Hof Leeuwarden, 20-06-2007, nr. 0600231
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7840
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-06-2007
- Zaaknummer
0600231
- LJN
BA7840
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7840, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑06‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI5914, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5914
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑06‑2007
Inhoudsindicatie
De slotsom is dat de stichting ook haar tweede argument om af te wijken van het advies van de LCF -kort gezegd, de waardering past niet in het functiegebouw- ontoereikend heeft gemotiveerd. Appellanten hebben hun stelling dat de stichting niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een indeling in functiegroep 45 in plaats van in functiegroep 50 gebaseerd op het advies van de LCF. De stichting heeft haar besluit om af te wijken van dit advies onvoldoende gemotiveerd en aldus deze stelling van appellanten, onvoldoende weerlegd. Dat betekent dat de vordering van appellanten om voor recht te verklaren dat de stichting gehouden is hen in te delen in functiegroep 50 toewijsbaar is.
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
3. [appellante 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
4. [appellante 4],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
5. [appellante 5],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
6. [appellant 6],
wonende te [gemeente], gemeente [gemeente],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
procureur: mr. W.M. Veldjesgraaf,
tegen
De stichting
Stichting Antonius Ziekenhuis,
gevestigd te Sneek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de stichting,
procureur: mr. E.W. Kingma.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op door de rechtbank , locatie kanton, sector Sneek (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van is door hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van tegen de zitting van.
Nadat de stichting op 24 mei 2006 niet verschenen was, is zij bij herstelexploit van 6 juni 2006 gedagvaard tegen de zitting van 14 juni 2006.
De conclusie van de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, waarbij twee producties zijn overgelegd, luidt:
"het vonnis van de kantonrechter te Sneek d.d. 18 januari 2006 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. te verklaren voor recht dat het Antonius Ziekenhuis gehouden is de functie van verpleegkundige Regie per 1 januari 2000 in te delen in functiegroep 50;
b. het Antonius Ziekenhuis te veroordelen aan [appellanten] het achterstallig salaris te voldoen, hetgeen is gebaseerd op de met terugwerkende kracht per 1 januari 2000 gewijzigde indeling van hun functie in functiegroep 50, inclusief de ingevolge de CAO Ziekenhuizen geldende emolumenten;
c. een en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging over de aldus verschuldigde bedragen, alsmede met de wettelijke rente;
d. het Antonius Ziekenhuis te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 714,00 inclusief BTW;
e. het Antonius Ziekenhuis te veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties."
Bij memorie van antwoord, waarbij twee producties zijn overgelegd, is door de stichting verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden, sector Kanton, locatie Sneek van 18 januari 2006 bevestigd, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van beide instanties."h
Voorts hebben [appellanten] een akte houdende uitlating producties genomen en heeft de stichting een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de procedure:
1. De stichting heeft bezwaar gemaakte tegen de akte houdende uitlating producties van [appellanten] Volgens haar is de akte een verkapte conclusie en dient deze om die reden buiten beschouwing te blijven. Het hof volgt de stichting daarin niet. De akte is een, weliswaar uitvoerige, reactie op de door de stichting bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties. In de akte worden deze producties besproken en van commentaar voorzien. [appellanten] hebben van de mogelijkheid om een akte te nemen geen gebruik gemaakt om ook andere, niet in de producties genoemde, onderwerpen aan de orde te stellen.
Ten aanzien van de feiten:
2. [appellanten] hebben geen grieven gericht tegen de vaststelling door de kantonrechter van de feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis, zodat het hof van die vaststelling kan uitgaan. Op grond daarvan en van hetgeen door partijen niet (voldoende) betwist over de feiten is gesteld, staat over de feiten het volgende vast.
2.1 [appellanten] zijn allen bij de stichting in dienst in de functie van verpleegkundige regie. Zij waren al bij de stichting in dienst op 1 januari 2000. Op de arbeidsovereenkomst tussen [appellanten] en de stichting is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.
2.2 [appellanten] werken, en werkten per 1 januari 2000, op de afdeling GGZ Acute Zorg van het Ziekenhuis te Sneek. Deze afdeling is onderdeel van het district GGZ Zuid-West Friesland van de stichting Geestelijke Gezondheidszorg Friesland. De afdeling GGZ Acute Zorg wordt onder verantwoordelijkheid van die stichting gedreven. Binnen de afdeling zijn ook werknemers van de stichting werkzaam.
2.3 De CAO Ziekenhuizen kende de verplichting om alle functies per 1 januari 2000 in te delen en te waarderen volgens het FWG functiewaarderingssysteem (hierna: FWG 3.0). Deze functiewaarderingsprocedure staat in een bijlage bij de CAO omschreven.
2.4 De procedure van functiewaardering volgens FWG 3.0 kent twee fases. In de eerste fase, van de functiebeschrijving, wordt de functie gedetailleerd beschreven conform de vastgestelde kwaliteitscriteria. De tweede fase is de waarderingsfase. In deze fase wordt de in de definitieve functiebeschrijving beschreven functie gewaardeerd. De waardering vindt plaats aan de hand van 9 gezichtspunten, te weten kennis, zelfstandigheid, sociale vaardigheden, risico's, verantwoordelijkheid en invloed (één gezichtspunt), uitdrukkingsvaardigheid, bewegingsvaardigheid, oplettendheid, overige functie-eisen en inconveniënten. Bij de indeling wordt verder rekening gehouden met zogenaamde ijkfuncties, functies uit de praktijk die door deskundigen nauwkeurig zijn gewaardeerd. De ijkfuncties waarvan het functie-eisenpatroon het dichtst ligt bij dat van de in te delen functie, bieden voor de functie-indeler relevant vergelijkingsmateriaal. De tweede fase mondt uit in een voorlopige waardering. Tegen dat besluit kan bezwaar gemaakt worden bij een Interne Bezwaren Commissie (IBC). Na het advies van de IBC wordt de functie definitief ingedeeld. Tegen het besluit tot definitieve indeling kan bezwaar worden gemaakt bij de Landelijke Commissie FWG Ziekenhuizen (LCF). De LCF geeft haar beslissing in de vorm van een "zwaarwegend advies", waarvan de werkgever gemotiveerd kan afwijken.
2.5 Bij brief van 3 december 2003 heeft de stichting aan [appellanten] de definitieve functiebeschrijving toegestuurd.
2.6 De stichting heeft in een brief van 21 januari 2004 [appellanten] de voorlopig vastgestelde waardering en indeling van de functie doen toekomen. In deze brief schreef de stichting onder meer:
"Zoals bekend is de indeling opgebouwd uit een normering voor 9 gezichtspunten.
Voor uw functie heeft dit de volgende scores opgeleverd:
Kennis F
Zelfstandigheid E
Sociale Vaardigheden G
Risico D
Uitdrukkingsvaardigheid C
Bewegingsvaardigheid B
Oplettendheid D
Overige Functie-eisen D
Inconveniënten C
Het totaal van deze scores betekent, dat uw functie met ingang van 1 januari 2000 is ingedeeld in FWG 45.
Toepassing van FWG 3.0 leidt voor uw functie niet tot een wijziging van waardering en indeling. De functie blijft in dezelfde salarisgroep ingedeeld."
2.7 [appellanten] hebben tegen deze functie-indeling bezwaar gemaakt bij de IBC. De IBC adviseerde voor het onderdeel kennis de score te wijzigen in F, voor het onderdeel uitdrukkingsvaardigheden in D en voor oplettendheid in D.
De stichting deelde in een brief van 3 juni 2004 aan [appellanten] mee het advies van de IBC onverkort over te nemen. Voor de totaalscore had een en ander volgens de brief geen gevolgen: "Uw functie blijft ingedeeld in FWG 45 en is bij deze definitief vastgesteld".
2.8 [appellanten] hebben tegen het definitieve indelingsbesluit bezwaar gemaakt bij de LCF. Het advies van de LCF, in haar beslissing van 12 november 2004, met de status van een zwaarwegend advies, luidde:
"De landelijke Commissie Functiewaardering (LCF) Ziekenhuizen adviseert
- het gezichtspunt Kennis ongewijzigd te waarderen met de F-score,
- het gezichtspunt Sociale vaardigheden te waarderen met de H-score,
- het gezichtspunt Risico's, Verantwoordelijkheden en Invloed te waarderen met de E-score,
- het gezichtspunt Bewegingsvaardigheden te waarderen met de C-score,
- het gezichtspunt Overige functie-eisen ongewijzigd te waarderen met de D-score,
- het gezichtspunt Inconveniënten ongewijzigd te waarderen met de C-score en
- de functie in te delen in functiegroep 50.
Het bezwaar is hiermee gegrond verklaard."
2.9 In een brief van 10 januari 2005 aan [appellanten] schreef de stichting dat zij het advies van de LCF niet overnam, dat schaal FWG 45 passend en gewenst was en dat zij dat nog nader zou motiveren. De motivering volgde in (de bijlage bij) een brief van 12 januari 2005 aan [appellanten] In de brief schreef de stichting:
"Zoals u in de bijlage kunt lezen wijk ik af van de LBC op grond van de volgende motivering:
- De waardering van de functie overstijgt naar mijn mening de werkelijke
inhoud van de functie;
- De waardering van de functie sluit niet aan op vergelijkbare functies
binnen de GGZ-organisatie, dat wil zeggen is strijdig met het
functiegebouw; het betreft een algemene functie van psychiatrisch
verpleegkundige binnen een acute setting. "
In de bijlage bij de brief werden beide argumenten uitgewerkt.
Ten aanzien van de grieven:
3. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Met de beide grieven, die het hof gezamenlijk zal behandelen, leggen [appellanten] de zaak in volle omvang aan het hof voor.
4. Het hof stelt voorop dat (een besluit tot) functiewaardering slechts mogelijk is aan de hand van de weging van een veelheid van factoren. Aan de werkgever die een dergelijk besluit neemt, komt dan ook een zekere beleidsvrijheid toe. Met die beleidsvrijheid is niet te verenigen dat de rechter een dergelijk besluit ten volle zou toetsen. Volgens vaste rechtspraak (vergelijk HR 13 september 1996, NJ 1997, 38, HR 14 maart 2003, NJ 2003, 312 en HR 2 mei 2003, NJ 2003, 442) heeft de rechter wanneer een geschil over een besluit tot functiewaardering aan hem wordt voorgelegd te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven en, indien dat het geval is, of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
5. Wanneer in het kader van de functiewaardering krachtens de FWG 3.0 een advies is uitgebracht door de LCF, zoals in dit geval, en de werkgever van dat advies is afgeweken, speelt bij het antwoord op de vraag of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, een belangrijke rol of de werkgever zijn besluit (om af te wijken van het LCF-advies) behoorlijk gemotiveerd heeft. Artikel 1 van het reglement van het LCF, dat deel uitmaakt van de bijlage bij het Protocol Functie Waardering Gezondheidszorg, behorend bij de CAO, bepaalt dat het advies een “zwaarwegend advies” is. Aan de motiveringsplicht van de werkgever mogen dan ook hoge eisen gesteld worden en de rechter mag toetsen of de door de werkgever gegeven motivering de afwijking van het zwaarwegend advies van de LCF in redelijkheid kan dragen. Indien dat niet het geval is, ligt een vordering van een werknemer om hem in te delen in de door de LCF geadviseerde functiegroep in beginsel voor toewijzing gereed.
6. [appellanten] betogen in de toelichting op grief 1 dat de stichting de grenzen van het functiewaarderingssysteem heeft overschreden. Zij voeren daartoe aan dat in de handleiding van het functiewaarderingssysteem is vastgesteld dat bij het ontwikkelen van de normteksten (waarin de diverse niveaus van de relevante gezichtspunten zijn omschreven) zoveel mogelijk ernaar is gestreefd de bovengrens van de niveaus te omschrijven. Dat betekent dat indien op een bepaald gezichtspunt de in te delen functie zwaarder is dan het in de normtekst omschreven niveau, daarmee de ondergrens van het naast hogere niveau wordt overschreden, zodat dat hogere niveau van toepassing is. De stichting heeft volgens [appellanten] niet aan deze instructie voldaan en heeft daarmee de grenzen van de FWG 3.0 overschreden.
Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. Indien de stichting op het door [appellanten] aangegeven onderdeel niet zou hebben voldaan aan de instructie - de stichting ontkent dat - betekent dat nog niet dat zij de grenzen van het functiewaarderingssysteem heeft overschreden, maar dat zij het systeem op dit onderdeel onjuist heeft toegepast. Bij het antwoord op de vraag of dat het geval is, dient de hiervoor in rechtsoverwegingen 4 en 5 gegeven terughoudende maatstaf te worden gehanteerd. Grief 1, die een volle toetsing bepleit, is dan
ook vergeefs voorgesteld.
7. Nu de stichting de grenzen van het functiewaarderingsysteem niet heeft overschreden, dient het hof nog te onderzoeken of de stichting in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [appellanten], in afwijking van het advies van de LCF, in te delen in groep 45 en, in dat kader, of zij haar van het advies van de LCF afwijkende besluit behoorlijk heeft gemotiveerd.
8. De stichting heeft haar afwijking van het advies van de LCF allereerst gebaseerd op haar van de LCF afwijkende visie op de waardering van de gezichtspunten. Het betreft drie gezichtspunten. Het hof zal deze gezichtspunten thans bespreken.
9. [appellanten] betogen dat het gezichtspunt sociale vaardigheden ten onrechte is gewaardeerd met de score G, in plaats van H. De LCF heeft over dit gezichtspunt overwogen:
”Wat betreft het gezichtspunt Sociale Vaardigheden is de LCF van mening dat waardering H van toepassing is. Op basis van de eisen gesteld aan Sociale Vaardigheden, zoals deze staan vermeld in de functiebeschrijving en gelet op de diversiteit van de patiëntenpopulatie concludeert de LCF dat de omstandigheden getypeerd kunnen worden als redelijk complex. Mede gelet op het tweede voorbeeld bij de normtekst H is de LCF van mening dat waardering G wordt overschreden, ook al kan niet zonder meer gesteld worden dat sprake is van intensieve én langdurige contacten met patiënten in regelmatige crisissituaties.”
10. In haar toelichting op het indelingsbesluit, waarin de stichting afweek van het advies van de LCF, gaf de stichting aan dat de normtekst voor de score H van de versies 1999 en 2004/2005 van de FWG niet van toepassing was op de functie omdat geen sprake was van de combinatie van intensieve en langdurige contacten met patiënten. Eén van de voorbeeldfuncties uit de versie 1999 -“het begeleiden van psychiatrische patiënten waarbij sprake is van
conflicthantering en agressieve patiënten eventueel gesepareerd worden”- was volgens de stichting wel van toepassing. De stichting merkte echter op dat die
voorbeeldfunctie in de versie 2004/2005 van de FWG niet was vermeld en dat voor twee in die versie vermelde voorbeeldfuncties gold dat ze niet van toepassing waren. De stichting concludeerde voor het gezichtspunt sociale vaardigheden:
“Op grond van bovenstaande is de directie van mening dat score G van toepassing is op de functie. De voorbeelden in de versie 2004/2005 van het FWG-systeem geven een genuanceerder beeld dan het systeem van 1999 van de situaties waarin de sociale vaardigheden worden toegepast. Dit beeld ondersteunt en versterkt de opvatting van de directie”.
11. Naar het oordeel van het hof schiet de door de stichting gegeven motivering tekort. De motivering is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op de versie 2004/2005 van de FWG. Die versie is echter niet van doorslaggevend belang voor de waardering van de functie van [appellanten] per 1 januari 2000. Bij de waardering van die functie per 1 januari 2000 dient de de dan geldende versie, de FWG 1999, uitgangspunt te zijn. De stichting heeft dat in haar motivering van de van de LCF afwijkende keuze voor score G voor dit gezichtspunt echter miskend. De stichting heeft haar afwijking van het advies ook gemotiveerd met de - overigens door [appellanten] weersproken - stelling dat geen sprake is van een combinatie van langdurige en intensieve contacten met patiënten. De LCF had in haar advies echter al uitdrukkelijk aangegeven dat niet zonder meer gezegd kon worden dat die combinatie zich voordeed, maar dat de score H desondanks van toepassing was, zodat dit onderdeel van de motivering het afwijken van het advies niet kan dragen.
12. Bij haar oordeel dat de motivering van de stichting tekort schiet, neemt het hof in aanmerking dat uit het advies van de LCF (niet alleen betreffende dit gezichtspunt, maar ook betreffende de andere gezichtspunten) volgt dat de LCF van groot belang acht of de bij een bepaalde score behorende normtekst wordt overschreden. Indien dat het geval is, kiest de LCF voor de naast hogere score,
ook wanneer de functie niet geheel past bij de normtekst voor die score. Voor de voorbeeldfuncties hanteert de LCF een vergelijkbare methode. wanneer de functie goed aansluit bij één van de voorbeeldfuncties uit een hogere score, wordt geopteerd voor die score, ook wanneer de voorbeeldfuncties en de normtekst van de lagere score ook van toepassing zijn.
De stichting gaat in haar motivering van de afwijking van het advies niet expliciet op dit aspect in. Indien zij het advies op dit punt onjuist acht, of op dit punt een andere keuze wenst te maken, heeft zij dat dan ook onvoldoende gemotiveerd.
13. Partijen verschillen ook van mening over de waardering van het gezichtspunt risico’s, verantwoordelijkheid en invloed. De LCF heeft voor dit gezichtspunt de score E geadviseerd, de stichting is met een score D van dit advies afgeweken.
14. De LCF overwoog ten aanzien van dit gezichtspunt:
“Wat betreft het gezichtspunt Risico’s, Verantwoordelijkheden en Invloed is de LCF van mening dat waardering E van toepassing is. Centraal in de functie is het stellen van een verpleegkundige diagnose, het opstellen en uitvoeren, evalueren en bijstellen van individuele verpleegplannen hetgeen als zodanig volledig past binnen normtekst D. Uit de functiebeschrijving kan naar het oordeel van de LCF afgeleid worden dat gelet op de diversiteit van de patiëntenpopulatie ook sprake is van het verzorgen van patiënten met ernstige gedragsstoornissen. Naar het oordeel van de LCF wordt hierdoor waardering D overschreden.”
15. De stichting motiveerde haar afwijking van het advies van de LCF allereerst met de opmerking dat de normtekst voor score D van toepassing is op de functie van [appellanten] Vervolgens stelde zij dat de normtekst voor score E niet van toepassing was, omdat geen sprake was van uitgebreide en vaktechnische werkzaamheden of van regelmatig afwijkende bedrijfs- of zorgverleningssituaties. Er is in de functie van [appellanten], volgens de
motivering, wel sprake van een kans op het veroorzaken van lichamelijk/geestelijk letsel, maar geen sprake van een kans op het veroorzaken van meer ingrijpend/risicovol geestelijk/lichamelijk letsel, zoals in de normtekst bij score E omschreven. De voorbeeldfunctie “verzorgen en begeleiden van patiënten met ernstige gedragsstoornissen” is volgens de motivering niet van toepassing: “Dit is niet de populatie van de betreffende setting. De hier bedoelde setting sluit aan bij het niveau van sociale vaardigheden, zoals genoemd bij score H bij het gezichtspunt “Sociale vaardigheid” (voorbeeld van TBS-cliënten).” De conclusie van de stichting betreffende dit gezichtspunt was dan ook:
“Op grond van bovenstaande vergelijking is de directie van oordeel dat score D voor de functie de juiste score is. De teksten van zowel de versie 1999 als de versie 2004/2005 zijn volledig van toepassing.”
16. Het hof is van oordeel dat ook deze motivering tekort schiet. Het advies van de LCF om score E toe te kennen, is vooral gebaseerd op haar oordeel dat de functie ook het verplegen van patiënten met ernstige gedragsstoornissen behelst. De LCF baseert zich daarbij op de, door de stichting opgestelde, functiebeschrijving. In deze functiebeschrijving wordt onder meer aangegeven:
“Er worden patiënten behandeld met complexe psychiatrische problematiek (suïcidaliteit, ernstige depressiviteit, trauma gerelateerd, maniform toestandbeeld, seksueel misbruik, persoonlijkheidsstoornissen, spiritualiteit, anorexia)” .
In het licht van deze, door de stichting zelf gegeven, omschrijving van de door [appellanten] verpleegde patiënten heeft zij haar betoog dat [appellanten], anders dan de LCF meent, geen patiënten met een ernstige gedragsstoornis begeleiden, bepaald onvoldoende gemotiveerd.
17. Het hof merkt nog op dat de stichting in haar toelichting zelf aangeeft dat de score E voor risico’s, verantwoordelijkheid en invloed aansluit bij score H voor sociale vaardigheden. Hiervoor is overwogen, dat de stichting is tekortgeschoten in de motivering van de toekenning van score G, in plaats van score H, voor sociale vaardigheden. De verwijzing door de stichting naar score
H voor sociale vaardigheden, die de functie van [appellanten] niet zou toekomen, kan de keuze voor score E voor Risico’s, verantwoordelijkheid en invloed dan ook niet dragen.
18. De stichting heeft ook het advies van de LCF om voor bewegingsvaardigheid een C in plaats van een B toe te kennen niet overgenomen. De LCF overwoog met betrekking tot de bewegingsvaardigheid:
"Wat betreft het gezichtspunt Bewegingsvaardigheid is de LCF van mening dat waardering C van toepassing is. De B-score is van toepassing als sprake is van basale verpleegtechnische handelingen, aangezien sprake is van complexe verpleegtechnische handelingen en bewegingsvaardigheden vereist zijn in het kader van crisissituaties zoals gerichte agressie, separeren en reanimatie wordt het niveau B overschreden."
19. De stichting motiveerde haar afwijking van het advies van de LCF op dit punt met een verwijzing naar de normteksten van score B en C, die als volgt luiden:
"Het uitvoeren van beroepsmatige vrij eenduidige bewegingen, uitgevoerd met een aanmerkelijke snelheid en een zekere mate van automatisme, waarbij enige nauwkeurigheidseisen gelden"(score B) en
"Beroepsmatige bewegingsvaardigheid benodigd voor het uitvoeren van vrij eenduidige bewegingen, uitgevoerd met een aanmerkelijke snelheid en met aanmerkelijke kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen, omdat binnen vastgestelde toleranties gewerkt moet worden" (score C).
Volgens de stichting was de normtekst van score B geheel van toepassing op de functie. Betreffende de normtekst van score C overwoog zij:
"Niet van toepassing op de functie. Er is geen sprake van aanmerkelijke kwaliteits- en nauwkeurigheidseisen noch van vastgestelde toleranties waarbinnen gewerkt moet worden".
20. Naar het oordeel van het hof schiet ook deze motivering tekort, omdat niet wordt ingegaan op het oordeel van de LCF, dat complexe verpleegtechnische handelingen en bewegingsvaardigheden vereist zijn in het kader van crisissituaties en dat om die reden het niveau van score B wordt overschreden.
Dat score B wordt overschreden omdat complexe verpleegkundige handelingen vereist zijn in crisissituaties, heeft de stichting niet weerlegd. Dat bij overschrijding van de normtekst van score B de naast hogere score moet worden toegepast, zoals de LCF doet, heeft de stichting evenmin weerlegd.
21. De slotsom is dat de stichting haar besluit om de genoemde gezichtspunten met een lagere score te waarderen dan door de LCF is geadviseerd onvoldoende heeft gemotiveerd.
22. De stichting heeft haar besluit om [appellanten] niet in te delen in schaal 50, maar in schaal 45, niet alleen gebaseerd op een van het advies van de LCF afwijkende waardering van genoemde gezichtspunten, maar ook op haar visie dat de waardering door de LCF van de functie niet aansluit op vergelijkbare functies binnen de GGZ-organisatie. Volgens de stichting is het systeem advies 45 een goed passende en gewenste waardering voor de functie verpleegkundige-regie, die goed aansluit op (de waardering van) vergelijkbare functies binnen de organisatie. De functie is volgens de stichting een algemene functie van psychiatrisch verpleegkundige binnen een algemene setting. Er worden volgens de stichting, anders dan de LCF meent, geen hogere eisen aan de functionaris gesteld. De functie komt, stelt de stichting in de toelichting op haar besluit om af te wijken van het LCF-advies, nagenoeg overeen met die van psychiatrisch verpleegkundige, die als ijkfunctie in het FGW-systeem 2004/2005 in de functiegroep 45 is opgeroepen. De stichting wijst er verder op dat aan functies in het primaire proces uit functiegroep 50 hogere eisen worden gesteld. De stichting noemt vijf functies. Bij die functies is sprake van specialisatie, of ambulant werken of extra taken, zoals coördinerende taken.
23. De LCF heeft over de vraag of er reden is om af te wijken van het (op de waardering van de diverse gezichtspunten gebaseerde) systeem-advies het volgende overwogen:
"In veel opzichten lijkt de functie op de in het systeem opgenomen ijkfunctie verpleegkundige psychiatrie ingedeeld in functiegroep 45. Ook de kadertekst niveau 45 van de kernfunctie begeleider psychiatrische zorg wijst in de richting
dat niveau 45 zou volstaan. Aldaar staat namelijk: "begeleider psychiatrische zorg belast met de verpleging en begeleiding van patiënten. Stelt verpleeg/begeleidingsplannen op als onderdeel van het behandelplan en coördineert de zorg rond een aantal patiënten. Intervenieert in crisissituaties. Is belast met de uitvoering van individuele en/of groepsgerichte behandeloordelen". Enkele bijzondere karakteristieken in de functie (zoals de crisisinterventie, de verzorging/behandeling van patiënten met complexe problematiek, de intensieve zorg die wordt verricht zoals separeerverpleging etc.) en het gegeven dat deze functie op drie van de negen gezichtspunten een hogere waardering heeft ("er worden aan de functie hogere eisen gesteld") dan ten opzichte van de ijkfunctie verpleegkundige psychiatrie het geval is, wettigt naar het oordeel van de LCF een indeling conform het uitgebrachte systeemadvies in functiegroep 50".
24. Uit dit citaat uit het advies van de LCF volgt dat de LCF onder ogen heeft gezien dat de functie van [appellanten] weliswaar lijkt op de functie verpleegkundige psychiatrie uit functiegroep 45, maar dat de LCF desalniettemin een indeling in functiegroep 50 gerechtvaardigd acht, omdat de functie van [appellanten] op drie van de negen gezichtspunten een hogere waardering heeft. Uit de door de stichting gegeven motivering blijkt dat de stichting zich geen of onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat de functie van [appellanten] op drie gezichtspunten een hogere waardering heeft. De stichting gaat in haar visie, dat een indeling in functiegroep 50 niet past in het functiegebouw van de GGZ, juist uit van de -zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende gemotiveerde- veronderstelling dat die hogere waardering onterecht is. Alleen om die reden schiet de motivering van haar van het advies van de LCF afwijkende visie, dat de functie van [appellanten] nagenoeg overeen komt met de functie van psychiatrisch verpleegkundige, al tekort. De stichting gaat er tevens aan voorbij dat de door de LCF toegekende waardering van de functie van [appellanten] vergelijkbaar is met de waardering van de door haar genoemde functies die wel in aanmerking komen voor een indeling in functiegroep 50. De functie van verpleegkundige psychiatrische intensieve thuiszorg heeft op 1 gezichtspunt zelfs een lagere score, die van
verpleegkundige gespecialiseerd op 2 een lagere en 1 een hogere.
25. De slotsom is dat de stichting ook haar tweede argument om af te wijken van het advies van de LCF -kort gezegd, de waardering past niet in het functiegebouw- ontoereikend heeft gemotiveerd.
26. [appellanten] hebben hun stelling dat de stichting niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een indeling in functiegroep 45 in plaats van in functiegroep 50 gebaseerd op het advies van de LCF. De stichting heeft haar besluit om af te wijken van dit advies onvoldoende gemotiveerd en aldus deze stelling van [appellanten], onvoldoende weerlegd. Dat betekent dat de vordering van [appellanten] om voor recht te verklaren dat de stichting gehouden is hen in te delen in functiegroep 50 toewijsbaar is. Grief 2, die zich richt tegen afwijzing van (onder meer) deze vordering, slaagt derhalve.
27. Ook de vordering tot betaling van achterstallig salaris is toewijsbaar. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval reden om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 5 %. De vordering betreffende de wettelijke rente is toewijsbaar. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, 28 juni 2005, over de voordien vervallen salaristermijnen en over de nadien vervallen termijnen vanaf de datum waarop de termijnen verschuldigd zijn geworden.
28. [appellanten] hebben ook nog vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Uit de door hen -in de memorie van grieven- gegeven toelichting op deze vordering blijkt niet dat in de buitengerechtelijke fase werkzaamheden zijn verricht die niet vallen onder het bereik van een proceskostenveroordeling. De vordering is derhalve onvoldoende onderbouwd en niet toewijsbaar.
29. De stichting zal wel worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De kosten van het geding in eerste aanleg zullen worden berekend naar het liquidatietarief voor de sector kanton van de rechtbanken, zoals dat op 18 januari 2006 gold ( 2 punten à € 400,00), de kosten van het geding in hoger
beroep naar het liquidatietarief voor de hoven, zoals dat thans geldt (1,5 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het beroepen vonnis van 18 januari 2006
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de stichting gehouden is de functie van Verpleegkundige Regie per 1 januari 2000 in te delen in functiegroep 50;
veroordeelt de stichting om aan [appellanten] te betalen het achterstallig salaris vanwege de met terugwerkende kracht per 1 januari 20000 gewijzigde indeling van hun functie in functiegroep 50, inclusief de ingevolge de CAO Ziekenhuizen geldende emolumenten, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 5% en met de wettelijke rente over de tot 28 juni 2005 vervallen salaristermijnen vanaf 28 juni 2005 tot aan het tijdstip van voldoening der vordering en over de na 28 juni 2005 vervallen salaristermijnen steeds vanaf de datum dat de salaristermijnen opeisbaar werden tot aan het tijdstip van voldoening der vordering;
veroordeelt de stichting in de kosten van het geding in beide instanties en bepaalt die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten]:
in eerste aanleg op € 332,87 aan verschotten en € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde,
in hoger beroep op € 1.341,00 aan verschotten en € 1.341,00 aan salaris voor de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus uitgesproken door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en de Hek, raden, en uitgesproken door mr. Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van woensdag 20 juni 2007.