De overige bewijsmiddelen zijn een proces-verbaal van bevindingen over de vondst van vier hulzen nabij verdachtes caravan, een getuigenverklaring dat geschreeuw over geld werd gevolgd door een stuk of vier knallen snel achter elkaar en een deskundigenrapport van de sectie op het lichaam van het slachtoffer, o.m. inhoudende dat hij is overleden door een doorschot in de rechterhartkamer.
HR, 20-12-2011, nr. 10/00940
ECLI:NL:HR:2011:BT6372
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
10/00940
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT6372
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT6372, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT6372
ECLI:NL:PHR:2011:BT6372, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT6372
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Verwerping beroep op noodweer(exces). Voor zover het middel klaagt dat ’s Hofs oordeel dat zich geen onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan, in het licht van zijn vaststellingen onbegrijpelijk is, faalt het. Het Hof heeft als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de gegeven omstandigheden geen onmiddellijk gevaar dreigde voor verdachte en/of zijn vriendin. In het licht van de vaststellingen van het Hof dat de ramen en de deur van de caravan dicht waren en dat X door te trekken die deur niet open had gekregen is dat oordeel niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel klaagt dat onvoldoende duidelijk is of het Hof de f&o die de verdediging aan het beroep op noodweerexces ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht, dan wel die f&o naar het oordeel van het Hof het beroep op noodweerexces niet rechtvaardigen, stuit het af op ’s Hofs vaststelling inzake de afwezigheid van een noodweersituatie.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00940
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 februari 2010, nummer 20/001971-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot een verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het beroep op noodweer(exces) onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 augustus 2008 te Grave opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen schoten op [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Mijn vriendin [betrokkene 1] en ik [sliepen] in de nacht van 8 op 9 augustus 2008 in onze toercaravan aan de [a-straat 1] in Grave. [...]
Wij werden wakker van het geschreeuw van [slachtoffer]. Dat geschreeuw stopte even, waarna wij weer wilden gaan slapen, maar vervolgens hoorde ik dat hij op mijn plaats kwam en op mijn caravan begon te bonken. [...] Hij [gooide] het raam van onze caravan [in] [...]. En toen is het gebeurd. Ik heb een pistool gepakt, de deur opengedaan en geschoten.
[...]
De caravandeur had ik afgesloten, met de hendel naar boven. Vanaf de buitenkant kon je daardoor dus niet in de caravan komen. Dat deed ik 's nachts altijd en ook die bewuste nacht voordat ik ging slapen. De ramen waren dicht en de gordijnen waren gesloten. Wij werden die nacht omstreeks 03.50 uur wakker van geschreeuw. In eerste instantie waren we daar niet zo van onder de indruk, het gebeurde immers wel vaker. Daarna hoorde ik echter een poortje opengaan en het geschreeuw dichterbij komen. Ik hoorde dat het [slachtoffer] was. Hij riep dat ik eruit moest komen en zijn schulden moest betalen. Het was voor mij duidelijk dat hij daarbij op mij doelde en niet op [betrokkene 1]. Hij begon flink op onze caravan te bonzen en riep: 'Jij betaalt mijn schulden' en 'Kom eruit'. Hij heeft tegen het raam, de zijkant en ook de deur van de caravan gebonsd. [...] Ik kon horen waar hij was. [...] Ik ben toen uit bed opgestaan en heb een keer 'Flikker op' naar hem teruggeroepen. [...] Er is vervolgens een dakpan door de plexiglazen ruit van onze caravan gegooid. [...] Het was [slachtoffer], dat wist ik zeker. Iemand anders heb ik niet gehoord. [...] Ik had mij [...] aangekleed [...]. Toen de dakpan naar binnen was gegooid, heb ik tegen mijn vriendin gezegd dat zij zich ook moest aankleden. [...] Ik weet nog [...] dat ik het pistool heb gepakt. Het pistool lag in de toiletruimte boven de spiegel in een plastic zakje. Daar had ik het zelf neergelegd. Ik wist dat het wapen voorzien was van kogels. Ik heb de slede naar achter getrokken. [...] Hij was nog steeds aan het schreeuwen. Ik heb heel even staan luisteren.
[...] Ik heb hem [...] niet [...] gewaarschuwd. [...] Hij was nog steeds in de buurt van de caravan, dat kon ik namelijk horen door het bonzen op de caravan en het geschreeuw. [...] Ik weet nog wel dat ik de deur open heb gedaan. [...] Ik heb de hendel van de deur naar beneden gedaan om de deur te openen. Door de hendel naar beneden te duwen, haal je ook het slot van de deur. [...] [Slachtoffer] stond toen bij de deur. [...]
Ik zag [hem] bij de deur staan. Ik heb naar hem gekeken. Het was weliswaar donker, maar de lantaarns schenen wel. Ik zag [slachtoffer] staan en ik heb vrijwel direct geschoten. [...] Ik heb mijn wapen [...] naar buiten gericht. Ik zag hem wel staan. Ik had een wapen in mijn hand. Ik heb met gestrekte arm naar voren geschoten. [...]
Mij wordt gevraagd of ik kon horen dat hij alcohol had gedronken. Dat was zeker te horen. Hij was aangeschoten. [...]
Het is [...] waar dat hij aan de deur heeft getrokken en dat het hem niet is gelukt de deur te openen."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"In de nacht van 8 op 9 augustus 2008 lag ik met mijn vriendin (hof: [betrokkene 1]) te slapen in mijn caravan op het perceel [a-straat 1] te Grave. [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) is naar mijn caravan gekomen en heeft naar mij staan schreeuwen. Hij heeft ook op mijn caravan gebonsd. Daarna heeft hij met een dakpan op de ruit van de caravan geslagen. Deze ruit is stukgegaan. Ik heb het pistool gepakt en doorgeladen. Ik heb de haan nog teruggedaan. Enige tijd daarna heb ik de deur van mijn caravan van het slot gedaan, geopend en vrijwel direct op [slachtoffer] geschoten."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Vraag: Wanneer heb jij het wapen gepakt?
Antwoord: [Dat] heb ik gepakt op het moment dat [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) die dakpan naar binnen had gegooid.
Vraag: Waar lag dat wapen?
Antwoord: In de caravan. Boven bij de spiegel, bij het wasbakje. [...]
Vraag: Hoe heb je geschoten?
Antwoord: Ik heb gewoon zo gedaan. Van paf paf.
Noot verbalisant: Verdachte maakt met zijn rechterhand en rechterarm een beweging alsof hij een pistool vast heeft en richt deze naar voren. [...]
Vraag: Wat heb je gedaan nadat je geschoten had?
Antwoord: Ik heb vlug de deur dicht gedaan en ben terug naar binnen gegaan. [...]
Vraag: Waar stond jij toen jij schoot?
Antwoord: Ik stond in de deuropening, in de caravan.
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik schoot toen [slachtoffer] vlakbij de deur van de caravan stond. Ik deed de deur open, toen zag ik [slachtoffer] en toen heb ik geschoten."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"[Verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en ik zijn gaan slapen. Op een gegeven moment werd ik wakker van geschreeuw buiten. Ik hoorde [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) zingen, even later begon hij te schreeuwen. [...] Vlak nadat ik wakker was geworden, hoorde ik het poortje van onze standplaats opengaan [...].
Ik hoorde [slachtoffer] schreeuwen, het geluid kwam dichterbij. [...] Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen onze caravan begon te schoppen of slaan. [Verdachte] en ik lagen nog steeds in bed. Ik hoorde dat hij op de deur begon te rammen en volgens mij trok hij aan de deur van onze caravan. Ik hoorde dat bij steeds hetzelfde bleef schreeuwen. Op het moment dat [slachtoffer] aan de deur begon te trekken, is [verdachte] uit bed gegaan en heeft zich aangekleed. [...] Ik hoorde dat [verdachte] riep: 'Ga nou eens weg.' [...] Ik hoorde dat [slachtoffer] bleef schreeuwen en op de deur bleef rammen. Ik hoorde plotseling een hoop kabaal en zag dat er iets door het raam aan de voorkant van de caravan naar binnen werd gegooid. Het rolgordijn van dit raam zat dicht. Ik zag iets naar binnen komen vliegen. [...] [Verdachte] (zei) tegen mij dat ik me aan moest kleden. [verdachte] klonk geschrokken en volgens mij was hij ook boos. [...] Ik heb me aangekleed en ben teruggelopen naar het bed aan de andere kant van de caravan. [...] Toen ik terugliep naar het bed zag ik dat [verdachte] een wapen in zijn hand had. [...] Ik zat alweer op bed toen ik zag dat [verdachte] de deur van de caravan openmaakte. Zoals ik me nu herinner, hoorde ik [slachtoffer] constant schreeuwen. [...] Op het moment dat [verdachte] de deur openmaakte, hoorde ik schoten."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik hoorde dat [verdachte] de deur openmaakte.
Vraag: Waar was [slachtoffer] op dat moment?
Antwoord: Volgens mij stond hij voor de deur van onze caravan. Ik hoorde hem nog steeds op de caravan bonken bij de deur.
Vraag: Hoe lang na het openen van de deur hoorde jij het eerste schot?
Antwoord: Het ging vrij snel. [Verdachte] heeft niets gezegd."
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"[Verdachte] woonde op de [a-straat 1] te Grave.
[Vannacht] (het hof begrijpt: op 9 augustus 2008) werd [ik] [...] door [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) wakker gemaakt. [...]
Ik ben naar buiten gelopen richting de wagen [...] op nummer [001]. [...]
Pa (het hof begrijpt: zijn vader [slachtoffer]) is naar de deur (het hof begrijpt: van de caravan van de verdachte) gelopen en heeft daar op gebonkt.
Daarna is hij teruggelopen naar de voorkant van toercaravan en heeft toen op het raam geslagen en gebonkt. Daarna heeft hij de dakpan gepakt en daarmee op het raam geslagen. [...]
Daarna heb ik gezien dat mijn vader weer naar de deur liep. Ik zag en hoorde hem weer tegen de deur van de caravan bonken met zijn handen. Ik hoorde mijn vader roepen "Kom eruit" of zoiets, of "Kom naar buiten".
Ik stond tussen 2 pilaren waartussen een hekwerk zit. Ik kreeg de poort die tussen de pilaren zit niet open. Ik ben toen een stukje doorgelopen en wilde over het hekwerk heen klimmen om mijn vader terug te halen. Op de een of andere manier lukte het mij niet om over het hekwerk te klimmen. Toen gebeurde het eigenlijk.
Ik maakte aanstalten om terug te lopen naar het poortje dat ik eerder niet open kreeg. Ik hoorde een knal en zag uit mijn linkerooghoek een flits. [...] Ik draaide me direct weer richting de toercaravan en ik zag de lichtflitsen en hoorde de knallen. [...] Ik heb nog buiten het hekwerk aan mijn vader gevraagd: "Ben je geraakt". Ik hoorde dat hij "ja" zei. Ik zag dat mijn vader achterover viel."
h. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het slachtoffer [slachtoffer] [...] lag op een brancard in de traumakamer van het Radboud ziekenhuis [in Nijmegen]. [...]
Mij werd medegedeeld door trauma-arts J. Pompe dat hij op 9 augustus 2008 te 05.38 uur de dood van het slachtoffer had geconstateerd."
i. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Ik, verbalisant [verbalisant 2], heb [...] mij opgesteld voor de toercaravan waaruit verdachte was gekomen en heb de plaats delict beveiligd. Nabij de toercaravan zag ik een viertal hulzen op de bestrating liggen."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Op 9 augustus 2008 [...] werd ik plotseling wakker van geschreeuw. [...] Ik hoorde roepen: "Doe dan ... Kom dan". Het ging over geld [...] Hierna hoorde ik knallen. Het waren een stuk of vier knallen. Deze knallen gingen snel achter elkaar."
k. een rapport van dr. B. Kubat, patholoog-anatoom, van 20 augustus 2008, voor zover inhoudende:
"Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
1. In totaal 6 huidperforaties (schotletsel) met omgevende bloeduitstortingen:
- 2 doorschoten door de linkerbovenarm/elleboog.
- Inschot rechts op de borst, op circa 133 cm vanaf de voetzoolrand en circa 7 cm van de middellijn, afmetingen huidperforatie circa 0,7 x 0,5cm (inschot), in het kader van het schotkanaal perforatie van de 5e tussenribruimte rechts, doorschot door het hartzakje/middenrif en de rechterhartkamer, door de linkerleverkwab en schamping van de maag, met een grijs projectiel in de weke delen aangrenzend aan de maag (kogel 1 - overhandigd aan de politie); schotkanaal verlopend naar links, voetwaarts en rugwaarts.
- Inschot links op de borst, op circa 121 cm vanaf de voetzoolrand en circa 13 cm van de middellijn, ronde huidperforatie met een diameter van circa 1 cm (inschot) met in het kader van het schotkanaal perforatie van de 7e tussenribruimte, het middenrif, doorschot van de linkerbocht van de dikke darm met een geelmetalen projectiel in de vetweefsels van de linkernierloge (kogel 2 - overhandigd aan de politie); schotkanaal verlopend naar rechts voetwaarts en minimaal rugwaarts.
2. 50 ml bloed en stolsels in de rechterborstholte, 150 ml bloed en stolsels in de linkerborstholte, 300 ml bloed en stolsels in de buikholte en 250 ml bloed en stolsel in het hartzakje.
3. Iets bleke organen, relatief weinig lijkvlekken en een verminderde hoeveelheid bloed in de bloedsomloop.
[...]
Interpretatie.
[...]
Bij de sectie waren er tekenen van uitwendig, mechanisch, perforerend geweld - schotletsels (1). De letsels aan de romp waren ernstig en hebben geleid tot ernstig bloedverlies (2, 3). De doorschot door de rechterhartkamer heeft geleid tot bloedophoping in het hartzakje (1, 2). Deze bloedophoping was dusdanig dat het geleid heeft tot een ernstige belemmering van de bewegingsmogelijkheid van het hart en zodoende tot hartstilstand en de dood (harttamponade).
[...]
Conclusie
Het overlijden wordt volledig verklaard door de belemmering van de hartactie (harttamponade) ontstaan ten gevolge van een doorschot door de rechterhartkamer."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroepbepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft hij - op de gronden als vervat in zijn pleitnota - aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de toercaravan van verdachte alsook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte zelf en zijn vriendin, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft geschoten ter noodzakelijke verdediging van de caravan. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het pistool heeft gepakt met het oog op de bescherming van zichzelf en zijn vriendin [betrokkene 1].
Voor wat betreft het verweer dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf en zijn vriendin overweegt het hof het navolgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van het navolgende.
- [Slachtoffer] is in de bewuste nacht in beschonken toestand naar de caravan van verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] gegaan en heeft geroepen dat de verdachte naar buiten moest komen en dat de schuld betaald moest worden.
- Door [slachtoffer] is daarbij op de caravan gebonsd en aan de deur getrokken.
- De ramen van de caravan waren dicht en de deur was afgesloten en niet van buiten af te openen. Dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, de caravandeur op vrij eenvoudige wijze van buitenaf te openen zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, temeer niet nu, ondanks dat door [slachtoffer] aan de deur werd getrokken, deze gesloten bleef.
- Door [slachtoffer] is op enig moment een dakpan door de ruit gegooid.
- Vervolgens is [slachtoffer] weer naar de deur van de caravan gelopen; hij bleef roepen dat verdachte naar buiten moest komen.
- De verdachte heeft een pistool gepakt en doorgeladen, een ogenblik gewacht, de deur van de caravan van het slot gedaan en geopend en vrijwel onmiddellijk meerdere malen geschoten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is weliswaar sprake geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], doch niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Dat verdachte [slachtoffer] zou hebben horen roepen "Ik heb 'm scherp", waarbij verdachte, gelet op zijn kort na het fatale schietincident afgelegde verklaring meende dat daarmee een mes werd bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie."
2.4. Uit de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer, zoals hiervoor onder 2.3 weergegeven, volgt dat het Hof op grond van zijn vaststellingen heeft geoordeeld dat weliswaar sprake is geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], maar dat niet aannemelijk is geworden "dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was".
Voor zover het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat zich geen onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan, in het licht van zijn vaststellingen onbegrijpelijk is, faalt het eveneens. Met de hiervoor aangehaalde overweging heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat in de gegeven omstandigheden geen onmiddellijk gevaar dreigde voor de verdachte en/of zijn vriendin. In het licht van de vaststellingen van het Hof dat de ramen en de deur van de caravan dicht waren en dat [slachtoffer] door te trekken die deur niet open had gekregen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Voor zover het middel klaagt dat onvoldoende duidelijk is of het Hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het beroep op noodweerexces ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht, dan wel die feiten en omstandigheden naar het oordeel van het Hof het beroep op noodweerexces niet rechtvaardigen, stuit het af op 's Hofs vaststelling inzake de afwezigheid van een noodweersituatie.
2.5. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en dat dit dient te leiden tot strafvermindering.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf van acht jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, W.F. Groos, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 27‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft verdachte bij arrest van 3 februari 2010 ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Voorts heeft het hof een benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, de vordering van een andere benadeelde partij toegewezen en verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals bepaald in het arrest.
2
Mr. Y. Quint, advocaat te 's‑Hertogenbosch, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingediend houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Het eerste middel klaagt dat het hof het beroep op noodweer c.q. noodweerexces onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.2
Aan verdachte is tenlastegelegd — kort gezegd — moord, althans doodslag, op [slachtoffer], de echtgenoot van verdachtes zuster. Bewezenverklaard is dat
‘hij op 9 augustus 2008 te Grave opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen schoten op [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.’
3.3
De bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof's‑Hertogenbosch d.d. 20 januari 2010, voor zover dat proces-verbaal als verklaring van de verdachte [verdachte] inhoudt:
‘Mijn vriendin [betrokkene 1] en ik [sliepen] in de nacht van 8 op 9 augustus 2008 in onze toercaravan aan de [a-straat 1] in Grave. […]
Wij werden wakker van het geschreeuw van [slachtoffer]. Dat geschreeuw stopte even, waarna wij weer wilden gaan slapen, maar vervolgens hoorde ik dat hij op mijn plaats kwam en op mijn caravan begon te bonken. […] Hij [gooide] het raam van onze caravan [in] […]. En toen is het gebeurd. Ik heb een pistool gepakt, de deur opengedaan en geschoten.
[…]
De caravandeur had ik afgesloten, met de hendel naar boven. Vanaf de buitenkant kon je daardoor dus niet in de caravan komen. Dat deed ik 's nachts altijd en ook die bewuste nacht voordat ik ging slapen. De ramen waren dicht en de gordijnen waren gesloten. Wij werden die nacht omstreeks 03.50 uur wakker van geschreeuw. In eerste instantie waren we daar niet zo van onder de indruk, het gebeurde immers wel vaker. Daarna hoorde ik echter een poortje opengaan en het geschreeuw dichterbij komen. Ik hoorde dat het [slachtoffer] was. Hij riep dat ik eruit moest komen en zijn schulden moest betalen. Het was voor mij duidelijk dat hij daarbij op mij doelde en niet op [betrokkene 1]. Hij begon flink op onze caravan te bonzen en riep: ‘Jij betaalt mijn schulden’ en ‘Kom eruit’. Hij heeft tegen het raam, de zijkant en ook de deur van de caravan gebonsd. […] Ik kon horen waar hij was. […] Ik ben toen uit bed opgestaan en heb een keer ‘Flikker op’ naar hem teruggeroepen. […] Er is vervolgens een dakpan door de plexiglazen ruit van onze caravan gegooid. […] Het was [slachtoffer], dat wist ik zeker. Iemand anders heb ik niet gehoord. […] Ik had mij […] aangekleed […]. Toen de dakpan naar binnen was gegooid, heb ik tegen mijn vriendin gezegd dat zij zich ook moest aankleden. […] Ik weet nog […] dat ik het pistool heb gepakt. Het pistool lag in de toiletruimte boven de spiegel in een plastic zakje. Daar had ik het zelf neergelegd. Ik wist dat het wapen voorzien was van kogels. Ik heb de slede naar achter getrokken. […] Hij was nog steeds aan het schreeuwen. Ik heb heel even staan luisteren.
[…] Ik heb hem […] niet […] gewaarschuwd. […] Hij was nog steeds in de buurt van de caravan, dat kon ik namelijk horen door het bonzen op de caravan en het geschreeuw. […] Ik weet nog wel dat ik de deur open heb gedaan. […] Ik heb de hendel van de deur naar beneden gedaan om de deur te openen. Door de hendel naar beneden te duwen, haal je ook het slot van de deur. […] [Slachtoffer] stond toen bij de deur. […]
Ik zag [hem] bij de deur staan. Ik heb naar hem gekeken. Het was weliswaar donker, maar de lantaarns schenen wel. Ik zag [slachtoffer] staan en ik heb vrijwel direct geschoten. […] Ik heb mijn wapen […] naar buiten gericht. Ik zag hem wel staan. Ik had een wapen in mijn hand. Ik heb met gestrekte arm naar voren geschoten. […]’
Mij wordt gevraagd of ik kon horen dat hij alcohol had gedronken. Dat was zeker te horen. Hij was aangeschoten. […]
Het is […] waar dat hij aan de deur heeft getrokken en dat het hem niet is gelukt de deur te openen. […]’
- 2.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank 's‑Hertogenbosch d.d. 8 mei 2009, voor zover dat proces-verbaal als verklaring van de verdachte [verdachte] inhoudt:
‘In de nacht van 8 op 9 augustus 2008 lag ik met mijn vriendin (hof: [betrokkene 1]) te slapen in mijn caravan op het perceel [a-straat 1] te Grave. [Slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) is naar mijn caravan gekomen en heeft naar mij staan schreeuwen. Hij heeft ook op mijn caravan gebonsd. Daarna heeft hij met een dakpan op de ruit van de caravan geslagen. Deze ruit is stukgegaan. Ik heb het pistool gepakt en doorgeladen. Ik heb de haan nog teruggedaan. Enige tijd daarna heb ik de deur van mijn caravan van het slot gedaan, geopend en vrijwel direct op [slachtoffer] geschoten.’
- 3.
Een proces-verbaal van bevindingen van de Regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, Districtsrecherche, d.d. 9 augustus 2008, mutatienummer PL2116/08-204608 (als weergegeven op pagina's 32–34 van het dossier'), in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie, voor zover dit proces-verbaal als verklaring van de verdachte [verdachte] inhoudt:
‘Vraag: Wanneer heb jij het wapen gepakt?
Antwoord: [Dat] heb ik gepakt op het moment dat [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) die dakpan naar binnen had gegooid.
Vraag: Waar lag dat wapen?
Antwoord: In de caravan. Boven bij de spiegel, bij het wasbakje. […]
Vraag: Hoe heb je geschoten?
Antwoord: Ik heb gewoon zo gedaan. Van paf paf.
Noot verbalisant: Verdachte maakt met zijn rechterhand en rechterarm een beweging alsof hij een pistool vast heeft en richt deze naar voren. […]
Vraag: Wat heb je gedaan nadat je geschoten had?
Antwoord: Ik heb vlug de deur dicht gedaan en ben terug naar binnen gegaan. […]
Vraag: Waar stond jij toen jij schoot?
Antwoord: Ik stond in de deuropening, in de caravan. […]’
- 4.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 17 april 2009, opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's‑ Hertogenbosch, RC-nr. 08/1455, voor zover dit proces-verbaal als verklaring van de verdachte inhoudt:
‘Ik schoot toen [slachtoffer] vlakbij de deur van de caravan stond. Ik deed de deur open, toen zag ik [slachtoffer] en toen heb ik geschoten.’
- 5.
Een proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant-Noord, Divisie Centrale Recherche, Tactische Recherche, d.d. 9 augustus 2008, mutatienummer PL216B/08-204608 (als weergegeven op pagina 170–172 van het dossier), in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie, en [verbalisant 6], hoofdagent van politie, voor zover dit proces-verbaal als verklaring van [betrokkene 1] inhoudt:
‘[Verdachte] (het hof begrijpt: verdacbte) en ik zijn gaan slapen. Op een gegeven moment werd ik wakker van geschreeuw buiten.Ik hoorde [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) zingen, even later begon hij te schreeuwen. […] Vlak nadat ik wakker was geworden, hoorde ik het poortje van onze standplaats opengaan […].
Ik hoorde [slachtoffer] schreeuwen, het geluid kwam dichterbij. […] lk hoorde dat [slachtoffer] tegen onze caravan begon te schoppen of slaan. [Verdachte] en ik lagen nog steeds in bed. Ik hoorde dat hij op de deur begon te rammen en volgens mij trok hij aan de deur van onze caravan. Ik hoorde dat bij steeds hetzelfde bleef schreeuwen. Op het moment dat [slachtoffer] aan de deur begon te trekken, is [verdachte] uit bed gegaan en heeft zich aangekleed. […] lk hoorde dat [verdachte] riep: ‘Ga nou eens weg.’ […] lk hoorde dat [slachtoffer] bleef schreeuwen en op de deur bleef rammen. Ik hoorde plotseling een hoop kabaal en zag dat er iets door het raam aan de voorkant van de caravan naar binnen werd gegooid. Het rolgordijn van dit raam zat dicht. Ik zag iets naar binnen komen vliegen. […] [Verdachte] [zei] tegen mij dat ik me aan moest kleden. [Verdachte] klonk geschrokken en volgens mij was hij ook boos. […] lk heb me aangekleed en ben teruggelopen naar het bed aan de andere kant van de caravan. […] Toen ik terugliep naar het bed zag ik dat [verdachte] een wapen in zijn hand had. […] lk zat alweer op bed toen ik zag dat [verdachte] de deur van de caravan openmaakte. Zoals ik me nu herinner, hoorde ik [slachtoffer] constant schreeuwen. […] Op het moment dat [verdachte] de deur openmaakte, hoorde ik schoten.’
- 6.
Een proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant-Noord, Divisie Centrale Recherche, Tactische Recherche, d.d. 10 augustus 2008, mutatienummer PE2I6B/08-204608 (als weergegeven op pagina 180 van het dossier), in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], brigadier van politie, en [verbalisant 6], hoofdagent van politie, voor zover dit proces-verbaal als verklaring van [betrokkene 1] inhoudt:
‘Ik hoorde dat [verdachte] de deur openmaakte.
Vraag: Waar was [slachtoffer] op dat moment?
Antwoord: Volgens mij stond hij voor de deur van onze caravan.Ik hoorde hem nog steeds op de caravan bonken bij de deur.
Vraag: Hoe lang na het openen van de deur hoorde jij het eerste schot?
Antwoord: Het ging vrij snel. [Verdachte] heeft niets gezegd.’
- 7.
Een proces-verbaal van verhoor van de Regiopolitie Brabant-Noord, District Land van Cuijk, Districtsrecherche, d.d. 9 augustus 2008, mutatienummer PE2156/08-204608 (als weergegeven op pagina 117, 119 en 120 van het dossier), in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beiden hoofdagent van politie, voor zover dit proces-verbaal als verklaring van getuige [betrokkene 2] inhoudt:
‘[Verdachte] woonde op de [a-straat 1] te Grave.
[Vannacht] (het hof begrijpt: op 9 augustus 2008) werd [ik] […] door [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] )wakker gemaakt.[…]
Ik ben naar buiten gelopen richting de wagen […] op nummer [001]. […]
Pa (het hof begrijpt: zijn vader [slachtoffer]) is naar de deur (het hof begrijpt: van de caravan van de verdachte) gelopen en heeft daar op gebonkt.
Daarna is hij teruggelopen naar de voorkant van toercaravan en heeft toen op het raam geslagen en gebonkt. Daarna heeft hij de dakpan gepakt en daarmee op het raam geslagen. […]
Daarna heb ik gezien dat mijn vader weer naar de deur liep. Ik zag en hoorde hem weer tegen de deur van de caravan bonken met zijn handen. Ik boorde mijn vader roepen ‘Kom eruit’ of zoiets, of ‘Kom naar buiten’.’’
Ik stond tussen 2 pilaren waartussen een hekwerk zit. Ik kreeg de poort die tussen de pilaren zit niet open. Ik ben toen een stukje doorgelopen en wilde over het hekwerk heen klimmen om mijn vader terug te halen.Op de een of andere manier lukte het mij niet om over het hekwerk te klimmen. Toen gebeurde het eigenlijk.
Ik maakte aanstalten om terug te lopen naar het poortje dat ik eerder niet open kreeg. Ik hoorde een knal en zag uit mijn linkerooghoek een flits. […] lk draaide me direct weer richting de toercaravan en ik zag de lichtflitsen en hoorde de knallen. […] lk heb nog buiten het hekwerk aan mijn vader gevraagd: ‘Ben je geraakt’. Ik hoorde dat bij ‘ja’ zei. Ik zag dat mijn vader achterover viel.’1.
3.4
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2010 heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer(exces), overeenkomstig de inhoud van een door hem overgelegde pleitnota, die aan het proces-verbaal van de zitting is gehecht en — voor zover hier van belang2. — het volgende inhoudt:
‘Fysiek geweld jegens cliënt en diens vrouw:
In de nacht van 8 augustus 2008 op 9 augustus 2008 omstreeks 03.50 uur is [slachtoffer] op perceel [a-straat 1] naar de caravan van verdachte gegaan en heeft daar hard naar verdachte geschreeuwd. Hij heeft daarbij ook op de caravan van verdachte gebonsd. Verdachte en zijn vriendin lagen op dat moment in bed. [Slachtoffer] heeft vervolgens met een dakpan zo hard op de kunststoffen ruit van de caravan geslagen dat deze ruit stuk is gegaan en een deel van die dakpan is in de caravan van verdachte terecht gekomen. (…)
Verbaal geweld jegens cliënt en diens vrouw:
Het luide schreeuwen naar verdachte, het bonzen op de caravan van verdachte en het schieten door verdachte is door buurtbewoners in de omgeving van het kampje aan de [a-straat] te Grave duidelijk te horen geweest. (…)
De rechtbank erkent (en vervolgens weer niet) dat cliënt rekening kon houden met de mogelijkheid van het binnendringen van de aanvaller in de caravan.
Cliënt was daar reëel bang voor. (…)
Feitelijk was van een dergelijke dreiging weldegelijk sprake. Een sterk persoon kan een (lichte) caravandeur oprukken. Met een baksteen kan je verder ieder onderdeel van een caravan vernielen… je kunt daarmee zelfs de deur doorboren…. (…)
Angst / psychische toestand van cliënt:
De rechtbank neemt aan dat er door de aanvankelijke handelingen van [slachtoffer] sprake is geweest van onmiddellijk aanranden van een goed, te weten de beschadiging/vernieling van een ruit van de caravan van verdachte. Daarnaast heeft [slachtoffer] zich, mede gelet op tijd en plaats, in (algemeen) dreigende zin uitgelaten richting verdachte. Daarbij neemt de rechtbank aan dat bij verdachte een zekere mate van angst heeft bestaan.
Oordeel / weging / inschattting van de mate van angst en dreiging? Dat is de discussie waar het in casu om gaat. (…)
De aanvaller stond (algemeen bekend op het kamp) als vuurwapen gevaarlijk. Of cliënt moest uit de caravan komen of hij zou er met geweld uitgehaald worden. Al dan niet met gebruik van een ‘scherp’ vuurwapen… Dat was en is op het moment van de aanval de situatie en inschatting van cliënt geweest… dat zijn de ‘emotionele feiten en omstandigheden’ die u in ogenschouw dient te nemen….
‘Ik heb hem scherp’… Bargoens voor… lk heb een (doorgeladen) wapen en ben van plan hem te gebruiken.
Deze dreiging heeft de rechtbank, en de daaruit voortvloeiende impact bij cliënt, onjuist gewogen. (…)
Feiten:
Client, 9 augustus 2008, 16.22 uur 9 (eerste verklaring):
‘Ik hoorde [slachtoffer] naast onze caravan schreeuwen. Ik hoorde hem roepen dat eruit moest komen en dat ik zijn schuld moest betalen. Ik hoorde [slachtoffer] roepen dat hij een ‘scherp’ bij zich had. Ik dacht dat hij daarmee een mes bedoelde. Ik ben toen het bed uitgegaan en heb me aangekleed. Ik durfde niet naar buiten te gaan. Ik was bang dat [slachtoffer] mij, of [betrokkene 1] iets wilde doen. Op een gegeven moment hoorde ik iets door het raam van mijn caravan komen. Ik zag dat er een dakpan, door het raam, naar binnen was gegooid.’
(…)
‘Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij er nu voor zou zorgen dat ik eruit zou komen. Ik hoorde hem op een brullerige manier roepen, alsof hij kwaad was. Nadat hij dit riep werd de dakpan naar binnen gegooid. Ik was zo geschrokken en weet allemaal niet wat hij geroepen heeft.’
(…)
‘Ik wilde toen eerst naar buiten gaan maar ik durfde niet. Ik hoorde hem zeggen: ‘Ik heb hem scherp.’ Ik durfde toen helemaal niet meer, ik weet dat [slachtoffer] altijd een knipmes op zak had.’
Proces-verbaal van bevindingen, 9 augustus 2008 3.55 uur:
‘Ik zag dat [betrokkene 2] (zoon van het slachtoffer) hierbij in de rechterbroekzak taste van het slachtoffer. Ik zag dat [betrokkene 2] uit die broekzak een klapmes haalde, met een bruin, vermoedelijk houten heft en een ogenschijnlijk verroest lemmet.’
(pagina 0052 dossier)
Forensisch psychiatrisch consult, pagina 2(15 augustus 2008):
‘Betrokkene, zo zegt hij, was doodsbang dat die man mogelijk de caravan zou binnendringen. ‘
Client, verklaring 8 januari 2009:
‘‘Ik heb het gedaan om mezelf en [betrokkene 1] te beschermen.’ (…) ‘Ik was bang en in paniek. Ik was bang dat [slachtoffer]bij ons naar binnen zou komen. Ik wilde mezelf en [betrokkene 1] beschermen.’’
Getuige [betrokkene 5] (buurtbewoner) verklaring rechter-cornmissaris 16 april 2009:
‘Op zaterdag 9 augustus 2008 was ik nog laat wakker, rond 3.30 uur. Ik hoorde buiten geschreeuw. Ik herkende de stem van [slachtoffer]. [Slachtoffer] klonk heel dreigend. Hij riep: ‘Je wou toch praten, ’en ‘Kom dan als je durft. ’ Ik woon op 50 meter van het kamp maar kon het goed horen. Het klonk beangstigend. Ik hoorde ook bonken alsof iemand ergens op sloeg. Ik hoorde ook iets breken. Ik hoorde geen reactie op het schreeuwen van [slachtoffer]. [Slachtoffer] ging steeds harder en dreigender schreeuwen. Ik was blij dat ik boven in mijn woning stond en niet beneden, omdat het zo beangstigend klonk. Ik had er niet tussen willen staan.’
Getuige [betrokkene 6] (buurtbewoner) verklaring 9 augustus 2008:
‘‘Wat ik hoorde toen ik wakker werd was geschreeuw en er werd ergens op gebonkt.’ (…) ‘Kort hierna hoorde ik een manspersoon heel intimiderend en dreigend zeggen; kom maar naar buiten lafaard, of woorden van gelijke strekking. Ook werd er door de manspersoon gezegd; ik krijg nog geld van jou, of woorden van gelijke strekking. Dit werd constant herhaald tot ongeveer 3.45 uur. Voor die tijd hoorde ik van alles kapot vallen en meteen hierop hoorde ik kort achter elkaar drie knallen. Die knallen volgden heel kort achter elkaar.’’
Getuige [betrokkene 7] (buurtbewoner) verklaring 11 augustus 2008:
‘Afgelopen zaterdag 9 augustus 2008, werd ik omstreeks 03:55 uur wakker. Ik werd wakker van geschreeuw. Ik hoorde dat er werd geschreeuwd: ‘Kom dan, kom dan als je durft, kom dan naar buiten.’, en: ‘Je wilde toch praten.’ Ik moet u zeggen zoals dit werd geschreeuwd klonk dit erg bedreigend en zo kwam het ook op mij over. ‘Ik bedoel, wanneer er iemand bij mij zo aan de deur zou staan dan deed ik echt niet open. Ik kon goed horen dat er door maar één man werd geschreeuwd.’’
Getuige [betrokkene 1] (partner van cliënt), verklaring rechter-cornmissaris 16 april 2009:
‘Door het schreeuwen en door het slaan tegen de caravan en door het door de ruit gaan van die dakpan was ik doodsbang. ’
(…)
‘Het schreeuwen van [slachtoffer]us ging de hele tijd door.’
(…)
‘Voor het schieten was [verdachte] bang. Dat zag ik aan zijn gezichtsuitdrukking.’
Voorbedachte raad of (psychische) verschuldigbare verdedigingsoverschrijding? (…)
Cliënt wilde een einde maken aan de wederrechtelijke aanval gericht tegen zijn leven en dat van zijn vrouw.
Hij kon géén kant op!
Ingeslagen raam… onmogelijk om via dat raam te vluchten… in de armen van de aanvaller….
Via de deur… onmogelijk want ook in die buurt bevond de aanvaller zich….
Alternatieve opties?
— onttrekkingsvereiste
Meermalen is client tijdens verhoren, laatstelijk bij de rechter-commissaris, de vraag gesteld waarom hij de deur van de tourcaravan geopend heeft en niet eerst/ enkel door het raam gekeken heeft, daarmee wellicht doelend op het bewust creëren van een confronterende situatie door client. In aanmerking dient te worden genomen dat [slachtoffer] door de vernieling van het raam van de caravan, al min of meer met één been binnenstond, ook na deze vernieling gaat [slachtoffer] door met schreeuwen en blijft bonzen op de caravan. De vrees van client, dat [slachtoffer] op enig moment de tourcaravan zou binnen komen, is in de visie van de verdediging niet onbegrijpelijk. Gelet op de omstandigheid dat client zich bevond in een kleine ruimte met slechts één toegangsdeur en daar geconfronteerd wordt met het aanhoudende bedreigende en agressieve gedrag van [slachtoffer] heeft ertoe geleid dat client geen kans heeft gezien een andere opstelling te kiezen dan het gewapend openen van de deur. De verdediging is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld aan de kant van client. Voor zover uw rechtbank het daar niet mee eens is wijst de verdediging in dit verband op het verschil tussen een bewuste confrontatie om geweld toe te passen en het voorzien van de mogelijkheid van een gewelddadige confrontatie. Het eerste kan zonder meer aan een beroep op noodweer in de weg staan, terwijl het aanvaarden van bepaalde risico's geoorloofd is. (…)
De verdediging is van oordeel dat cliënt redelijkerwijs geen mogelijkheid had om zich te onttrekken aan de door het slachtoffer gecreëerde bedreigende en gewelddadige situatie.
Conclusie:
- >
OvRv op basis van beroep op noodweer, subsidiair noodweer-excess,
- >
Meer subsidiair: beroep op psychische overmacht.’
3.5
In aanvulling op de pleitnota heeft de raadsman ter zitting onder meer betoogd:
‘Bovendien kon mijn cliënt, die op dat moment bestookt werd met een dakpan, niet inschatten waar het latere slachtoffer stond. Dat kon overal zijn. De rechtbank houdt er terecht rekening mee dat de deur open kon. De angstperceptie van mijn cliënt is van groot belang. De bij mijn cliënt bestaande vrees dat [slachtoffer] de caravan binnen zou komen was gegrond en mijn cliënt kon zich daar niet aan onttrekken. De verdediging bestrijdt dat [slachtoffer] niet binnen kon komen. Een woedende persoon, zoals in casu [slachtoffer], had binnen kunnen komen en mijn cliënt mocht daar rekening mee houden. Uit de opmerking van [slachtoffer] — de aanvaller — dat hij mijn cliënt eruit zou halen en dat hij 'm scherp had, mocht mijn cliënt ook afleiden dat [slachtoffer] bewapend was. (…)
Hij was enorm bang. In zulke situaties heeft de wetgever voorzien met de strafuitsluitingsgrond van noodweerexces. Indien iemand in doodsangst verkeert, is het niet reëel om rationeel en proportioneel te handelen. In dit geval is er sprake van een onevenwichtigheid. Mijn cliënt doet immers de deur van de caravan open, maar het is de vraag of het hof hem dat kan verwijten indien het geen doordachte handeling is geweest. De onevenwichtigheid spruit voort uit een hevige gemoedsbeweging. Mijn cliënt, een persoon die vlak is in zijn emoties, schiet op iemand die pal voor zijn deur stond. Indien hij gericht had geschoten, had hij het slachtoffer vier keer getroffen. Mijn cliënt was echter in de veronderstelling dat [slachtoffer] verder weg stond. (…)
Het onmiddellijke gevaar was nog niet geweken en hem hebben bovendien geen andere middelen ten dienste gestaan. Dat laatste moet namelijk in het licht van de angstbeleving van mijn cliënt worden gezien. [Slachtoffer] kondigt aan dat hij naar binnen wil komen en zegt daarbij ‘Ik heb 'm scherp’. Hij maakt bovendien aanstalten om de caravan binnen te komen. Wat moet die man daar voor zijn deur? Waarom zit [slachtoffer] aan de caravandeur? De feitelijke handelingen van mijn cliënt zijn door een gedragskundige bekeken. Ik citeer het volgende uit het over mijn cliënt opgemaakt psychologisch rapport: ‘Hierop pakte betrokkene een pistool, dat hij had geërfd van zijn vader en dat hij vanwege een verbouwing tijdelijk bovenop een kast had gelegd. Betrokkene gaf aan dat hij in paniek was, zich als ‘ratten in de val’ voelde.’ Van belang is dat mijn cliënt al langere tijd geen contact meer had met [slachtoffer]. Hij had derhalve geen motief. Hij mocht zich gezien de situatie angstig voelen, de feiten wijzen daarop. Hoe lang had het nog moeten voortduren? Moest [slachtoffer] eerst binnen zijn gekomen? Had mijn cliënt moeten wachten tot hij een dakpan tegen zijn hoofd had gekregen? Ik citeer verder uit het rapport: ‘Ook betrokkenes vriendin was erg angstig en zat ineengedoken in bed met de dekens over zich heen te huilen en te schreeuwen. Uiteindelijk maakte betrokkene de deur open, zag zwager op zich af komen en heeft toen uit paniek geschoten. Hij geeft aan nog nooit zo angstig te zijn geweest.’ Hij heeft aldus uit paniek gehandeld. Dan hebben we het dus over noodweerexces.
De onderzoeker zegt bovendien bet volgende: ‘Betrokkene maakt een authentieke indruk, hetgeen ook geldt voor betuigingen van spijt en schuld.’ In een uitermate stressvolle situatie, waarbij mijn cliënt bang was dat het slachtoffer hem en zijn vriendin iets zou aan doen, is het aannemelijk dat zijn angst en spanning hoog waren.
Bovendien was hij niet gewend om over zijn gevoel te spreken, waaruit afgeleid kan worden dat hij extreem angstig was. Primair doet mijn cliënt daarom een beroep op noodweer, subsidiair op noodweerexces. Dat wordt ingegeven door de geweldshandelingen van het slachtoffer. Eigenlijk weet mijn cliënt niet goed meer wat hij deed. (…)
Uit een uitspraak van de Hoge Raad van 16 september 2008 (griffier: kennelijk wordt gedoeld op de onder LJN BD1728 gepubliceerde uitspraak) blijkt de reële mogelijkheid om zich te onttrekken aan de als bedreigend ervaren situatie relevant te zijn.
In dit geval was het raam kapot. Langs die weg kon mijn cliënt de caravan niet verlaten, want dan was hij rechtstreeks in de armen van de aanvaller gelopen. Hij kon de caravan ook niet via de deur verlaten, want hij deed de deur open in de veronderstelling dat de aanvaller bij de dakpannen stond en merkte toen tot zijn verbazing dat de aanvaller voor zijn neus stond. Wat mijn cliënt verklaart over zijn toestand, is juist en daar dient het hof rekening mee te houden.
In belastende zin heeft mijn cliënt ook verklaard dat hij [slachtoffer] zag staan. Dat zou kunnen betekenen dat hij gericht heeft geschoten. Het openbaar ministerie erkent dat [slachtoffer] voor zijn neus stond. Hij had de aanvaller echter niet verwacht en heeft daarom uit angst gehandeld. Daarom heeft hij ook tweemaal mis geschoten. Indien [slachtoffer] bij de dakpannen had gestaan, had hij geen reden tot schieten gehad. In dat geval had hij weg kunnen komen. Hij dacht dat de weg vrij was. Als dat waar was geweest, had hij kunnen vluchten. Hij heeft kennelijk uit paniek gehandeld. Het is een logische verklaring voor zijn handelen in deze zaak. Het gaat om een reële mogelijkheid zich aan de situatie te onttrekken. Die reële mogelijkheid was er niet. Vandaar dat een beroep op noodweer gerechtvaardigd is.
Voor verdere onderbouwing verzoek ik het hof hetgeen hieromtrent in eerste aanleg is aangevoerd, als hier herhaald en ingeslast te beschouwen.’
3.6
Het hof heeft het beroep op noodweer c.q. noodweerexces als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft hij — op de gronden als vervat in zijn pleitnota — aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de toercaravan van verdachte alsook een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte zelf en zijn vriendin, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft geschoten ter noodzakelijke verdediging van de caravan. De verdachte heeft immers verklaard dat hij het pistool heeft gepakt met het oog op de bescherming van zichzelf en zijn vriendin [betrokkene 1].
Voor wat betreft het verweer dat de verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf en zijn vriendin overweegt het hof het navolgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van het navolgende.
- —
[slachtoffer] is in de bewuste nacht in beschonken toestand naar de caravan van verdachte en zijn vriendin [betrokkene 1] gegaan en heeft geroepen dat de verdachte naar buiten moest komen en dat de schuld betaald moest worden.
- —
Door [slachtoffer] is daarbij op de caravan gebonsd en aan de deur getrokken.
- —
De ramen van de caravan waren dicht en de deur was afgesloten en niet van buiten af te openen. Dat, zoals door de verdediging is aangevoerd, de caravandeur op vrij eenvoudige wijze van buitenaf te openen zou zijn geweest, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden, temeer niet nu, ondanks dat door [slachtoffer] aan de deur werd getrokken, deze gesloten bleef.
- —
Door [slachtoffer] is op enig moment een dakpan door de ruit gegooid.
- —
Vervolgens is [slachtoffer] weer naar de deur van de caravan gelopen; hij bleef roepen dat verdachte naar buiten moest komen.
- —
De verdachte heeft een pistool gepakt en doorgeladen, een ogenblik gewacht, de deur van de caravan van het slot gedaan en geopend en vrijwel onmiddellijk meerdere malen geschoten.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is weliswaar sprake geweest van agressief gedrag van de zijde van [slachtoffer], doch niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Dat verdachte [slachtoffer] zou hebben horen roepen ‘Ik heb 'm scherp’, waarbij verdachte, gelet op zijn kort na het fatale schietincident afgelegde verklaring meende dat daarmee een mes werd bedoeld, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het hof het beroep op noodweer.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep voorts bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van een situatie van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.’
3.7
Volgens de toelichting op het middel is 's hofs oordeel dat, ondanks het agressieve gedrag van [slachtoffer], niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte en/of zijn vriendin, waartegen verdediging noodzakelijk was, niet begrijpelijk, nu het hof heeft vastgesteld, althans niet heeft weersproken, dat [slachtoffer] op het kamp als vuurwapengevaarlijk bekend stond, verdachte meende dat [slachtoffer] een vuurwapen bij zich had, [slachtoffer] in de avonduren in beschonken toestand naar de caravan kwam, op de deur van de caravan heeft gebonsd en aan de deur heeft getrokken, een dakpan door de ruit heeft gegooid en heeft geroepen: ‘Ik heb hem scherp’.
3.8
Omtrent het gedrag van [slachtoffer] heeft het hof vastgesteld dat die in beschonken toestand bij verdachtes caravan heeft geroepen dat verdachte naar buiten moest komen. Ook heeft hij op de caravan gebonsd, aan de deur van de caravan getrokken en een dakpan door de ruit gegooid, waarna hij weer naar de deur is gelopen en daar heeft staan roepen dat verdachte naar buiten moest komen. Anders dan het middel wil heeft het hof niet in navolging van de verdediging aangenomen dat [slachtoffer] op het kamp bekend stond als vuurwapengevaarlijk, noch dat verdachte in de veronderstelling was dat [slachtoffer] een (doorgeladen) vuurwapen bij zich droeg. Dit laatst blijkt overigens nadrukkelijk uit 's hofs verwijzing naar de verklaring van verdachte, dat hij dacht dat [slachtoffer] sprak over een mes.
Het hof heeft geoordeeld dat gelet op de genoemde gedragingen van [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden dat verdachte is geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zichzelf en zijn vriendin of met een onmiddellijke dreiging daarvan, die verdediging noodzakelijk maakte. Dit oordeel, dat sterk verweven is met waarderingen van feitelijke aard, is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat, zoals het hof heeft vastgesteld, uit de bewijsmiddelen (1, 2, 4 en 5) blijkt dat de ramen en de deur van de caravan dicht waren, dat [slachtoffer] door te trekken aan de deur die niet open had gekregen en dat verdachte — die, zo lees ik in bewijsmiddel 1, kon horen waar [slachtoffer] was — na het openen van de deur vrijwel onmiddellijk meermalen heeft geschoten.
3.9
Het middel klaagt ook dat de verwerping van het beroep op noodweerexces onvoldoende duidelijk maakt of het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk heeft geacht, dan wel die feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof het beroep op noodweerexces niet rechtvaardigen.3.
3.10
Deze klacht berust op een onjuiste lezing van het bestreden arrest, doordat hij voorbijgaat aan de wijze waarop het hof de verwerping van het beroep op noodweer(exces) heeft opgebouwd.
Bij de beoordeling van het noodweerberoep heeft het hof zich gebaseerd op feiten en omstandigheden die uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken en die zijn opgesomd onder de zes aandachtsstreepjes. Hetgeen de verdediging in het kader van het verweer meer of anders heeft aangevoerd heeft het hof kennelijk niet aannemelijk geacht. De door het hof vastgestelde toedracht leidt tot het niet onbegrijpelijke oordeel, dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een aanranding in de zin van art. 41 Sr — en dus evenmin van een noodweersituatie.
Het voorgaande brengt mee dat het hof het beroep op noodweerexces zonder nadere motivering heeft kunnen verwerpen. Voor het slagen van een beroep op noodweerexces — het verontschuldigbaar overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging — is immers vereist dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan.4.
Het middel faalt derhalve in beide onderdelen.
4.1
Het tweede middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn, nu het verkorte arrest niet binnen de wettelijke termijn is aangevuld met de bewijsmiddelen en (daardoor) de stukken niet binnen zes maanden na het instellen van het cassatieberoep naar de Hoge Raad zijn gezonden.
4.2
Het hof heeft op 3 februari 2010 een verkort arrest gewezen. Op 12 februari 2010 is namens verdachte, die zich op dat moment ter zake van de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis bevond, beroep in cassatie ingesteld. De aanvulling bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a jo 415 Sv, is eerst op 24 november 2010 ondertekend door de voorzitter en de griffier. De stukken van het geding zijn op 25 november 2010 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
4.3
Ingevolge art. 365a lid 3 jo 415 Sv had het hof het verkorte arrest moeten aanvullen binnen drie maanden na de datum waarop het cassatieberoep is ingesteld, dus uiterlijk op 12 mei 2010. Het niet in acht nemen van deze termijn leidt echter niet tot nietigheid.5. In casu is voorts de inzendtermijn van zes maanden, met ruim drie maanden, overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM moet leiden tot strafvermindering.
Het middel is terecht voorgesteld.
5
Het eerste middel faalt. Het tweede middel is gegrond, hetgeen tot strafverlaging zal moeten leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6
Deze conclusie strekt tot een verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2011
Met weglating van o.a. verwijzingen naar literatuur en jurisprudentie aangaande noodweer(exces).
Met verwijzing naar o.a. HR 22 februari 2011, LJN BO7977 en HR 8 februari 2011, LJN BO9862. Ik wijs erop dat het in die zaken ging om een ontoereikende verwerping van een beroep op noodweer of een beroep op noodweer en/of noodweerexces. Zo ook in HR 28 juni 2011, LJN BN4239.
HR 4 januari 2011, LJN BN9301, verwijzend naar HR 27 mei 2008, LJN BC6794: de verdachte is in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging te ver gegaan, of hij heeft de hem verweten gedraging verricht op een moment dat verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding niet meer noodzakelijk was, maar de gedraging is het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
HR 24 mei 2011, LJN BQ0767; HR 21 september 1999, NJ 1999, 786.