Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 15-05-2014
- Redactionele toelichting
Projecten vallen onder de in dit artikel bedoelde verplichtingen zoals die vóór hun wijziging bij deze wijziging golden, indien vóór 16-05-2017: a) de procedure inzake het in art. 5 lid 2 bedoelde advies ingeleid was, of b) de in art. 5 lid 1 bedoelde informatie verstrekt was.
- Bronpublicatie:
16-04-2014, PbEU 2014, L 124 (uitgifte: 25-04-2014, regelingnummer: 2014/52/EU)
- Inwerkingtreding
15-05-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-04-2014, PbEU 2014, L 124 (uitgifte: 25-04-2014, regelingnummer: 2014/52/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieueffectrapportage
Omgevingsrecht / Milieu
Bestuursrecht algemeen / Voorbereiding
1.
Wanneer een lidstaat constateert dat een project vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zal hebben in een andere lidstaat of wanneer een lidstaat waarvan het milieu vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden, hierom verzoekt, doet de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren, de andere lidstaat zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk wanneer hij zijn eigen publiek informeert, onder meer toekomen:
- a)
een beschrijving van het project, met alle beschikbare informatie over het mogelijke grensoverschrijdende effect ervan;
- b)
informatie over de aard van de beslissing die kan worden genomen.
De lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren geeft de andere lidstaat een redelijke termijn om kenbaar te maken of hij wenst deel te nemen aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures; tevens kan hij de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie verstrekken.
2.
Wanneer een lidstaat die krachtens lid 1 informatie ontvangt, aangeeft dat hij voornemens is aan de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures deel te nemen, zendt de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren, voor zover hij dit nog niet heeft gedaan, de betrokken lidstaat de informatie toe die krachtens artikel 6, lid 2, moet worden verstrekt en die krachtens artikel 6, lid 3, onder a) en b), ter beschikking moet worden gesteld.
3.
Ieder van de betrokken lidstaten zorgt er tevens voor, voor zover het hem betreft, dat:
- a)
de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie binnen een redelijke termijn ter beschikking wordt gesteld van de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties en van het betrokken publiek op het grondgebied van de lidstaat die vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden; en
- b)
de in artikel 6, lid 1, bedoelde instanties en het betrokken publiek voordat een vergunning voor het project wordt verleend, de gelegenheid krijgen binnen een redelijke termijn advies over de verstrekte informatie uit te brengen aan de bevoegde instantie van de lidstaat op het grondgebied waarvan men het project wil uitvoeren.
4.
De betrokken lidstaten plegen overleg over onder andere de potentiële grensoverschrijdende effecten van het project en de maatregelen die worden overwogen om die effecten te beperken of teniet te doen, en komen een redelijke termijn overeen waarbinnen het overleg moet plaatsvinden.
Dergelijke raadplegingen kunnen via een passende gemeenschappelijke instantie worden uitgevoerd.
5.
De nadere regelingen voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, met inbegrip van de vaststelling van de raadplegingstermijnen, worden bepaald door de betrokken lidstaten op basis van de in artikel 6, leden 5 tot 7, bedoelde regelingen en termijnen en moeten het betrokken publiek op het grondgebied van de getroffen lidstaat reële inspraakmogelijkheden verschaffen in de milieubesluitvormingsprocedures als bedoeld in artikel 2, lid 2, voor het project.