Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 24-03-2015. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
13-03-2015, Stcrt. 2015, 7675 (uitgifte: 23-03-2015, regelingnummer: 704957-131583-WJZ)
- Inwerkingtreding
24-03-2015, terugwerkend tot: 01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-2015, Stcrt. 2015, 7675 (uitgifte: 23-03-2015, regelingnummer: 704957-131583-WJZ)
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering / Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring
Invordering (V)
1.
Onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, wordt verstaan het met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven verminderde gezamenlijke bedrag van:
- a.
de aan inhouding van loonbelasting/premie voor de volksverzekeringen onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de ingehouden pensioenpremies, bijdragen ingevolge een levensloopregeling en premies ziektekostenverzekering;
- b.
uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- c.
overige inkomsten met uitzondering van:
- 1°
de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;
- 2°
vervallen;
- 3°
de kinderopvangtoeslag, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de tegemoetkomingen ingevolge de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
- 4°
de premie, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet, alsmede een daarmee naar aard, strekking en omvang overeenkomende premie;
- 5°
de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;
- 6°
de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de Jeugdwet;
- 7°
het kindgebonden budget, bedoeld in de Wet op het kindgebonden budget;
- 8°
de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag, de krachtens de Participatiewet ontvangen woonkostentoeslag en de zorgtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag;
- 9°
de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet;
- 10°
een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot ten hoogste de bedragen, genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2.
Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ook gerekend de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf.