Einde inhoudsopgave
Internationaal verdrag tot bescherming van kweekprodukten
Artikel 38
Geldend
Geldend vanaf 10-08-1968
- Bronpublicatie:
02-12-1961, Trb. 1962, 117 (uitgifte: 10-12-1962, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-08-1968
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-10-1968, Trb. 1968, 122 (uitgifte: 01-01-1968, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Intellectuele-eigendomsrecht / Octrooirecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
(1)
Elk geschil tussen twee of meer Unie-Staten, dat betrekking heeft op de uitlegging of toepassing van dit verdrag en dat niet langs minnelijke weg tot oplossing is gebracht, wordt op verzoek van een van de belanghebbende Staten voorgelegd aan de Raad, die het nodige doet om overeenstemming tussen deze Staten tot stand te brengen.
(2)
Indien binnen een termijn van zes maanden na het tijdstip waarop het geschil bij de Raad aanhangig is gemaakt, geen overeenstemming is bereikt, wordt het geschil bij eenvoudig verzoekschrift van een van de belanghebbende Staten aan het oordeel van een Scheidsgerecht onderworpen.
(3)
Het Scheidsgerecht bestaat uit drie scheidsmannen.
Ingeval twee Staten partij zijn bij het geschil benoemt iedere Staat één scheidsman.
Ingeval meer dan twee Staten partij zijn bij het geschil worden twee van de scheidsmannen benoemd in gemeenschappelijk overleg tussen de belanghebbende Staten.
Indien de belanghebbende Staten binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop het verzoek tot instelling van het Scheidsgerecht hen vanwege het Bureau van de Unie heeft bereikt, de scheidsmannen niet hebben benoemd, kan ieder van de belanghebbende Staten de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken over te gaan tot de noodzakelijke benoemingen.
De derde scheidsman wordt in alle gevallen door de President van het Internationale Gerechtshof benoemd.
Indien de President onderdaan is van een van de Staten die Partij zijn bij het geschil, gaat de Vice-President tot de hierboven bedoelde benoemingen over, tenzij deze zelf onderdaan is van een van de Staten die partij zijn bij het geschil. In het laatste geval valt de taak om tot de benoemingen over te gaan toe aan dat lid van het Hof, dat zelf geen onderdaan is van een van de Staten die partij zijn bij het geschil, en dat daartoe door de President wordt aangewezen.
(4)
De beslissing van het Scheidsgerecht is definitief en bindend voor de belanghebbende Staten.
(5)
Het Scheidsgerecht bepaalt zelf de rechtsgang, tenzij de belanghebbende Staten anders overeenkomen.
(6)
Ieder van de Staten die partij zijn bij het geschil, draagt de kosten van zijn vertegenwoordiging voor het Scheidsgerecht; de overige kosten worden gelijkelijk over alle Staten omgeslagen.