Hof Arnhem, 29-08-2006, nr. 2006/663
ECLI:NL:GHARN:2006:AY9096
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
29-08-2006
- Zaaknummer
2006/663
- LJN
AY9096
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2006:AY9096, Uitspraak, Hof Arnhem, 29‑08‑2006; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Bij vonnis van 17 mei 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op vordering van de gemeente – kort samengevat – voor recht verklaard dat de koopovereenkomst tussen de gemeente en [appellant] per 17 juni 2005 is ontbonden. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot medewerking aan de ongedaanmaking van de eigendomsoverdracht door de geleverde onroerende zaak terug te leveren aan de gemeente, een en ander op kosten van [appellant], met machtiging ex art. 3:300 BW het vonnis in de plaats te doen stellen van de benodigde wilsverklaring en medewerking van [appellant] in de notariële akte, [appellant] veroordeeld tot betaling aan de gemeente van de contractuele boete en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gemeente heeft bij deurwaardersexploot van 22 mei 2006 (overgelegd als losse productie bij de stukken in eerste aanleg en productie 2 bij de kort gedingstukken) [appellant] aangezegd dat op 7 juni 2006 tot tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden overgegaan en dat bij gebreke van medewerking door [appellant] op 7 juni 2006 tevens zal worden overgegaan tot de gerechtelijke ontruiming van zijn perceel. Bij kort gedingvonnis van 2 juni 2006 (productie 8 bij dagvaarding in hoger beroep, hierna te noemen: kort gedingvonnis) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad op vordering van [appellant] de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis geschorst tot 1 oktober 2006.
Partij(en)
29 augustus 2006
derde civiele kamer
rolnummer 2006/663
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur: mr. P.M. Wilmink,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Steenwijkerland,
zetelend te Steenwijk,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur: mr. L. Paulus.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 17 mei 2006 dat de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen appellant in de hoofdzaak, eiser in het incident (hierna ook te noemen: [appellant]) als gedaagde en geïntimeerde in de hoofdzaak, verweerster in het incident (hierna ook te noemen: de gemeente) als eiseres heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
[appellant] heeft bij exploot van 22 juni 2006, gevolgd door een herstelexploot van 26 juni 2006, aangezegd van voormeld vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de gemeente voor dit hof middels een herstelexploot tegen de zitting van 4 juli 2006.
2.2
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft [appellant] twee incidentele vorderingen ingesteld en in de hoofdzaak zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd – samengevat – dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
- A)
in het incident houdende de opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 mei 2006:
primair de tenuitvoerlegging van het in hoger beroep bestreden vonnis zal schorsen totdat onherroepelijk tussen partijen zal zijn beslist, dan wel
subsidiair de tenuitvoerlegging van het in hoger beroep bestreden vonnis zal schorsen tot drie maanden nadat in hoger beroep arrest is gewezen door dit hof;
- B)
in het incident houdende overlegging van stukken:
de gemeente met toepassing van art. 843a Rv. zal veroordelen tot overlegging van het mandaatbesluit van 27 februari 2001 c.q. [appellant] daarin inzage te geven, alsmede tot overlegging van de dossiers (althans de voor deze procedure relevante gedeelten daaruit) die betrekking hebben op de bouw en overschrijding van de bouwtermijn van de woningen, gebouwd aan de [adres A] te Steenwijk, de [adres B] te Steenwijk, alsmede aan het [adres C] te Steenwijk, dan wel tot afgifte van afschriften of uittreksels daarvan, met bepaling dat eerst verder geprocedeerd hoeft te worden in de hoofdzaak nadat de gemeente aan het in het betreffende incident gewezen arrest heeft voldaan;
- C)
in de hoofdzaak: het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van de gemeente alsnog zal afwijzen;
met in alle gevallen, zowel in het incident als in de hoofdzaak, veroordeling van de gemeente in [bedoeld zal zijn:] de kosten van het incident en in de hoofdzaak in de kosten van het geding in beide instanties;
- D)
in alle gevallen het door de gemeente gelegde conservatoire beslag op zal heffen.
2.3
Bij antwoordakte in het incident heeft de gemeente verweer gevoerd tegen de incidentele vorderingen, bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zijn incidentele vorderingen zal ontzeggen, althans deze integraal zal afwijzen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, en de hoofdzaak te verwijzen naar de rol voor het indienen van de memorie van antwoord door de gemeente.
2.4
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in het incident
ten aanzien van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg (art. 351 Rv.)
3.1
De gemeente en [appellant] hebben op 7 februari 2002 een koopovereenkomst gesloten, waarbij [appellant] een perceel grond van de gemeente heeft gekocht met de verplichting om binnen een bepaalde termijn (waarvan de duur overigens nog niet in rechte vaststaat) een woning op het perceel te bouwen. De kavel is op 28 maart 2003 aan [appellant] geleverd. [appellant] heeft de door hem uit te voeren bebouwing ten tijde van de afsluiting van het debat in hoger beroep nog niet voltooid.
3.2
Bij vonnis van 17 mei 2006 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op vordering van de gemeente – kort samengevat – voor recht verklaard dat de koopovereenkomst tussen de gemeente en [appellant] per 17 juni 2005 is ontbonden. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot medewerking aan de ongedaanmaking van de eigendomsoverdracht door de geleverde onroerende zaak terug te leveren aan de gemeente, een en ander op kosten van [appellant], met machtiging ex art. 3:300 BW het vonnis in de plaats te doen stellen van de benodigde wilsverklaring en medewerking van [appellant] in de notariële akte, [appellant] veroordeeld tot betaling aan de gemeente van de contractuele boete en [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De gemeente heeft bij deurwaardersexploot van 22 mei 2006 (overgelegd als losse productie bij de stukken in eerste aanleg en productie 2 bij de kort gedingstukken) [appellant] aangezegd dat op 7 juni 2006 tot tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden overgegaan en dat bij gebreke van medewerking door [appellant] op 7 juni 2006 tevens zal worden overgegaan tot de gerechtelijke ontruiming van zijn perceel.
3.3
Bij kort gedingvonnis van 2 juni 2006 (productie 8 bij dagvaarding in hoger beroep, hierna te noemen: kort gedingvonnis) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad op vordering van [appellant] de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis geschorst tot 1 oktober 2006.
3.4
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht aan de zijde van de gemeente door tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 mei 2006 over te gaan. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen (rov. 3.5): “In dit geval moet onder misbruik van recht worden begrepen een situatie waarin het handelen van een overheidsorgaan niet voldoet aan hoge eisen van zorgvuldigheid en proportionaliteit. In dat licht is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, onverlet het recht van de gemeente om het vonnis ten uitvoer te leggen, haar belang bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging niet aanstonds gegeven. De gevolgen van tenuitvoerlegging van het vonnis op deze korte termijn zijn voor [appellant] buitengewoon ernstig, in elk geval onomkeerbaar. Dat klemt voor hem temeer, nu (onweersproken is dat) hij belangrijke investeringen in tijd en financiële middelen in het in aanbouw zijnde huis gedaan heeft die door de tenuitvoerlegging teniet zouden worden gedaan. Nu [appellant] gesteld heeft dat hij tegen het vonnis bij het gerechtshof te Arnhem spoedappèl zal instellen en het gerechtshof volgens partijen – die daaraan in redelijkheid van hen te verwachten medewerking dienen te verlenen – binnen een termijn van ongeveer drie à vier maanden arrest zal kunnen wijzen, bestaat aanleiding om de tenuitvoerlegging te schorsen als in het dictum bepaald. Het ligt op de weg van [appellant] om al het nodige in het werk te stellen bedoeld arrest binnen die termijn te verkrijgen, bijvoorbeeld door op de eerste dienende dag de memorie van grieven te nemen."
3.5
Als grondslag voor zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het (in de hoofdzaak) in appèl bestreden vonnis verwijst [appellant] naar het kort gedingvonnis, met name naar de hiervoor weergegeven rechtsoverweging 3.5 van voorzieningenrechter, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, alsmede naar de in de appèldagvaarding aangevoerde grieven.
3.6
Het hof stelt voorop dat de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis kan bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke grondslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Er moet dus sprake zijn van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de executant.
3.7
Bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997, 684). Dat betekent dat de door [appellant] in de appèldagvaarding aangevoerde grieven, die betrekking hebben op het geschil in de hoofdzaak, buiten beschouwing dienen te blijven.
3.8
De gemeente voert aan dat de incidentele vordering van [appellant] prematuur is, nu de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 mei 2006 als gevolg van het kort gedingvonnis van 2 juni 2006 is geschorst tot 1 oktober 2006. Volgens de gemeente kan het hof pas aan de beoordeling van een incidentele vordering ex art. 351 Rv. toekomen als de tenuitvoerlegging van het vonnis ten tijde van een dergelijk verzoek niet is geschorst.
3.9
Het hof verwerpt dit verweer. De door de voorzieningenrechter uitsproken schorsing is gebaseerd op een voorlopig oordeel en zijn beslissing betreft een voorlopige voorziening. De bodemrechter, in dit geval het hof, is aan dat oordeel en die beslissing niet gebonden. Het kort gedingvonnis staat daarom aan het instellen van een vordering op grond van art. 351 Rv. niet in de weg.
3.10
Het hof leidt uit de overwegingen van de voorzieningenrechter af dat de termijn van schorsing tot 1 oktober 2006 is ingegeven door de verwachting dat op die termijn in hoger beroep, arrest [naar het hof aanneemt: eindarrest] in de hoofdzaak zal zijn gewezen en niet, zoals de gemeente stelt (punt 2.5, 2e alinea antwoordakte in het incident), omdat vanaf dat moment het belang van de gemeente zwaarder weegt.
3.11
Het hof is van oordeel dat [appellant] voldoende voortvarendheid heeft betracht bij het aanbrengen van het hoger beroep, temeer nu hij in de appèldagvaarding reeds de grieven in de hoofdzaak heeft aangevoerd en toegelicht. De gemeente heeft een antwoordakte genomen in het incident en, hoewel haar dat vrijstond, nog geen memorie van antwoord ingediend. Het staat derhalve wel vast dat het hof vóór 1 oktober 2006 geen eindarrest in de hoofdzaak zal (kunnen) wijzen. Ook daarmee is het belang van [appellant] bij zijn onderhavige incidentele vordering gegeven.
3.12
In het licht bezien van de eisen die aan het handelen van een overheidsorgaan, ook in haar privaatrechtelijke betrekkingen met burgers, moeten worden gesteld uit het oogpunt van onder meer zorgvuldigheid en proportionaliteit, is het hof van oordeel dat de gemeente in de gegeven omstandigheden, gelet op de zwaarwegende belangen aan de zijde van [appellant], geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om in afwachting van de beslissing in hoger beroep tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan, ook niet na 1 oktober 2006. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.13
Door de gemeente is niet gesteld waarin haar belang is gelegen om ondanks het ingestelde hoger beroep tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan, anders dan dat zij stelt dat zij daar ingevolge het bestreden vonnis toe gerechtigd is.
3.14
Daar staat tegenover dat de gevolgen van tenuitvoerlegging van het vonnis voor [appellant] zeer verstrekkend en ingrijpend zijn, namelijk afbraak van zijn in aanbouw zijnde woning, waardoor zijn investeringen in tijd en financiële middelen teniet worden gedaan. Bij de door [appellant] overgelegde stukken bevindt zich een begroting van het adviesbureau BOOM S/I (productie 14 bij appèldagvaarding) waaruit zou volgen dat het afbouwen van de woning van [appellant] nog ongeveer vier maanden kan duren. Deze begroting, die dateert van juni 2006 en waarvan de juistheid door de gemeente niet is betwist, rechtvaardigt de conclusie dat de bouw van de woning van [appellant] zich al in een zeer vergevorderd stadium bevindt. De vergaande en grotendeels onomkeerbare gevolgen van tenuitvoerlegging van het vonnis door de gemeente leveren in dat licht bezien een dermate zwaarwegend belang op aan de zijde van [appellant], dat, afgezet tegen de niet nader gestelde of gebleken belangen aan de zijde van de gemeente, die tenuitvoerlegging als misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de gemeente moet worden aangemerkt.
3.15
Het vorenstaande betekent dat de incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden toegewezen tot het moment waarop dit hof eindarrest heeft gewezen in de hoofdzaak.
ten aanzien van de vordering tot afschrift van / inzage in bescheiden (art. 843a Rv.)
3.16
[appellant] vordert dat de gemeente zal worden veroordeeld tot overlegging van van de volgende stukken:
- a)
het mandaatbesluit van 27 februari 2001, althans [appellant] daarin inzage te geven;
- b)
de dossiers (althans de voor deze procedure relevante gedeelten daaruit) die betrekking hebben op de bouw en de overschrijding van de bouwtermijnen van de woningen, gebouwd aan de [adres A] te Steenwijk, de [adres B] te Steenwijk en aan het [adres C] te Steenwijk, dan wel afschriften of uittreksels daarvan;
een en ander met bepaling dat in de hoofdzaak pas verder geprocedeerd hoeft te worden nadat de gemeente aan vorenstaande veroordeling heeft voldaan. De gemeente heeft zich gemotiveerd verzet tegen toewijzing van de vordering.
3.17
Volgens artikel 843a Rv. kan een partij die een rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vragen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die deze bescheiden onder zich heeft.
3.18
Een toelichting van [appellant] op het verzoek om overlegging van (een afschrift van) het onder a) bedoelde mandaatbesluit is te vinden in zijn toelichting bij grief I in de hoofdzaak. Kennelijk is [appellant] van mening dat sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging van de gemeente bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen de gemeente en [appellant], althans met betrekking tot de bouwtermijn die in de koopovereenkomst is opgenomen. Hij veronderstelt dat ingevolge het mandaatbesluit de koopovereenkomst tot stand is gekomen met inachtneming van de door gemeenteraad vastgestelde kavelprijzen en de “Algemene Voorwaarden voor de verkoop van bouwgrond door de gemeenteraad”, waarin “een afwijkende” bouwtermijn is opgenomen. Een en ander zou moeten blijken uit bedoeld mandaatbesluit. De gemeente heeft geen verweer gevoerd tegen overlegging van (een afschrift van) dit besluit of het verstrekken van inzage daarin.
3.19
Het hof is van oordeel dat de vordering van [appellant] op dit punt toewijsbaar is, nu blijkens de akte van levering van 28 maart 2003 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) [A.] handelde namens de gemeente op grond van het mandaatbesluit. Aangezien tussen partijen onder meer in geschil is van welke bouwtermijn moet worden uitgegaan, heeft [appellant] aldus een rechtens relevant belang om inzage te krijgen in de inhoud van dat besluit. De omstandigheid dat hij de gemeente reeds bij brief om inzage in dan wel toezending van een afschrift van bedoeld besluit heeft verzocht, doet daaraan niet af, nu gesteld noch gebleken is dat de gemeente aan dat verzoek heeft voldaan of heeft toegezegd daaraan te zullen voldoen. Dat de gemeente gewichtige redenen heeft om de verlangde inzage te weigeren is evenmin gesteld of gebleken. Het hof zal de gemeente daarom bevelen uiterlijk bij memorie van antwoord een afschrift van het mandaatbesluit van 27 februari 2001 in het geding te brengen.
3.20
De door [appellant] gevorderde afgifte van (uittreksels/afschriften van) de onder b) bedoelde dossiers zal worden afgewezen. Voor toepassing van art. 843a Rv. is vereist dat [appellant] partij moet zijn bij de rechtsbetrekking waarop bedoelde documenten betrekking hebben. Gesteld noch gebleken is dat dat het geval is.
ten aanzien van het conservatoire beslag
3.21
Het hof overweegt dat, voor zover [appellant] bedoeld heeft in het incident tevens opheffing van het conservatoire beslag te vorderen, die vordering niet toewijsbaar is. Ingevolge art. 705 Rv. kan de rechter de opheffing van een beslag uitspreken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. [appellant] heeft op dit punt slechts gesteld dat bij toewijzing van zijn vordering in hoger beroep aanleiding is tevens het door de gemeente gelegde conservatoire beslag op zijn perceel op te heffen. Hij heeft nagelaten te stellen op grond waarvan het beslag nu reeds zou moeten worden opgeheven.
ten aanzien van de kosten van het incident
3.22
Aangezien beide partijen over en weer op sommige punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten van het incident worden gecompenseerd.
in de hoofdzaak
3.23
De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de gemeente.
3.24
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 mei 2006 tot dit hof eindarrest zal hebben gewezen in de hoofdzaak;
beveelt de gemeente om uiterlijk bij memorie van antwoord in de hoofdzaak aan [appellant] een afschrift van het mandaatbesluit van 27 februari 2001 te verstrekken;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het incident, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het anders of meer gevorderde af;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van 10 oktober 2006 voor memorie van antwoord aan de zijde van de gemeente;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Makkink, Van Ginkel en Dozy en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2006.