Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik
Artikel 25 Rechtsmacht
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2010
- Bronpublicatie:
25-10-2007, Trb. 2008, 58 (uitgifte: 02-04-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-11-2009, Trb. 2010, 2010/156 (uitgifte: 17-05-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
1.
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, indien dit strafbare feit wordt gepleegd:
- a.
op haar grondgebied; of
- b.
aan boord van een schip dat onder de vlag van die Partij vaart; of
- c.
aan boord van een luchtvaartuig dat overeenkomstig de wetgeving van die Partij staat ingeschreven; of
- d.
door een van haar onderdanen; of
- e.
door een persoon die op het grondgebied van die Partij zijn of haar vaste verblijfplaats heeft.
2.
Elke Partij streeft ernaar de wetgevende of andere maatregelen te nemen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten wanneer het feit gepleegd is tegen een van haar onderdanen of een persoon die op het grondgebied van die Partij zijn of haar vaste verblijfplaats heeft.
3.
Elke Partij kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren dat zij zich het recht voorbehoudt de regels betreffende rechtsmacht vastgesteld in het eerste lid, onderdeel e, van dit artikel, niet toe te passen of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden toe te passen.
4.
Voor de vervolging van de ingevolge de artikelen 18, 19, 20, eerste lid, onderdeel a, en 21, eerste lid, onderdelen a en b, van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, neemt elke Partij de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat haar rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid, onderdeel d, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de feiten strafbaar zijn op de plaats waar zij zijn gepleegd.
5.
Elke Partij kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren dat zij zich het recht voorbehoudt de toepassing van het vierde lid van dit artikel, met betrekking tot overeenkomstig artikel 18, eerste lid, onderdeel b, tweede en derde liggende streepje, strafbaar gestelde feiten te beperken tot gevallen waarin haar onderdaan zijn vaste verblijfplaats op het grondgebied van die Partij heeft.
6.
Voor de vervolging van de ingevolge de artikelen 18, 19, 20, eerste lid, onderdeel a, en 21 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, neemt elke Partij de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat haar rechtsmacht uit hoofde van het eerste lid, onderdelen d en e, niet afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat vervolging slechts kan worden ingesteld na een aangifte van het slachtoffer of een aanklacht door de Staat van de plaats waar het feit is gepleegd.
7.
Elke Partij neemt de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om haar rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, in gevallen waarin een vermoedelijke dader zich op haar grondgebied bevindt en zij die persoon niet uitlevert aan een andere Partij, uitsluitend op grond van zijn nationaliteit.
8.
Wanneer meer dan een Partij rechtsmacht opeist met betrekking tot een vermoedelijk overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, raadplegen de betrokken Partijen, indien aangewezen, elkaar teneinde te bepalen wiens rechtsmacht het meest effectief is ten behoeve van strafvervolging.
9.
Onverminderd de algemene regels van het internationale recht, sluit dit Verdrag geen enkele rechtsmacht uit die een Partij in overeenstemming met haar nationale recht uitoefent.