Verdrag inzake het merken van kneedspringstoffen ten behoeve van de opsporing ervan
Artikel VII
Geldend
Geldend vanaf 21-06-1998
- Bronpublicatie:
01-03-1991, Trb. 1992, 80 (uitgifte: 18-05-1992, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-06-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-1998, Trb. 1998, 139 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Elke Staat die Partij is, kan, binnen negentig dagen vanaf de datum van kennisgeving van een voorstel tot wijziging van de Technische Bijlage bij dit Verdrag, zijn commentaar daarop aan de Raad toezenden. De Raad doet dit commentaar zo spoedig mogelijk ter bestudering aan de Commissie toekomen. De Raad nodigt elke Staat die commentaar geeft op of bezwaar heeft tegen de voorgestelde wijziging uit de Commissie te raadplegen.
2.
De Commissie bestudeert de door de Staten die Partij zijn ingevolge het voorgaande lid naar voren gebrachte opvattingen, en brengt verslag uit aan de Raad. De Raad kan, na bestudering van het verslag van de Commissie en rekening houdend met de aard van de wijziging en de commentaren van de Staten die Partij zijn, met inbegrip van producerende Staten, het voorstel tot wijziging ter aanneming voorleggen aan de Staten die Partij zijn.
3.
Indien er tegen een voorgestelde wijziging niet door vijf of meer Staten die Partij zijn bezwaar wordt gemaakt door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Raad binnen negentig dagen vanaf de datum van kennisgeving van het voorstel door de Raad, wordt de wijziging geacht te zijn aangenomen, en wordt zij ten aanzien van de Staten die er niet uitdrukkelijk bezwaar tegen hebben gemaakt, van kracht honderdtachtig dagen daarna of na een in het voorstel tot wijziging aangegeven ander tijdvak.
4.
De Staten die Partij zijn die uitdrukkelijk bezwaar hebben gemaakt tegen de voorgestelde wijziging kunnen daarna, door nederlegging van een akte van aanvaarding of goedkeuring, uiting geven aan hun instemming door de bepalingen van de wijziging te worden gebonden.
5.
Indien vijf of meer Staten die Partij zijn bezwaar tegen de voorgestelde wijziging hebben gemaakt, legt de Raad het voorstel ter nadere bestudering aan de Commissie voor.
6.
Indien de voorgestelde wijziging niet in overeenstemming met het derde lid van dit artikel wordt aangenomen, kan de Raad ook een conferentie beleggen van alle Staten die Partij zijn.