Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/6.6.6
6.6.6 Enige overige aspecten
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de invloed van de duur van het lijden in dergelijke gevallen op de omvang van het smartengeld § 7.3.2.8. Zie over art. 6:106 lid 2 nader § 9.3.
Diens eigen recht zal m.i. overigens ook op de gebruikelijke wijze vererven.
Gesteld dat zij beiden voldoen aan de te stellen eisen voor een recht op vergoeding van 'affectieschade'.
Denkbaar is immers dat zowel een recht op smartengeld van de gewonde zelf ontstaat als van meer nabestaanden zowel wegens verwonding als wegens overlijden van de naaste.
Uiteraard voorzover m.b.t. ieder geval afzonderlijk is voldaan aan de te stellen vereisten voor een recht op vergoeding van affectieschade.
Men denke voor de immateriële schade met name aan de 'aantasting van de persoon op andere wijze' in de zin van art. 6:106 lid 1 onder b.
Zie hiervoor § 6.1.2.
Het Engelse recht laat overigens zien dat het een misvatting zou zijn om - zoals Bolt (1994, p. 15/6) en Dommering-van Rongen (1996, p. 138) suggereren - aan te nemen dat de problematiek van de schrikschade daardoor praktisch uit de wereld zou zijn geholpen.
Vgl. hetgeen hiervoor is gezegd over de strekking van de art. 6:107 en 6:108.
Zonder aanspraak te maken op volledige behandeling van alle denkbare situaties en daaruit voortkomende vragen die zich op dit terrein kunnen voordoen, verdienen enkele aspecten hier nadere aandacht.
Onder meer rijst de vraag hoe dient te worden omgegaan met de mogelijke samenloop van verschillende vorderingen. Daarbij valt te denken aan samenloop van de vererfde vordering van het 'primaire slachtoffer' met eigen vorderingen van nabestaanden, aan meer vorderingen van de nabestaande in gevallen van verwonding waarna overlijden volgt of in gevallen van overlijden van meer personen en aan samenloop met betrekking tot vorderingen wegens geestelijk letsel als gevolg van schrik.
Komt een ernstig verwond slachtoffer enige tijd later als gevolg zijn verwondingen te overlijden, dan dient mijns inziens de vordering van het 'primaire slachtoffer' op de gebruikelijke wijze te worden behandeld. Dat betekent dat deze vordering binnen de grenzen van artikel 6:106 lid 2 zal vererven.1 Daarbij komt mijns inziens geen invloed toe aan het eventuele bestaan van een eigen recht van de nabestaande.2 Het gaat hier om verschillende soorten vorderingen met betrekking tot schade van verschillende personen en ik zie dan ook onvoldoende reden op dit punt de ervende nabestaande anders te behandelen dan de andere nabestaanden.3 De vraag rijst of in dergelijke gevallen aan de nabestaanden een vordering wegens (eigen) immateriële schade zowel door overlijden van de naaste als door diens eerdere verwonding dient te worden toegekend. Hoewel verdedigbaar is dat het ook hier gaat om verschillende 'schades', lijkt het mij niettemin redelijk de nabestaanden in deze gevallen voor hun eigen schade slechts één vordering toe te kennen. In de eerste plaats is het de vraag of in dergelijke gevallen het nadeel van de naasten aanzienlijk groter is dan bij 'enkel' verwonding of overlijden, terwijl voorts bij toekenning van een 'dubbel' recht hier de aansprakelijkheidslast aanzienlijk zou kunnen toenemen.4 Indien ten gevolge van een gebeurtenis meer naasten komen te overlijden of (ernstig) gewond raken, lijkt het mij evenwel redelijk om de nabestaande of naaste 'voor iedere persoon'5 een vordering toe te kennen, omdat zijn schade in dat geval doorgaans ook aanzienlijk groter zal zijn.
Denkbaar is voorts dat iemand ernstig 'geestelijk letsel' oploopt als gevolg van een gebeurtenis waarbij tevens naasten zijn verwond of gedood. Het kan dan gaan om een combinatie van 'schrikschade' en 'affectieschade'. In die gevallen lijkt mij een vergoeding voor 'affectieschade' op haar plaats indien is voldaan aan de daartoe (in artikel 6:107 en 6:108) te stellen eisen, maar dient voor een vergoeding van overige schade (vermogensschade en eventuele meer immateriële schade) of van schade van andere personen te zijn voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het 'gemene aansprakelijkheidsrecht'. Dat betekent dat de gelaedeerde aannemelijk dient te maken dat jegens hem een norm is geschonden die strekt tot bescherming tegen de aldus geleden schade en dat dient te zijn voldaan aan de door het schadevergoedingsrecht gestelde eisen.6 Daarbij is in mijn ogen niet bepalend of als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis tevens naasten zijn verwond of gedood.7 Wel kan in de praktijk het bestaan van een recht op vergoeding van affectieschade de druk op de problematiek van de schrikschade enigszins verlichten.8
De voorgestelde uitwerking van een recht op vergoeding van affectieschade omvat alleen de immateriële schade. Denkbaar is evenwel dat iemand als gevolg van de verwonding of het overlijden van een naaste tevens vermogensschade lijdt door eigen personenschade. Men denke aan kosten van (psychiatrische) behandeling en derving van inkomsten doordat de 'derde' om gezondheidsredenen niet tot werken in staat is. Voorzover die schade moet worden aangemerkt als gevolg van het overlijden of de verwonding van een ander komt zij in het huidige recht niet voor vergoeding in aanmerking,9 terwijl ook de hiervoor geschetste uitwerking daartoe geen grond biedt. Denkbaar is dat ook voor dergelijke gevallen een plaats wordt ingeruimd in de artikelen 6:107 en 6:108. Een bespreking daarvan gaat evenwel het bestek van dit onderzoek te buiten.