De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.4:18.4.1.4 Schorsing tenuitvoerlegging door de executierechter
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.4.1.4
18.4.1.4 Schorsing tenuitvoerlegging door de executierechter
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380395:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van Hees 2003a, p. 6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Gedurende de periode dat de executie van dwangsommen door de executierechter is geschorst, is onzeker of sprake is van een in art. 611g lid 2 Rv bedoeld wettelijke beletsel om dwangsommen te executeren.
Van Hees verdedigt het standpunt dat een schorsing van de dwangsomveroordeling in dit geval weliswaar een beletsel oplevert, maar dat dit niet wettelijk van aard is, zodat dit beletsel dus de verjaringstermijn niet schorst.1 Naar mijn mening moet dit als een te strenge interpretatie van het begrip 'wettelijk beletsel' worden beschouwd. In de eerste plaats is de schorsing zijdens de executierechter wel degelijk op een wettelijke bepaling terug te voeren, nu in art. 438 Rv de executierechter de mogelijkheid van schorsing uitdrukkelijk wordt geboden. Weliswaar is er vervolgens geen specifieke bepaling aan te wijzen op grond waarvan gedurende die schorsing tenuitvoerlegging van de veroordeling niet mogelijk is, maar dit volgt wel degelijk uit het wettelijk systeem. De schorsing door de executierechter staat aan tenuitvoerlegging van de veroordeling immers daadwerkelijk in de weg.