Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, nr. 200.216.329
ECLI:NL:GHARL:2019:11338
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-08-2019
- Zaaknummer
200.216.329
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:11338, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑08‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:783, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTHR 2021, afl. 3, p. 136
Uitspraak 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Weens Koopverdrag, artikel 8 lid 3 3:35, 3:36. 3: 61 lid 2 en 6:147 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.216.329
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 302879)
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hascor B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Hascor,
advocaat: mr. K. Rutten,
tegen:
de vennootschap naar het recht van de Britse Maagdeneilanden
Devante Minerals Trading Ltd.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
en haar rechtsopvolger onder bijzondere titel
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar het recht van Zwitserland
Polar Global Equity AG,
gevestigd te Pfäffikon SZ (Zwitserland),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Devante,
advocaat: mr. P.S.T Awater.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 augustus 2018 hier over. Ingevolge dit tussenarrest heeft op 7 februari 2019 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan het proces-verbaal en de pleitnotities van mrs. Var en Mennema zich bij de gedingstukken bevinden.
1.2
Het verdere verloop van het geding blijkt uit:
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis van 10 mei 2017.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Het onderhavige geschil betreft samengevat het volgende. Hascor, actief in de internationale handel in metalen, heeft op 22 september 2015 voor een koopprijs van
€ 363.394,13 een hoeveelheid ferrochroom besteld bij Yildirim Holding S.A. (hierna: Yildirim), waarbij Yildirim haar dochtervennootschap Devante heeft aangewezen als verkopende partij. Op 28 oktober 2015 om 10:11 uur zijn vanaf het e-mailadres iryna.vazhnova@yildirimgroup.com de verzenddocumenten en factuur aan Hascor gestuurd. Kort nadien (om 10:29 uur) is vanaf hetzelfde e-mailadres een e-mail gestuurd, met onder meer de tekst: “Please neglect previous shipping documents due to mistakes. We will correct immediately and resend to you.” Vervolgens is vanaf hetzelfde e-mailadres een derde e-mail gestuurd (om 10.51 uur) met als bijlage dezelfde shipping documents en een gewijzigde factuur met vermelding van een andere bankrekening, te weten die van de Union Bank in Palo Alto, California (USA). In november en december 2015 zijn door partijen over en weer diverse e-mails ontvangen vanaf e-mailadressen die sterk overeenkomen met de originele e-mailadressen. Naar aanleiding van een latere koop, waarbij op grond van een vervalste factuur geld werd overgemaakt naar voormelde bankrekening in Palo Alto, werd Hascor begin december 2015 duidelijk dat dit niet de bankrekening van Devante of een andere vennootschap van Yildirim betrof en dat de betreffende facturen niet door Devante of Yildirim waren verzonden. Het reeds op de bankrekening in Palo Alto voldane bedrag van
€ 363.394,13 kon niet meer worden gestorneerd. Devante heeft vervolgens Hascor in rechte betrokken en betaling van dit bedrag gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente, alsmede veroordeling van Hascor inlichtingen te verstrekken over haar vermogenspositie, op straffe van een dwangsom. Hascor heeft ten verwere onder meer aangevoerd dat zij bevrijdend heeft betaald omdat zij er op grond van de valse factuur gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat het genoemde bankrekeningnummer de bankrekening van Devante betrof en dat de omstandigheid dat een fraudeur zich kennelijk door het hacken van het systeem van Devante dan wel Yildirim toegang heeft verschaft tot het e-mailverkeer tussen partijen, voor rekening komt van Devante.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld – samengevat en voor zover in hoger beroep van belang – dat indien een derde iets voor een ander verklaart de ander er zich in de regel op kan beroepen dat die verklaring niet van hem afkomstig is, ook indien degene tot wie de verklaring was gericht heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig is, maar dat uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW voortvloeit dat de ontvanger wel wordt beschermd in het vertrouwen dat de verklaring van die ander afkomstig is, indien sprake is van bijzondere omstandigheden van dien aard dat zij tot de slotsom nopen dat gerechtvaardigd vertrouwen van de ontvanger aan die ander valt toe te rekenen. Het gestelde vertrouwen dat de valse factuur met het verkeerde bankrekeningnummer afkomstig was van Devante, is volgens de rechtbank onvoldoende om Devante gebonden te achten aan de inhoud van de valse factuur. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, oordeelt de rechtbank dat Devante niet zo onzorgvuldig heeft gehandeld dat de daaruit voortvloeiende fraude voor haar risico moet blijven, hetgeen betekent dat Hascor niet wordt beschermd in het gestelde vertrouwen dat de valse factuur afkomstig was van Devante en zij dus niet bevrijdend heeft betaald.
3.3
Hascor richt tien grieven tegen onder meer voormelde oordelen van de rechtbank. De grieven zullen hierna gezamenlijk worden besproken.
3.4
Het hof stelt vast dat partijen het er als zodanig over eens zijn dat de toepasselijkheid van het Nederlandse recht met zich brengt dat tevens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980, Trb. 1986, 61 (hierna: het Weens Koopverdrag) van toepassing is. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit verdrag voor het onderhavige geval een regeling bevat. Voor zover Devante ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft betoogd dat de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag impliciet is uitgesloten, stuit dit verweer af op de twee conclusie regel in hoger beroep.
3.5
Hascor heeft gesteld dat het antwoord op de vraag of zij bevrijdend heeft betaald moet worden beantwoord aan de hand van artikel 8 lid 3 Weens Koopverdrag, dat luidt dat bij het bepalen van de bedoeling van een partij of de zin die een redelijk persoon daaraan zou hebben toegekend rekening gehouden dient te worden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Artikel 8 lid 3 Weens Koopverdrag ziet blijkens zijn inhoud op verklaringen van partijen. In het onderhavige geval gaat het echter om een valse verklaring van een onbevoegde derde, waarvoor het artikel geen regeling bevat. Hiervan uitgaande is derhalve het commune Nederlandse recht van toepassing. Het onderhavige geval wijkt in zoverre ook af van de zaak leidend tot het arrest van dit hof van 3 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8585, waarin het partijdebat zich richtte op de vraag bij wie een hacker in de e-mail correspondentie had kunnen inbreken met gevolgen voor de aanwijzing van de plaats van betaling, en partijen het kennelijk eens waren over toepassing van de betreffende regeling van het Weens Koopverdrag.
3.6
Gegeven het voorgaande dient de onderhavige zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf, gegeven in het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1992, NJ 1992, 809, ECLI:NL:HR:1992:ZC0498, luidende dat wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop kan beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was. Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW, in samenhang met artikel 6:147 BW, vloeit evenwel voort dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer degene wiens handtekening is vervalst, ofschoon hij de onbetrouwbaarheid van degene die zijn handtekening heeft vervalst, kende of behoorde te kennen, eraan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof.
3.7
Naar het oordeel van het hof is in het onderhavige geval sprake van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. De aan Hascor verzonden e-mails waren afkomstig van het juiste e-mailadres van Yildirim. Dat e-mailadres werd ook bij eerdere bestellingen door Yildirim gebruikt om facturen aan Hascor te verzenden. Zowel de e-mail van 28 oktober 2015, om 10:11 uur, met de verzenddocumenten en de factuur, de daarna op dezelfde datum om 10.29u verzonden e-mail met de tekst: “Please neglect previous shipping documents due to mistakes. We will correct immediately and resend to you.”, als de vervolgens op dezelfde datum verzonden e-mail van 10:51 uur met als bijlage dezelfde shipping documents en de gewijzigde factuur met de andere bankrekening, zijn verzonden van hetzelfde (juiste) e-mailadres: “iryna.vazhnova@yildirimgroup.com”. Het onderwerp van de e-mails was ook steeds hetzelfde, te weten: “C9 HC FeCr to Hascor – REF 1935”. In de e-mail van 28 oktober 2015 van 10:29 uur stond vermeld dat slechts de shipping documents waren gewijzigd. Voor Hascor bestond geen reden naar aanleiding hiervan de factuur te controleren. De vermelding in de e-mail van 28 oktober 2013 van 10:51 uur dat bij deze e-mail de juiste shipping documents waren bijgesloten, noopte Hascor naar het oordeel van het hof evenmin tot nader onderzoek. Bij het voorgaande is nog van belang dat, naar Hascor niet (voldoende) weersproken heeft aangevoerd, Hascor de door haar van Yildirim gekochte metalen steeds afnam van een andere, door Yildirim als verkoper aangewezen, dochtervennootschap. Het was de eerste keer dat Devante door Yildirim werd aangewezen als verkopende partij. Devante heeft de wijze van factureren voorgeschreven, waarbij haar betalingsverzoeken per e-mail aan Hascor werden verzonden. Door Yildirim werd voorts geen vast rekeningnummer gehanteerd. De aangewezen bank en het rekeningnummer verschilden per bestelling. Het was tevens niet ongebruikelijk dat de shipping documents tussentijds werden aangepast, bijvoorbeeld omdat de leveringscondities of de omvang van de bestelling wijzigden. In die zin vormde de wijziging van de shipping documents voor Hascor geen aanleiding voor onraad. Verder verschilde de opmaak van de facturen van Yildirim, althans haar dochtervennootschappen, per bestelling aangezien iedere dochtervennootschap haar eigen huisstijl had. Dat de valse factuur op veel onderdelen afwijkt van de standaardfacturering van Yildirim en haar dochtermaatschappijen, naar Devante heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Bij het voorgaande komt dat Devante, ondanks de (korte) betalingstermijn van vijf werkdagen na het verzenden van de digitale documenten op woensdag 28 oktober 2015 en het verstrijken van die termijn op 5 november 2015, Hascor eerst na enkele weken heeft gerappelleerd, op welk moment het terugdraaien van de betaling van Hascor (op 2 november 2015) niet meer mogelijk was en dat Hascor de originele documenten, waaronder de (juiste) schriftelijke factuur, ook eerst op 5 november 2015 per post van Devante heeft ontvangen. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan Devante valt toe te rekenen dat Hascor de e-mail met factuur voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden.
3.8
Gegeven het voorgaande slagen de grieven 2, 3 en 4. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.
3.9
Dit betekent dat het verweer van Hascor tegen de vordering van Devante, dat zij bevrijdend heeft betaald, slaagt. Tegen die achtergrond kan Devante niet opnieuw nakoming van de betalingsverplichting vorderen en zal haar daarop gebaseerde vordering door het hof worden afgewezen.
3.10
Het bewijsaanbod van Devante is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend zodat het hof dit passeert.
4. De slotsom
4.1
De grieven slagen deels. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen zullen alsnog worden afgewezen.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Devante in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Hascor zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat € 4.000,00 (2 punten x tarief VI).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Hascor zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 80,42
- griffierecht € 5.200,00
totaal verschotten € 5.280,42
- salaris advocaat € 7.838,00 (2 punten x appeltarief VI).
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 10 mei 2017 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Devante in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Hascor wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 3.903,00 aan verschotten en op € 4.000,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 5.280,42 aan verschotten en op € 7.838,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Devante in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval Devante niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M. Evers, D. Stoutjesdijk en G.R. den Dekker, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.