Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan
Artikel XI
Geldend
Geldend vanaf 21-06-1998
- Bronpublicatie:
01-03-1991, Trb. 1992, 80 (uitgifte: 18-05-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-06-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-1998, Trb. 1998, 139 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Geschillen tussen twee of meer Staten die Partij zijn betreffende de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag die niet door middel van onderhandeling kunnen worden beslecht, worden, op verzoek van een van hen, aan arbitrage onderworpen. Indien de partijen er niet in slagen binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage overeenstemming te bereiken over de organisatie van arbitrage, kan elk der partijen het geschil aan het Internationale Gerechtshof voorleggen door middel van een verzoek in overeenstemming met het Statuut van het Hof.
2.
Elke Staat die Partij is, kan, bij zijn ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag of bij zijn toetreding daartoe, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het voorgaande lid. De andere Staten die Partij zijn, zijn ten aanzien van Staten die Partij zijn en dat voorbehoud hebben gemaakt, niet gebonden aan het voorgaande lid.
3.
Elke Staat die Partij is die een voorbehoud heeft gemaakt in overeenstemming met het voorgaande lid, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Depositaris.