NJ 2022/145
Art. 249 lid 2 onder 1° Sr. Oordeel dat sprake was van een juridische, geformaliseerde relatie (hulpverleningstaak art. 3 Politiewet 2012) waarin aangeefster aan de waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd tijdens seksuele handelingen, is juist.
HR 22-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:413
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22 maart 2022
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, J.C.A.M. Claassens, T. Kooijmans
- Zaaknummer
20/03103
- Conclusie
A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS642155:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:413, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:64, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑07‑2021
- Wetingang
Art. 249 lid 2 aanhef en onder 1 Sr
Essentie
Het oordeel dat verdachte handelde ter uitvoering van de bij art. 3 Politiewet 2012 aan hem opgedragen taak hulp te verlenen, toen verdachte en zijn medeverdachte aangeefster meenamen in hun dienstauto om haar thuis te brengen, is niet onjuist. Het daarop gebaseerde oordeel dat sprake was van een juridische, geformaliseerde relatie waarin aangeefster aan de waakzaamheid van verdachte en zijn mededader was toevertrouwd op het moment van de seksuele handelingen, is niet onjuist.
Samenvatting
De Hoge Raad herhaalt zijn overwegingen uit HR 19 december 1989, NJ 1990/292, m.nt. Th.W. van Veen, over de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.