Hof 's-Gravenhage, 11-10-2006, nr. 879-R-06
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2444
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
11-10-2006
- Zaaknummer
879-R-06
- LJN
AZ2444
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2444, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 11‑10‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA3034
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA3034, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Na langdurige uithuisplaatsing - nog - geen reden om die maatregel niet te verlengen. Doelstelling van OTS en uithuisplaatsing bij jong kind.
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 oktober 2006
Rekestnummer. : 879-R-06
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 05-1323
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
vestiging Diemen,
namens Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
hierna te noemen: de Stichting.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad,
2. [pleegvader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
3. [pleegouders],
beiden wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 juni 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 april 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, betreffende de ondertoezichtstelling respectievelijk de uithuisplaatsing van [kind], hierna te noemen: [kind], geboren op [geboortedatum].
De Stichting heeft op 20 september 2006 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 24 augustus 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 20 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.T. Bol. Namens Jeugdzorg zijn verschenen mevrouw K. van Hoorn en mevrouw T. Wendels. Als belanghebbende is de vader verschenen. De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 12 januari 2006 van de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de duur van de uithuisplaatsing van [kind] voor de periode tot 21 januari 2007. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, primair de verzoeken van de Stichting af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende, alsnog tot vervanging over te gaan danwel opdracht daartoe te geven aan het Bureau Jeugdzorg.
3. Ter toelichting op haar hoger beroep voert de moeder aan dat de Stichting tot op heden niet heeft kunnen aantonen waaruit de gronden, waarop het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind] wordt gebaseerd, bestaan. Het enkele tijdsverloop mag hiervoor geen grond vormen. Volgens de moeder stelt de Stichting zonder onderbouwing dat de ouders over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikken om de verzorging en opvoeding van [kind] ter hand te nemen. Uit de Fora rapportage is immers volgens de moeder naar voren gekomen dat de vader over voldoende vaardigheden beschikt en de moeder weliswaar steun nodig heeft doch daarmee de opvoeding wel aan zou kunnen. Dat het ontbreken van pedagogische vaardigheden zou blijken uit de wijze waarop de bezoekregelingen zijn verlopen, is volgens de moeder onjuist. In de periode tot en met het vorige hoger beroep liep de omgangsregeling slecht ten gevolge van communicatie stoornissen tussen de ouders, de pleegouders en de Stichting. Volgens de moeder kwijt de Stichting zich niet naar behoren van haar taak, en is zij niet of nauwelijks bereikbaar. Daarbij speelt een gebrek aan vertrouwen van de zijde van de Stichting een grote rol, waarbij deze de ouders niet op hun woord gelooft en de ouders steeds alles moeten bewijzen. Al met al is het verzoek van de Stichting niet gegrond op de gronden zoals vermeld in de wet, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
4. De vader heeft de standpunten van de moeder ter zitting ondersteund.
5. De Stichting heeft zich verweerd en gesteld - kort samengevat - dat de beslissing tot het verzoek tot uithuisplaatsing is gebaseerd op enerzijds hetgeen de ouders [kind] kunnen bieden en anderzijds hetgeen [kind] nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. De ouders beschikken over onvoldoende pedagogische vaardigheden om de verzorging en opvoeding van [kind] ter hand te nemen. Dit blijkt met name uit de bezoekregelingen tussen de ouders en [kind] waarin, anders dan de moeder stelt, de ouders laten zien dat zij hun eigen belangen boven de belangen van [kind] stellen, hetgeen ten koste gaat van [kind] en haar ontwikkeling. Ter zitting is bij monde van mevrouw van Hoorn verklaard dat het goed gaat met [kind]; zij is een pittige kleuter die zoekende is naar grenzen. Zij vraagt veel van haar opvoeders. De ouders zijn geen slechte ouders voor [kind], doch zodra er spanningen zijn tussen de ouders, gaat dat ten koste van [kind]. Verder zijn de ouders te volgend in de grenzen die [kind] opzoekt, hetgeen niet in het belang van [kind] is. [kind] zit al ruim 4 ½ jaar in het pleeggezin, in welk gezin zij is gehecht en zich goed ontwikkelt. Voorts woont haar halfzusje, met wie zij een hechte band heeft, ook in het pleeggezin. Ondanks de omstandigheid dat [kind] in een “stevig” pleeggezin zit, acht de Stichting begeleiding vanuit PIP (een intensieve vorm van pleeggezinbegeleiding) nog nodig. De Stichting meent dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat de uithuisplaatsing van [kind] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek tot wijziging van de gezinsvoogdij-instelling meent de Stichting dat op grond van artikel 807 Rv. tegen de beslissing van de kinderrechter in deze geen rechtsmiddel - behoudens cassatie in het belang der wet - kan worden ingesteld, zodat de moeder op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat [kind] vlak na haar geboorte uit huis is geplaatst en sindsdien in het huidige pleeggezin verblijft. Zij heeft na haar geboorte derhalve een ongewone start gemaakt. [kind] is thans bijna vijf jaar oud. Het is voor haar ontwikkeling van groot belang dat zij opgroeit in een stabiele, veilige situatie, die met voldoende waarborgen is omkleed. Niet in geschil is dat [kind] zich goed ontwikkelt in het pleeggezin en dat het goed met haar gaat, ook al is zij temperamentvol en grenzenzoekend, reden waarom het pleeggezin intensief wordt begeleid. De ouders hebben momenteel goed contact met het pleeggezin. Ter terechtzitting heeft de moeder, die hoogzwanger is, verklaard dat het haar bedoeling is om eerst [kind] thuis te krijgen. Vervolgens zal zij trachten hersteld te worden in het gezag over haar andere dochter, Sara, teneinde haar ook teruggeplaatst te krijgen. Desgevraagd ziet de moeder geen problemen om alle kinderen thuis te verzorgen en op te voeden, tezamen met de vader.
Doelstelling van een ondertoezichtstelling met gelijktijdige uithuisplaatsing, zeker als het zoals in de onderhavige situatie een jong kind betreft, dient naar het oordeel van het hof te zijn, dat binnen afzienbare tijd na de uitspraak betreffende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing serieus door de Stichting wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om het kind terug te plaatsen bij de ouders. Daartoe dienen ouders ook zo optimaal mogelijk te worden voorbereid en dient ook actief te worden gewerkt aan een situatie, waarbinnen die kans van slagen zo groot mogelijk is. Als terugplaatsing evenwel om wat voor reden dan ook niet binnen afzienbare termijn mogelijk is, zoals in de onderhavige situatie waarin gedurende de eerste jaren van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als gevolg van onder meer de verslavingsproblematiek van de moeder geen sprake kon zijn van thuisplaatsing, vereist het belang van [kind] en heeft zij daar ook recht op, dat zij gedurende een langere periode in het pleeggezin verblijft, waardoor zij in een rustige, veilige en stabiele opvoedingssituatie blijft verkeren. Het hof sluit daarbij niet uit dat het nader vormgeven van die veilige en stabiele opvoedingssituatie in de toekomst zal geschieden in het kader van een verderstrekkende maatregel, waarvoor de Stichting de raad voor de kinderbescherming heeft verzocht een onderzoek te verrichten. Het hof is in ieder geval van oordeel, mede gelet op het feit dat de moeder thans hoogzwanger is, dat niet op korte termijn toegewerkt dient te worden aan een terugplaatsing bij de ouders. Dat neemt vanzelfsprekend niet weg dat de positie van de ouders, ook al is die niet als verzorgers en opvoeders van [kind], belangrijk blijft en in het belang van [kind] behouden blijft.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2006.