Hof Arnhem, 12-10-2010, nr. 200.043.958
ECLI:NL:GHARN:2010:BO0155
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
200.043.958
- LJN
BO0155
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO0155, Uitspraak, Hof Arnhem, 12‑10‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW4008, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW4008
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6497
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Appellanten stellen incidentele vordering in op de rol waartegen appellanten PP + AND zijn gesteld voor het nemen van memorie van grieven
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.043.958
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 174095/ HA ZA 08-1416)
arrest in het incident van de eerste civiele kamer van 12 oktober 2010
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 3],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 4],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 5],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 6],
alle gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen in het incident,
appellanten in de hoofdzaak,
advocaat: mr. R.B.H. Beune,
tegen:
de Ontvanger van de Belastingdienst/Rivierenland,
mede kantoor houdend te Nijmegen,
verweerder in het incident,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. J.C.G. Vestjens.
De partijen zullen hierna wederom ‘[appellanten]’ en ‘de Ontvanger’ worden genoemd.
1. Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 mei 2010 verwijst het hof naar het door dit hof in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gewezen arrest van die datum.
1.2
Bij genoemd arrest heeft het hof de door [appellanten] ingestelde incidentele vordering tot schorsing afgewezen, is de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden en is de hoofdzaak verwezen naar de rol van 1 juni 2010 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellanten]
1.3
De memorie van grieven is niet genomen op de roldatum 1 juni 2010 en evenmin op de nader bepaalde roldata 13 juli 2010 en 27 juli 2010.
De Ontvanger had [appellanten] voor het nemen van een memorie van grieven tegen de roldatum 27 juli 2010 ‘peremptoir en akte niet dienen’ aangezegd, als bedoeld in artikel 2.14 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Dit is neergelegd in een brief van 25 juni 2010 van de advocaat van de Ontvanger, mr. E.J. van Buuren, aan mr. R.B.H. Beune voornoemd. Een kopie van die brief is op die dag aan het hof overgelegd. De inhoud van die brief luidt:
‘In deze zaak verkreeg u ter rolle van 1 juni 2010 een uitstel tot 13 juli a.s. voor memorie van grieven. Ik verzoek u vriendelijk op die datum de memorie van grieven te nemen, bij gebreke waarvan ik nog slechts kan instemmen met een peremptoir uitstel van 2 weken, derhalve tot 27 juli a.s., op welke datum ik zo nodig akte niet dienen zal vragen.’
1.4
[appellanten] hebben op de rol van 27 juli 2010 een ‘memorie tot incidentele vordering tot oproeping geëxecuteerde’ genomen.
[appellanten] hebben in het incident gevorderd dat het hof zal toestaan dat de vennootschap Masterflex Limited tegen een nader te bepalen roldatum wordt opgeroepen in dit geding en dat de Ontvanger zal worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident.
1.5
Bij ‘verzoek verlening akte niet dienen tevens antwoord in het incident tot oproeping geëxecuteerde’ heeft de Ontvanger primair geconcludeerd dat het hof [appellanten] (alsnog) akte niet-dienen zal verlenen en hen zowel in de hoofdzaak als in het incident niet-ontvankelijk zal verklaren en heeft de Ontvanger zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de inhoudelijke merites van de incidentele vordering. De Ontvanger heeft bij zijn processtuk twee producties in het geding gebracht.
1.6
Ten slotte hebben de partijen een kopie van hun procesdossier aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof stelt vast dat vooralsnog niet vaststaat dat [appellanten] belang hebben bij hun thans ingestelde incidentele vordering ‘tot oproeping geëexecuteerde’. Daarvoor zal eerst duidelijkheid moeten worden verkregen over de ontvankelijkheid van
[appellanten] in hun in de hoofdzaak ingestelde vordering in hoger beroep.
Die ontvankelijkheid zal afhankelijk zijn van de alsnog door de rolraadsheer te geven beslissing op het verzoek van de Ontvanger om aan [appellanten] akte van
niet-dienen van grieven te verlenen.
2.2
Nu de behandeling van de hoofdzaak niet is geschorst door de thans ingestelde incidentele vordering en de aard van deze incidentele vordering niet meebrengt dat hierop eerst en vooraf zou moeten worden beslist, zal het hof in het incident iedere verdere beslissing aanhouden en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwijzen voor de hiervoor onder 2.1 genoemde beslissing.
3. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het incident
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 19 oktober 2010 voor het nemen van een beslissing op het verzoek van de Ontvanger om aan [appellanten] in de hoofdzaak akte van niet-dienen van grieven te verlenen.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.A. van Rossum en
F.W.J. Meijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 12 oktober 2010.