Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, nr. 200.298.043
ECLI:NL:GHARL:2022:6182
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-07-2022
- Zaaknummer
200.298.043
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:6182, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑07‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1631, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Rechtbank heeft inschrijving in openbare registers van akte tot onder meer levering van woning waardeloos verklaard. Hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat het niet tijdig is ingeschreven in rechtsmiddelenregister. Art. 3:29 lid 3 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.298.043
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 250610
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
1. [appellant1] ,
die woont in [woonplaats1] ,
2. [appellante2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [appellante3],
die woont in [woonplaats2] ,
4. [appellante4],
die woont in [woonplaats3] ,die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant1] , [appellante2] ,
[appellante3] en [appellante4] te noemen,
vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Slager,
tegen:
De Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
die bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna de Staat te noemen,
vertegenwoordigd door mr. M. Beekes.
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 24 maart 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep van 24 juni 2021,
- -
de memorie van grieven,
- -
de memorie van antwoord,
- -
het arrest van 10 mei 2022, waarbij op 13 september 2022 een mondelinge behandeling is bepaald,
- -
de brief van mr. Beekes namens de Staat van 13 juni 2022,
- -
de akte uitlating ontvankelijkheid in hoger beroep van [appellanten] van 28 juni 2022.
2. Het oordeel van het hof
2.1.
[appellant1] is in mei 2014 door de strafrechter onherroepelijk veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.428.177,- ter ontneming van door [appellant1] verkregen wederrechtelijk voordeel. Vervolgens heeft [appellant1] de woning aan de [adres] in [woonplaats1] (hierna: de woning) verkocht en geleverd aan zijn dochters [appellante3] en [appellante4] . In de leveringsakte van 27 november 2014 is vermeld dat de afgesproken koopsom wordt omgezet in een geldlening en dat deze geldlening wordt kwijtgescholden. Daarnaast is in de leveringsakte vermeld dat een recht van gebruik en bewoning wordt gevestigd ten gunste van [appellant1] en zijn partner [appellante2] . Volgens de Staat heeft [appellant1] met deze rechtshandelingen het verhaal van het bedrag van de ontnemingsmaatregel gefrustreerd.
2.2.
Het Openbaar Ministerie heeft executoriaal beslag gelegd op de woning. De Staat wil dat executoriaal beslag uitwinnen om het bedrag van de ontnemingsmaatregel te incasseren en is een procedure gestart bij de rechtbank. De rechtbank heeft de vorderingen van de Staat jegens [appellanten] grotendeels toegewezen en het volgende beslist:
“5.1. verklaart voor recht dat de rechtshandeling, althans het samenstel van rechtshandelingen van [appellanten] strekkende tot:
a. a) koop, verkoop en levering van het onroerend goed gelegen aan het adres [adres] [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer [nummer1] ;
b) vestiging van het recht van gebruik en bewoning op dat onroerend goed ten gunste van [appellant1] en [appellante2] ; en
c) kwijtschelding van de koopsom;
nietig is;
5.2.
veroordeelt [appellanten] om aan de Staat binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een notariële verklaring van waardeloosheid van de akte, verleden ten overstaan van mr. L.D. Pels Rijcken, notaris te Apeldoorn, en ingeschreven in de openbare registers voor registergoederen op 27 november 2014 in register Hypotheken 4 in deel 65243, nummer 127, strekkende tot
a. a) levering van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer [nummer1] en
b) vestiging van het recht van gebruik en bewoning op dat onroerend goed ten gunste van
[appellant1] en [appellante2] , af te geven, welke verklaring van waardeloosheid ex art. 3:28 BW in de openbare registers voor registergoederen zal kunnen worden ingeschreven:
5.3.
verklaart waardeloos de inschrijving van de akte strekkende tot:
a. a) levering van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer [nummer1] en
b) vestiging van het recht van gebruik en bewoning op dat onroerend goed ten gunste van [appellant1] en [appellante2] , verleden ten overstaan van mr. L.D. Pels Rijcken, notaris te Apeldoorn, en ingeschreven in de openbare registers voor registergoederen op 27 november 2014 in register Hypotheken 4 in deel 65243 nummer 127,
voor zover [appellanten] niet (tijdig) meewerkt aan de afgifte van de onder II. gevorderde verklaring van waardeloosheid, en bepaalt dat de verklaring ex artikel 3:29 BW in de
openbare registers voor registergoederen zal kunnen worden ingeschreven; 5.4. veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten (…)”
2.3.
De Staat betoogt dat [appellanten] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun hoger beroep, omdat zij hun hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen daarvan hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:29 lid 3 BW). [appellanten] voeren daartegen verweer.
2.4.
Het hof overweegt dat degene die te boek staat als rechthebbende van een waardeloze inschrijving verplicht is een schriftelijke verklaring af te geven die vervolgens in de openbare registers kan worden ingeschreven (artikel 3:28 BW). Waardeloosheid betekent in dit verband “zonder enig belang rechtens”. Dit kan bijvoorbeeld worden gezegd bij absolute nietigheid van een ingeschreven rechtshandeling.1.Indien de in artikel 3:28 BW bedoelde verklaring van waardeloosheid niet wordt afgegeven kan de rechter op vordering van een onmiddellijk belanghebbende de inschrijving waardeloos verklaren (artikel 3:29 lid 1 BW). Verzet, hoger beroep en cassatie tegen een dergelijke uitspraak moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:29 lid 3 BW). Dit voorschrift strekt ertoe dat bij inschrijving in de openbare registers van een uitspraak waarin (een deel van) een tot levering bestemde akte als bedoeld in artikel 3:89 BW waardeloos wordt verklaard, zoveel mogelijk buiten twijfel wordt gesteld dat op het tijdstip waarop de beroepstermijn verstreek, geen rechtsmiddel is ingesteld. Dit is van belang voor de rechtszekerheid die is vereist bij de verkrijging van registergoederen. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of aan dit vereiste is voldaan. De sanctie van niet-ontvankelijkheid treft alleen het rechtsmiddel voor zover dat zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op de verklaring van waardeloosheid en de daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen.2.2.5. In dit geval is niet in geschil dat [appellanten] hun hoger beroep niet binnen acht dagen na het instellen van het hoger beroep hebben ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. [appellanten] hebben verklaard dat de inschrijving in het rechtsmiddelenregister pas op 21 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Dit betekent in dit geval dat [appellanten] in hun gehele hoger beroep niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De rechtbank heeft onder 5.3 van het dictum de inschrijving van de akte tot levering van de woning en tot vestiging van het recht van gebruik en bewoning waardeloos verklaard. De overige beslissingen in het dictum zijn onlosmakelijk verbonden met die verklaring van waardeloosheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat het samenstel van rechtshandelingen waarbij onder meer de woning is overgedragen aan de dochters van [appellant1] een onzedelijke strekking heeft en daarom nietig is (artikel 3:40 lid 1 BW). De Staat heeft volgens de rechtbank voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat het de bedoeling van [appellant1] was om met het samenstel van rechtshandelingen de Staat als schuldeiser te benadelen. Deze nietigheid van het samenstel van rechtshandelingen van [appellant1] (zie onder 5.1 van het dictum) is de enige reden waarom de rechtbank de verklaring van waardeloosheid (zie onder 5.3) heeft uitgesproken en [appellanten] heeft veroordeeld tot afgifte van een notariële verklaring van waardeloosheid van de leveringsakte (zie onder 5.2). Ook de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten (zie onder 5.4) is onlosmakelijk verbonden met de verklaring van waardeloosheid van de rechtbank.
2.6.
Bij de vraag of [appellanten] ontvankelijk zijn in hun hoger beroep is, anders dan zij aanvoeren, niet relevant dat slechts een verklaring van waardeloosheid kan worden ingeschreven in de openbare registers en niet de verklaring voor recht van de rechtbank dat de rechtshandelingen met betrekking tot de woning nietig zijn.
2.7.
Anders dan [appellanten] betogen, brengen artikel 6 EVRM, de redelijkheid en billijkheid, de goede procesorde en de deformaliseringstrend in de rechtspraak niet mee dat artikel 3:29 lid 3 BW in dit geval buiten toepassing moet blijven. Van belang is dat het recht op toegang tot de rechter van artikel 6 EVRM niet absoluut is. Dit recht wordt door de sanctie van niet-ontvankelijkheid in dit geval niet in de kern aangetast. [appellanten] hebben immers de mogelijkheid gehad om het hoger beroep binnen acht dagen na het instellen daarvan in te schrijven in het rechtsmiddelenregister. Niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] van die mogelijkheid geen gebruik hebben kunnen maken. Verder dient de beperking van de ontvankelijkheid het gerechtvaardigde belang van het waarborgen van de betrouwbaarheid van de openbare registers met het oog op de ten aanzien van de verkrijging van registergoederen vereiste rechtszekerheid.3.Het vereiste van artikel 3:29 lid 3 BW hangt samen met het voorschrift dat een uitspraak met een verklaring van waardeloosheid niet kan worden ingeschreven voordat het in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 3:29 lid 4 BW). Door het vereiste van artikel 3:29 lid 3 BW kan worden nagegaan of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.4.Dat, zoals [appellanten] stellen, geen enkele derde in zijn belangen is geschaad door de late inschrijving in het rechtsmiddelenregister is niet gebleken en is niet nader toegelicht. Bovendien is de waarborg van artikel 3:29 lid 3 BW gericht op de bescherming van een algemeen belang, te weten de betrouwbaarheid van de openbare registers. Die waarborg staat of valt niet bij de aan- of afwezigheid van individuele belangen in het concrete geval.
2.8.
Ook de overige door [appellanten] aangevoerde argumenten waarom niet-ontvankelijkheid in dit geval een te vergaande sanctie zou zijn kunnen er niet toe leiden dat zij ondanks het voorgaande toch ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
De conclusie
2.9.
[appellanten] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep. Gelet daarop komt het hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de grieven van [appellanten] De op 13 september 2022 geplande mondelinge behandeling zal geen doorgang vinden. Omdat [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
2.10.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
3. De beslissing
Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van de Staat:
€ 772,- aan griffierecht;
€ 1.671,- aan salaris van de advocaat van de Staat (1,5 procespunten x appeltarief II);
al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag, als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, S.C.P. Giesen en K. Mans en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑07‑2022
Vgl. HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647 met betrekking tot artikel 3:301 lid 2 BW.
Conclusie advocaat-generaal mr. De Vries Lentsch-Kostense voor HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7908.