweede kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat requirant dit feit pleegde. Immers, de aangifte noch het tapgesprek noch de mutatie legt een onlosmakelijk verband tussen het delict en requirant. Sterker nog, er is een bewijsmiddel dat het juist NIET gaat om hetzelfde feit. Het geldbedrag komt niet overeen. Dat bewijsmiddel wordt evident niet teniet gedaan door de mutatie. Daarin staat dat er geen andere inbraak geweest is in [a-plaats] in de nacht van 28 op 29 augustus 2008. Daar is echter wel wat op af te dingen. Wordt van elke inbraak aangifte gedaan (bijvoorbeeld omdat het ontvreemde geld ‘zwart’ is)? Is bij de aangifte van een andere inbraak een verkeerde datum genoemd (bijvoorbeeld omdat mensen op vakantie waren en pas veel later de inbraak in hun woning ontdekken)?
Voorts is de zoekslag wel erg beperkt gemaakt. Uit het tapgesprek blijkt niet op welke precieze datum [requirant] jr. ‘iets’ gedaan heeft. Nu in het bedrijfsprocessensysteem alleen gekeken is naar de nacht van 28 op 29 augustus is het niet verwonderlijk dat daar geen andere inbraak in voor komt. Maar hoe is dat wanneer ook op de omliggende nachten gezocht wordt?
Kortom, uit de door het Gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat requirant zich aan dit feit schuldig maakte. Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Middel III
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 311, 359 lid 1 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden nu bij de stukken de vordering van de advocaat — generaal ontbreekt.
Toelichting
Een nadere toelichting op het middel is nauwelijks te geven. Bij de stukken ontbreekt de vordering van de advocaat — generaal hetgeen volgens vaste jurisprudentie van uw Raad leidt tot nietigheid. Namens requirant is om toevoeging van dit stuk verzocht ten tijde van het verzoek het uitgewerkte proces-verbaal van de terechtzitting in appel aan de stukken toe te voegen. Nu de vordering van de advocaat — generaal niet bij de aanvullende stukken zat, gaat requirant er vanuit dat deze niet overlegd is.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is de artikel 6 EVRM geschonden nu de redelijke termijn is geschonden.
Toelichting
Namens requirant werd op 05 februari 2009 appel ingesteld tegen het vonnis van 29 januari 2009. Pas op 15 maart 2011 werd arrest gewezen in deze zaak. Daarmee is een termijn van 25 maanden en 18 dagen verstreken. Nu requirant in voorlopige hechtenis verbleef diende de zaak binnen een termijn van 16 maanden afgedaan te worden door het Gerechtshof. Er is daarmee sprake van schending van de redelijke termijn zoals deze voortvloeit uit artikel 6 EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie (met name Hoge Raad 17 juni 2008, BD2578).
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Middel V
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 359 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden nu de hoogte van de opgelegde straf zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
Toelichting
Door de rechtbank Rotterdam is aan requirant een straf opgelegd van 36 maanden. Op 29 januari 2010 is de voorlopige hechtenis van requirant opgeheven op grond van het bepaalde in artikel 67a lid 3 WvSv. Requirant had op dat moment (ongeveer) 16 maanden vast gezeten. Bij arrest wordt aan requirant een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opgelegd. Dat houdt in dat hij netto 20 maanden moet zitten. Na aftrek van voorarrest resteren voor requirant nog een maand of vier detentie.
Voorts heeft de verdediging uitdrukkelijk, aan de hand van de in de pleitaantekening genoemde jurisprudentie, het standpunt ingenomen dat aan requirant een lagere straf opgelegd moet worden. Ten hoogste een straf die gelijk is aan het voorarrest.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is deze beslissing onbegrijpelijk. Gezien het bepaalde in artikel 359 WvSv had het Gerechtshof moeten motiveren waarom van het uitdrukkelijk door de verdediging ingenomen standpunt afgeweken is. Daarnaast wijkt het Gerechtshof af van de eigen beslissing dat na 16 maanden sprake was van de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 WvSv. Ook dat noopt tot motivering, die ontbreekt.
Daarbij is tenslotte van belang dat op het moment dat de beslissing werd genomen de voorlopige hechtenis op te heffen geen sprake was van problemen rond de redelijke termijn. Bij arrest blijkt sprake van overschrijding van de redelijke termijn, daarmee rekening houdend is de beslissing van het Gerechtshof te meer onbegrijpelijk.
Ten overvloede merkt requirant nog op dat het arrest in de strafoverweging een overweging bevat waaruit blijkt dat het Gerechtshof rekening heeft gehouden met ‘[…] de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting’(arrest, p.11). Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt echter niet dat er over de persoonlijke omstandigheden van requirant gesproken is. Onduidelijk is dan waarmee het Gerechtshof rekening heeft gehouden.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Amsterdam, 02 november 2011
D.E Wiersum Gemachtigde