Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan
Artikel IV
Geldend
Geldend vanaf 21-06-1998
- Bronpublicatie:
01-03-1991, Trb. 1992, 80 (uitgifte: 18-05-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-06-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-1998, Trb. 1998, 139 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om strikt en doeltreffend toezicht te houden op het bezit en de overdracht van het bezit van niet-gemerkte springstoffen die op zijn grondgebied zijn vervaardigd of binnengebracht voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van die Staat, ten einde te voorkomen dat zij worden verspreid of gebruikt voor doeleinden die in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.
2.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat alle voorraden van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde springstoffen die niet worden beheerd door zijn autoriteiten in de uitoefening van militaire taken of politietaken, worden vernietigd of gebruikt voor doeleinden die niet in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag, dan wel worden gemerkt of blijvend onbruikbaar worden gemaakt, binnen een tijdvak van drie jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van die Staat.
3.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat alle voorraden van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde springstoffen die worden beheerd door zijn autoriteiten in de uitoefening van militaire taken of politietaken, en die geen onderdeel vormen van de officiële militaire instrumenten, worden vernietigd of gebruikt voor doeleinden die niet in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag, dan wel worden gemerkt of blijvend onbruikbaar worden gemaakt, binnen een tijdvak van vijftien jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van die Staat.
4.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat niet-gemerkte springstoffen die op zijn grondgebied worden ontdekt en naar welke niet is verwezen in de voorgaande leden van dit artikel, zo spoedig mogelijk op zijn grondgebied worden vernietigd, behalve voorraden van niet-gemerkte springstoffen onder beheer van zijn autoriteiten die militaire taken of politietaken verrichten, en die een onderdeel vormen van de officiële militaire instrumenten op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van die Staat.
5.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om strikt en doeltreffend toezicht te houden op het bezit en de overdracht van het bezit van de in paragraaf II van Deel 1 van de Technische Bijlage bij dit Verdrag bedoelde springstoffen, ten einde te voorkomen dat zij worden verspreid of gebruikt voor doeleinden die in strijd zijn met de doelstellingen van dit Verdrag.
6.
Elke Staat die Partij is, neemt de nodige maatregelen om te verzekeren dat niet-gemerkte springstoffen die na de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van die Staat zijn vervaardigd, en die geen onderdeel vormen van de instrumenten zoals omschreven in paragraaf IId) van Deel 1 van de Technische Bijlage bij dit Verdrag, alsmede niet-gemerkte springstoffen die niet langer onder de omschrijvingen in de overige alinea's van paragraaf II vallen, zo spoedig mogelijk op zijn grondgebied worden vernietigd.