HR, 07-02-1992, nr. 14479
ECLI:NL:HR:1992:ZC0498
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-1992
- Zaaknummer
14479
- LJN
ZC0498
- Roepnaam
Kamerman/Aro Lease
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:ZC0498, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑02‑1992; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1991:17
- Wetingang
art. 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
NJ 1992, 809 met annotatie van H.J. Snijders
Uitspraak 07‑02‑1992
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Vervalste handtekening. Kan degene wiens handtekening is vervalst zich erop beroepen dat de handtekening niet echt is? Is toerekenbaar dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft mogen houden?
7 februari 1992
Eerste Kamer
Nr. 14.479
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. B.B. Jagt,
t e g e n
ARO LEASE B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie — verder te noemen [eiseres] — heeft bij exploot van 17 april 1989 verweerster in cassatie — verder te noemen Aro Lease — in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en voor zover in cassatie van belang gevorderd Aro Lease te veroordelen het conservatoir derdenbeslag dat zij heeft doen leggen onder de Gemeente 's-Gravenhage, op te heffen.
Nadat Aro Lease verweer had gevoerd, heeft de President bij vonnis van 3 mei 1989 de gevraagde voorziening geweigerd.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij zij na wijziging van haar eis heeft gevorderd Aro Lease te bevelen de door haar — ter opheffing van het beslag afgegeven — bankgarantie aan de Algemene Bank Nederland N.V. te retourneren met schriftelijk bericht dat Aro Lease accoord gaat met onverwijld verval van de bankgarantie.
Bij arrest van 27 juni 1990 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Aro Lease is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan:
- [eiseres] ontmoette omstreeks juni 1986 een zekere [betrokkene 1] ; er ontstond een relatie tussen hen.
- [eiseres] heeft op verzoek van [betrokkene 1] erin toegestemd dat [betrokkene 1] haar naam zou gebruiken voor zijn nieuwe bedrijf en zij heeft daaraan meegewerkt door mee te gaan naar het handelsregister en het bedrijf daar in te schrijven.
- [betrokkene 1] heeft vervolgens buiten medeweten van [eiseres] , of met de door [eiseres] eerder ingevulde blanco-formulieren of door haar handtekeningen te vervalsen, wijzigingen in het handelsregister aangebracht, hetgeen ertoe heeft geleid dat vanaf 23 maart 1987 [eiseres] in het handelsregister stond ingeschreven als eigenaresse van het bedrijf ‘’ [B] B.V. i.o.’’, welk bedrijf volgens het handelsregister was gevestigd op het adres [a-straat 1] , [vestigingsplaats] .
- Omstreeks 27 maart 1987 heeft Aro Lease ter ondertekening een lease-contract aan [B] op evenbedoeld adres gezonden; dit contract was, zoals daarop is vermeld, tot stand gekomen door de ‘’kontaktpersoon’’ [naam] , volgens [eiseres] een schuilnaam van [betrokkene 1] .
- Dit contract is vervolgens, voorzien van een door [betrokkene 1] vervalste handtekening van [eiseres] , buiten haar medeweten geretourneerd aan Aro Lease.
In cassatie gaat het om de vraag of [eiseres] , die stelt niets te weten van de lease-overeenkomst, zich tegenover Aro Lease erop mag beroepen dat de handtekening niet van haar afkomstig is.
3.2 Na in rov. 4.4.1 geoordeeld te hebben dat [eiseres] de wijzigingen in het handelsregister tegen zich moet laten gelden, nu zij zelf het risico daartoe in het leven heeft geroepen, stelt het Hof in rov. 4.4.3 voorop dat het enkele feit dat [eiseres] op 27 maart 1987 in het handelsregister stond ingeschreven als eigenaresse van het bedrijf [B] niet voldoende is om [eiseres] jegens Aro Lease ‘’aansprakelijk te doen zijn’’ voor een vervalste handtekening. Maar in het onderhavige geval neemt het Hof die ‘’aansprakelijkheid’’ wel aan. Daarmede brengt het Hof tot uitdrukking dat [eiseres] in de gegeven omstandigheden tegen Aro Lease geen beroep erop kan doen dat de handtekening niet van haar afkomstig is. Het Hof grondt dit oordeel op de volgende omstandigheden:
(i) [eiseres] stond op 27 maart 1987 in het handelsregister ingeschreven als eigenaresse van het bedrijf ‘’ [B] B.V. i.o.’’, welke inschrijving [eiseres] tegen zich moet laten gelden.
(ii) Aro Lease heeft het contract toegestuurd aan [B] , [a-straat 1] , [vestigingsplaats] , het adres waar blijkens het handelsregister bedoelde onderneming gevestigd was als een onderneming van [eiseres] .
(iii) [eiseres] heeft toegelaten dat [betrokkene 1] vrijelijk toegang had op het adres waarop haar onderneming stond ingeschreven, waardoor [betrokkene 1] in staat kan zijn geweest het door Aro Lease toegezonden contract te ondertekenen.
(iv) [eiseres] heeft [betrokkene 1] ook wat betreft de bedrijfsvoering de vrije hand gelaten en heeft toegelaten dat [betrokkene 1] ‘’zijn’’ bedrijf bleef uitoefenen, hoewel dat bedrijf nog op haar naam in het handelsregister was vermeld en de B.V. nog steeds niet was opgericht.
(v) Aro Lease heeft het aan haar geretourneerde contract beschouwd als afkomstig van [eiseres] , nu het voorzien was van een handtekening, die op het eerste oog overeenstemde met de werkelijke handtekening van [eiseres] , zoals opgegeven bij het handelsregister.
Middel 2, dat de Hoge Raad het eerst zal behandelen, richt zich tegen de hiervoor weergegeven oordelen van het Hof.
3.3 Wanneer iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, kan deze ander zich in het algemeen tegen degene tot wie de verklaring is gericht, erop beroepen dat de handtekening en daarmede de verklaring niet van hem afkomstig is, ook wanneer degene tot wie de verklaring was gericht, heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was.
Uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de art. 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW, in samenhang met art. 6:147, vloeit evenwel voort — en vloeide ook vóór het voor 1 januari 1992 geldende recht voort — dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Deze omstandigheden moeten dan wel van dien aard zijn dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer degene wiens handtekening is vervalst, ofschoon hij de onbetrouwbaarheid van degene die zijn handtekening heeft vervalst, kende of behoorde te kennen, eraan heeft meegewerkt of zonder voorzorgsmaatregelen te treffen heeft toegelaten dat deze de mogelijkheid kreeg door het vervalsen van zijn handtekening jegens de wederpartij de schijn te wekken dat het een door hem ondertekende verklaring betrof.
3.4 Middel 2 is gegrond. Het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting of heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtengang.
Indien het Hof heeft geoordeeld dat de door hem vastgestelde, hiervoor in 3.2 vermelde omstandigheden voldoende zijn voor zijn oordeel dat [eiseres] op de valsheid geen beroep kan doen, geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Deze omstandigheden komen immers erop neer dat [eiseres] — door de haar toe te rekenen inschrijving in het handelsregister, door [betrokkene 1] vrijelijk toegang te laten op het adres waar de onderneming stond ingeschreven en door hem bij de bedrijfsvoering de vrije hand te laten — de mogelijkheid tot vervalsing van de handtekening heeft gegeven. Een en ander is evenwel niet voldoende voor toerekening aan [eiseres] .
Indien echter 's Hofs oordeel mede is gebaseerd op andere omstandigheden, heeft het onvoldoende duidelijk gemaakt welke omstandigheden het voor ogen heeft gehad, mede in aanmerking genomen dat het Hof in de rov. 4.1 en 4.2 slechts weergeeft hetgeen wederzijds is gesteld. Met name heeft het Hof niet vastgesteld wat zich van juni 1986 tot maart 1987 op financieel gebied precies tussen [betrokkene 1] en [eiseres] heeft afgespeeld en evenmin, in verband daarmede, dat [eiseres] , gelet op hetgeen haar bekend werd omtrent de persoon van [betrokkene 1] , ermede rekening moest houden dat [betrokkene 1] van de hem gelaten vrijheid misbruik zou kunnen maken, in welk geval voor een toerekening als voormeld wel plaats zou kunnen zijn.
Na verwijzing zal een en ander nader moeten worden onderzocht. Daarbij verdient aantekening dat in dit geval aanleiding bestaat partijen gelegenheid te geven haar stellingen aan te passen.
3.5 Middel 1 mist feitelijke grondslag: in 's Hofs arrest ligt niet besloten dat naar 's Hofs oordeel [eiseres] aansprakelijk is voor onrechtmatige daden van [betrokkene 1] .
De middelen 3 en 4 behoeven in verband met de gegrondbevinding van middel 2 geen behandeling. In verband met de slotklacht van middel 4 verdient aantekening dat grief 5 van [eiseres] na verwijzing opnieuw aan de orde kan komen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch van 27 juni 1990;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Aro Lease in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op ƒ 527,65 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Bloembergen en Haak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Hermans op 7 februari 1992.